Conclusie
1.Overzicht
Inleiding
onderdeel 2schets ik de feiten en het geding in feitelijke instanties en in
onderdeel 3het verloop van het geding in cassatie. In
onderdeel 4wijd ik kort enkele overwegingen aan de regeling actieve veredeling.
onderdeel 5beschrijf ik hoe de mogelijkheid (een wijziging van) een vergunning met terugwerkende kracht te verlenen is vormgegeven onder de werking van het Communautair douanewetboek (CDW) [3] en de Uitvoeringsverordening (UCDW) [4] . In
onderdeel 6doe ik hetzelfde voor het DWU en de GDWU. In
onderdeel 7bespreek ik vervolgens welke gevolgen zijn verbonden aan het met terugwerkende kracht verlenen van een vergunning(wijziging). Tot slot bespreek ik het middel in
onderdeel 8.
onderdeel 9in overweging hierover prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
Beroepschrift
geldingvan de vergunning. Vanaf het van kracht worden van de vergunning geldt de vergunning; daarvóór geldt de vergunning nog niet. Na het van kracht worden van de vergunning, dus nadat de vergunning geldend is geworden, kan de vergunning worden
toegepast.
Artikel 9
Artikel 500
Artikel 556
Artikel 507
Artikel 508
Artikel 500
vergunningenmet terugwerkende kracht mogen afgegeven. Gelet op de plaats van deze bepaling binnen de afdeling genaamd ‘De vergunning’, ligt het in de rede dat deze bepaling met het begrip
vergunningmede doelt op gevallen waarin de verleende vergunning het gevolg is van een wijzigingsverzoek. Dat brengt mee dat een wijziging van een vergunning eveneens terugwerkende kracht kan hebben. Aanwijzingen voor het tegendeel – dat een wijziging van een vergunning louter een beschikking is en niet op zichzelf ook leidt tot een ‘vergunning’ – ben ik in het CDW en de UCDW (tekstversies vanaf 1 juli 2001) niet tegengekomen.
moetverbinden aan de wijziging, maar laat vervolgens in het midden of dit wel
mag: [25]
6.Inwerkingtreding vergunning en terugwerkende kracht onder het DWU
Wettelijk kader
Artikel 211
Artikel 22
Artikel 211
Artikel 28
de beschikking zelfkan volgen dat deze van kracht wordt op een andere datum dan de datum van ontvangst. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de douaneautoriteiten een eigen bevoegdheid hebben om in de beschikking te bepalen wanneer een beschikking van kracht wordt. Deze bepaling geeft echter geen uitsluitsel welke beoordelingsruimte de douaneautoriteiten daarbij dan zouden hebben. Ook staat in de bepaling niet met zoveel woorden dat in de beschikking kan worden bepaald dat deze met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Het sluit deze mogelijkheid ook niet uit. De Rechtbank overweegt in dit verband dat art. 22(4) DWU de inspecteur de bevoegdheid verleent aan de wijziging van een vergunning terugwerkende kracht te verlenen, van welke bevoegdheid hij binnen de grenzen van het recht gebruik kan maken. Zij overweegt het volgende, waarbij zij de Inspecteur aanduidt als “verweerder”:
Guidance Documents Guidance Document on Special Procedures [31] kunnen worden afgeleid dat ook de Commissie meent dat art. 22(4) DWU de douaneautoriteiten de mogelijkheid biedt een beschikking met terugwerkende kracht af te geven. Heel duidelijk staat het er echter niet. In mijn optiek is het niet buiten redelijke twijfel dat art. 22(4) DWU de douaneautoriteiten de mogelijkheid biedt een beschikking met terugwerkende kracht te verlenen. Ik kom daar later op terug.
de douanewetgevingeen andere datum voorschrijft waarop de vergunning van kracht wordt dan de dag waarop de aanvrager de beschikking ontvangt of wordt geacht te hebben ontvangen, zijn bij gedelegeerde handelingen door de Commissie vastgesteld in de GDWU (zie art. 24(d) DWU). De GDWU bevat in dit verband één bepaling voor beschikkingen in het algemeen. Art. 14 GDWU beschrijft drie gevallen waarin de beschikking van kracht wordt op een andere dan de hiervoor genoemde datum. Ik wijs daarbij vooral op het geval genoemd onder b), waarvoor wordt bepaald dat een verlenging van een beschikking kan gelden vanaf de datum waarop de geldigheid van de oorspronkelijke beschikking is verstreken. Hoewel art. 14(b) GDWU niet expliciet bepaalt dat in dat geval terugwerkende kracht kan worden verleend – deze kan immers ook betrekking hebben op de situatie dat de verlenging al voor het verstrijken van de geldigheidsduur wordt verleend, zodat de bepaling uitgestelde werking bewerkstelligt – maak ik uit de totstandkomingsgeschiedenis van de gelijkluidende bepaling in de UCDW op dat art. 14(b) ook voorziet in terugwerkende kracht (zie 7.5). Ik citeer art. 14 GDWU:
Artikel 14
Artikel 172
moetende douaneautoriteiten terugwerkende kracht verlenen tot het moment waarop de geldigheid van de oorspronkelijke beschikking verstrijkt (art. 14(b) GDWU), terwijl zij hetzelfde bij vernieuwing van een vergunning
kunnendoen (art. 172(3) GDWU). Kennelijk verschilt een ‘verlenging’ van een beschikking volgens de Commissie zodanig van een ‘vernieuwing’ van een vergunning dat zij heeft gemeend hiervoor andere regels te moeten formuleren. [34]
lex-specialisregel te hebben gegeven voor het moment tot wanneer een vergunning terugwerkt. En waar art. 212 DWU vervolgens weer een bevoegdheid schept om krachtens gedelegeerde handelingen nader invulling te geven aan art. 211 DWU, strekt deze bevoegdheid zich nadrukkelijk niet uit tot het tweede lid van laatstgenoemde bepaling.
