Conclusie
1.Inleiding en overzicht
primairestandpunt houdt in dat er geen grond was voor het Hof om een nieuwe machtiging te verlangen, nu de overgelegde machtiging toereikend is en er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Het
subsidiairestandpunt houdt in dat het Hof genoegen had moeten nemen met de machtiging die is toegezonden na het verzoek van het Hof.
ofzich na het verlenen van de machtiging een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid is beëindigd, ook grond zijn om een meer recente machtiging te verlangen. Voor het overige meen ik primair dat de beoordeling of een overgelegde machtiging voldoende zekerheid biedt dat de gemachtigde (nog steeds) werkelijk vertegenwoordigingsbevoegd is, een feitelijke kwestie is. Zo die beoordeling toch een rechtskundige kant heeft, meen ik dat acht mag worden geslagen op tijdsverloop en waar de machtiging zich wat betreft haar bewoordingen bevindt op het spectrum algemeen-specifiek.
De voorzitter:
3.Het geding in cassatie
4.Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5.Beschouwing
Inleidende opmerking
eersteis de
rechtsklachtdat de uitspraak van het Hof niet verenigbaar is met HB BNB 2013/244 (Bijlage, 5.12) en HR BNB 2014/96 (Bijlage, 5.17-5.18), omdat zich geen omstandigheid heeft voorgedaan zoals genoemd in art. 3:72 BW. Ik meen dat de uitspraak van het Hof inderdaad op gespannen voet staat met hetgeen in HR BNB 2013/244 is overwogen, aangezien het Hof niet heeft vastgesteld dat de stukken van het geding aanwijzingen bevatten
datzich een omstandigheid als bedoeld in art. 3:72 BW heeft voorgedaan.
ofzich inmiddels na het verlenen van de machtiging een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor de vertegenwoordigingsbevoegdheid is beëindigd ook grond kan zijn om een meer recente machtiging te verlangen (vgl. Bijlage, 8.58). Zo uit HR BNB 2013/244 een regel zou volgen die zich daartegen verzet, meen ik dat er aanleiding is om die regel bij te stellen (vgl. Bijlage, 8.16, onder 3).
tweedeklacht houdt in dat het Hof geen aanleiding voor gerede twijfel kon zien enkel vanwege het tijdsverloop of het feit dat de machtiging – naar de mening van het Hof – in algemene bewoordingen is afgegeven. Het is mij niet duidelijk of dit alleen een rechtsklacht betreft of ook een klacht over de begrijpelijkheid.
rechtsklachtis, faalt zij naar mijn mening. Primair meen ik dat de beoordeling of een overgelegde machtiging voldoende zekerheid biedt dat de gemachtigde (nog steeds) werkelijk vertegenwoordigingsbevoegd is, een feitelijke kwestie is, nu het gaat om een (bewijs)waardering (Bijlage, 8.51-8.52). Zo die beoordeling toch een rechtskundige kant heeft, meen ik dat de klacht faalt voor zover zij uitgaat van de opvatting dat bij de beoordeling geen acht mag worden geslagen op tijdsverloop of waar de machtiging zich wat betreft haar bewoordingen bevindt op het spectrum algemeen-specifiek (Bijlage, 8.57-8.58). De klacht faalt eveneens voor zover zij uitgaat van de rechtsopvatting dat twijfel niet gegrond kan zijn op enkel tijdsverloop of enkel de omstandigheid dat de machtiging in algemene bewoordingen is opgesteld. Zo kan naar mijn mening enkel een lang tijdsverloop sinds het verlenen van de machtiging al een omstandigheid zijn die rechtvaardigt dat de feitenrechter meer zekerheid wil of de gemachtigde nog steeds werkelijk vertegenwoordigingsbevoegd is (vgl. Bijlage, 8.58).
begrijpelijkheidsklachtinhoudt, moet de klacht zo worden begrepen dat onbegrijpelijk is dat het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] op grond van het onderhavige tijdsverloop en de bewoordingen van de machtiging. Ik vind dit een lastige kwestie.