eerste variantis dat beide hiervoor genoemde artikelen ook gelden voor de wijziging van vergunningen. Dit zou meebrengen dat de voorwaarden genoemd in art. 211(2), onderdeel a) tot en met h), DWU van overeenkomstige toepassing zijn op de vergunningwijziging. Zo zal de aanvrager onder meer aannemelijk moeten maken dat sprake is van een bewezen economische behoefte (sub a) en dat alle formaliteiten kunnen worden verricht om de situatie van de goederen te regulariseren (sub d). Daar staat tegenover dat de douaneautoriteiten het verzoek om terugwerkende kracht niet kunnen afwijzen, indien aan deze voorwaarden is voldaan (6.12). Voorts brengt deze variant mee dat ingevolge art. 172 GDWU de wijziging niet verder terugwerkt – behoudens in buitengewone omstandigheden – dan tot de datum van aanvaarding van de aanvraag van de wijziging.
tweede variantis dat de in 6.18 genoemde artikelen geen betekenis hebben voor de wijziging van een vergunning. In deze variant regelt art. 22(4) DWU of en in hoeverre aan de wijzigingsbeschikking terugwerkende kracht kan worden verleend. Ik schreef hiervóór (6.9) al dat niet boven redelijke twijfel is verheven dat deze bepaling het de douaneautoriteiten toestaat een (wijzigings)beschikking met terugwerkende kracht af te geven. Voor het vervolg van deze conclusie ga ik veronderstellenderwijs – overeenkomstig het oordeel van de Rechtbank – ervan uit dat de douaneautoriteiten de bevoegdheid hebben in de wijzigingsbeschikking te vermelden dat aan de wijziging van een vergunning terugwerkende kracht wordt verleend. Voorts ga ik veronderstellenderwijs ervan uit dat geen specifieke voorwaarden gelden voor toekenning van de terugwerkende kracht en dat de periode waarin de gewijzigde vergunning terugwerkt evenmin beperkt is. Zo zou een wijzigingsbeschikking mogelijk zelfs kunnen gelden vanaf een datum die ver vóór het moment van aanvaarding van de aanvraag ligt, bijvoorbeeld het moment waarop de originele vergunning van kracht werd.
derde variantdenkbaar, die overigens enigszins merkwaardige gevolgen heeft. Dit is een variant waarbij art. 211(2) DWU niet van toepassing is op de wijziging van een vergunning, maar art. 172 GDWU wél. De enige reden dat deze variant zou kunnen bestaan, is dat laatstgenoemd artikel is gebaseerd op de delegatiebepaling voor beschikkingen in het algemeen (art. 24(d) DWU) en niet op de specifieke delegatiebepaling voor vergunningen (art. 212 DWU). Zie hierover ook 6.14. Deze variant acht ik echter bij voorbaat uitgesloten, omdat deze tot een innerlijk tegenstrijdig resultaat leidt. Art. 172 GDWU veronderstelt immers een vergunning (dan wel mogelijk: een wijziging) overeenkomstig art. 211(2) DWU. [39] Beide bepalingen zijn in zoverre hoe dan ook met elkaar verbonden. Ik laat deze derde variant hier verder rusten en beperk mij tot de andere twee.
Guidance Documentsvan de Commissie. Volgens het
Guidance Document on Special Procedures [40] is een wijziging van een vergunning gegrond op art. 22(4) DWU en vormt het niet een vergunning met terugwerkende kracht in de zin van art. 211(2)e DWU (cursivering CE): [41]
An amendment of an existing authorisation according to Article 22(4) UCC, even if such amendment has retroactive effect, is not deemed to be an authorisation with retroactive effect in the sense of Article 211(2)(e) UCC.
1. Anwendungsbereich
Daneben wird Art. 211 II UZK aber auch als Maßstab dienen können, um eine bereits erteilte Bewilligung mit Rückwirkung zu ergänzen. Wenn nach Art. 211 II UZK die erstmalige Erteilung einer Bewilligung rückwirkend zulässig ist, dann muss es erst recht möglich sein, eine bereits erteilte Bewilligung unter den Voraussetzungen von Art. 211 II UZK. iVm Art. 28 UZK zu ergänzen.Die rückwirkende Ergänzung einer erteilten Bewilligung wirkt in die zollrechtliche Abwicklung der Vergangenheit in geringerem Umfang ein als die erstmalige rückwirkende Erteilung. Die Zollbehörden konnten im Fall der rückwirkenden Ergänzung insbesondere bereits bei der ursprünglichen Erteilung bewerten, ob die allgemeinen Voraussetzungen für die Erteilung einer Bewilligung vorlagen.”
positieve zin: indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, zou het zeker mogelijk moeten zijn een vergunning met terugwerkende kracht te wijzigen. Maar brengt dit mee dat de voorwaarden ook in
negatieve zinrelevant moeten zijn? Brengt het niet voldoen aan een van deze voorwaarden mee dat aan een wijziging hoe dan ook geen terugwerkende kracht kan toekomen? Of wordt het niet voldoen aan een dergelijke voorwaarde gecorrigeerd door de omstandigheid dat een wijziging minder ingrijpend is dan de afgifte van een nieuwe vergunning? En dient via deze weg alsnog in enige mate rekening te worden gehouden met de beperkingen in de tijd die art. 172 GDWU voor vergunningen stelt – ervan uitgaande dat deze bepaling überhaupt geldig is (zie 6.14-6.16)?
7.Het gevolg van de wijziging met terugwerkende kracht
verplichtingdaartoe bestaat. Het enige dat de Uniewetgever ‘nadrukkelijk’ heeft opgemerkt over de uitbreiding van de mogelijkheid terugwerkende kracht van vergunningen te verlenen is dat die dient “ter versoepeling van de voorschriften” (zie 5.9). De ‘te volgen procedure’ die het middel voorstelt acht ik juist weinig soepel.
die onder een douaneregeling waren geplaatst, niet langer beschikbaar zijn op het moment van de aanvaarding van de vergunningaanvraag (zie 6.4). Art. 211(2)d DWU vereist voor terugwerkende kracht daarnaast dat alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren kunnen worden verricht,
zo nodigmet inbegrip van de ongeldigmaking van de aangifte. Klaarblijkelijk is het niet noodzakelijk de goederen eerst aan te geven voor de regeling in het vrije verkeer brengen, in afwachting van de vergunning. En als de goederen niet zijn aangegeven voor de regeling in het vrije verkeer brengen, is het ook niet
nodigdie aangifte ongeldig te maken. Zie in dit verband ook Van Vliet: [51]
c) Rückwirkende Bewilligung
Zollschuldnachträglich als nicht entstanden gilt.”
dass eine nach Art. 79 Abs. 1 Buchst. c UZK entstandene Zollschuld entfällt, da die vormals fehlenden Voraussetzungen für die Überführung der Waren in das betreffende Zollverfahren rückwirkend vorliegen.”
Beeren-, Wild-, Feinfrucht. [56] Het Hof van Justitie oordeelt in punt 33 van dit arrest dat de voorwaarden voor het met terugwerkende kracht verlenen van een vergunning “bepalend [zijn] voor het antwoord op de vraag of de aanvrager een douaneschuld met betrekking tot de betrokken goederen heeft”. Hoewel deze overweging strikt genomen betrekking heeft op de temporele werkingssfeer van art. 211(2) DWU, zou eruit kunnen worden afgeleid dat terugwerkende kracht gevolgen teweegbrengt voor de douaneschuld.
vergunningals bedoeld in art. 211(2) DWU. Ik zie niet in dat het voorgaande anders zou zijn voor de terugwerkende kracht van (een wijziging van) een
beschikkingals bedoeld in art. 22(4) DWU.
8.Bespreking van het middel
alle formaliteiten om de situatie van de goederen te regulariseren kunnen worden verricht, zo nodig met inbegrip van de ongeldigmaking van de betrokken douaneaangiften”. Het vervolgt dat er in het onderhavige geval geen noodzaak bestaat de aangifte ongeldig te maken. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. 7.3 e.v.) en is niet onvoldoende gemotiveerd. Het Hof vervolgt dat de terugwerkende kracht van de wijziging tot gevolg heeft dat de rechtsgrond komt te ontvallen aan de douaneschulden die betrekking hebben op de aangiften die zijn gedaan in de periode van 1 mei 2020 tot 25 juni 2020. Deze overweging getuigt evenmin van een onjuiste rechtsopvatting (7.11-7.12) en is niet onvoldoende gemotiveerd. Voor zover het middel zich dus richt tegen punt 5.8 van de bestreden uitspraak, faalt het.