3.6Door de raadsvrouw van de verdachte is blijkens haar ter terechtzitting in hoger beroep van 28 april 2023 overgelegde pleitnota het volgende aangevoerd:
Ik verzoek U cliënt vrij te spreken van de hoeveelheid van 450.000 ponden, de hoeveelheid die onder [getuige] in beslag is genomen. Cliënt heeft verklaard dat hij met deze ponden geen uitstaan heeft gehad. […]
[getuige] is op of omstreeks 5 december 2012 benaderd door een Noord-lers zakenman genaamd [betrokkene 1] , die werkt voor de firma EMC en gebruik maakt van het UK [telefoonnummer 1] . [betrokkene 1] heeft hem gevraagd de volgende week een lading op te halen in [plaats] met zijn vrachtwagen. [getuige] heeft daarin toegestemd.
[getuige] heeft op 11 december 2012 om 14.44 uur (UK tijd) een sms ontvangen vanaf het Nederlandse [telefoonnummer 2] . Op
12 december 2012stopt [getuige] bij het Shell Service Station aan [b-straat 1] in [plaats] van 09.47 uur tot 10.14 uur en wordt vandaar om 10.14 uur door een onbekende man geloodst naar een loods in de buurt van een fabriek binnen een groot bedrijventerrein. Ongeveer 5 kilometer noord west vanaf [b-straat 1] in de richting van [c-straat] . [getuige] arriveert op die locatie om 10.25 uur waarna de vrachtwagen stil staat tot 12.40 uur. Op dat tijdstip verplaatst het voertuig zich een halve kilometer en blijft vervolgens stilstaan tot 13.36 uur om dan naar [plaats] te rijden.
De historische contactgegevens van het [telefoonnummer 2] worden opgevraagd en er wordt vastgesteld dat er met het toestel met voornoemd 06 nummer:
- Op 11 november
2012om 15.44 uur een sms wordt verzonden naar [getuige] ;
- Op 12 november 2012 om 09.56 uur een sms wordt verzonden naar [getuige] in verband met het rijden naar het Shell Service station en het opgehaald worden door de verzender van het berichtje;
- Op 12 november 2012 om 10.09 uur wordt gebeld naar [getuige] waarna [getuige] om 10.45 uur belt naar het nummer vermoedelijk met de mededeling dat hij is gearriveerd.
De mast die daarbij werd aangestraald, is geplaatst op een pand aan [d-straat 1] in [plaats] (AH-04).
Vervolgens heeft de politie gerelateerd dat cliënt op 2 november
2013om 11.11 uur een taxi heeft besteld met het nummer [telefoonnummer 3] en dat tijdens telefooncontacten met dat nummer hoofdzakelijk de mast werd aangestraald, die is geplaatst op een pand aan [d-straat 1] in [plaats] . Afgezien van het feit dat in het dossier niet staat gerelateerd hoe groot het gebied is dat deze mast beslaat, is het ook nog zo dat gebruik maken van de mast aan [d-straat ] niet automatisch betekent dat de beller zich daar in de buurt bevindt. Als je iemand wilt bellen, maakt je telefoon eerst contact met het netwerk van GSM-masten. Hier wordt dan automatisch bepaald welke mast het dichtst bijstaat én welke mast nog ruimte heeft om een gesprek door te sturen. Het gaat in casu om [plaats] , een stad met honderdduizenden inwoners. In 2022 telde [plaats] 882.633 inwoners. Nog daargelaten de miljoenen toeristen die [plaats] jaarlijks bezoeken. In 2019 heeft [plaats] 9,2 miljoen toeristen ontvangen. Dat blijkt uit Cijfers van het Centraal Bureau voor Statistiek. En al die inwoners én toeristen maken gebruik
van het telefoonnetwerk.
Daar komt nog bij dat er
een jaarverschil zit tussen het aanstralen van de mast 1 door beide nummers: [telefoonnummer 2] in november 2012 en [telefoonnummer 3] in november 2013.
De conclusie dat cliënt dan ook de gebruiker moet zijn geweest van het [telefoonnummer 2] , is wat mij betreft niet terecht. Bovendien heeft niemand cliënt gevraagd waar hij woonde in die periode. Uw Hof niet. De Advocaat-Generaal evenmin. [betrokkene 2] heef verklaard over het ophalen en afzetten van cliënt op verschillende locaties. Hij heeft daarbij niet verklaard over [d-straat ] .
Tussen de spullen van cliënt wordt een Nokia 1280 telefoon aangetroffen met op de voorzijde een sticker met het opschrift I.R. Het IMEI nummer van deze telefoon is [nummer] . Op deze telefoon zijn sms berichten aangetroffen - afkomstig van [telefoonnummer 4] - waarin het nummer van [getuige] wordt verstrekt en waar over de aanhouding van [getuige] lijkt te worden gesproken.
Cliënt heeft betwist dat dit zijn telefoon betreft. Hij heeft verklaard over Litouwse en Servische contacten. Er zijn meerdere telefoons van anderen bij cliënt achtergebleven. Dat blijkt wel uit het feit dat er 14 telefoons zijn gevonden. Hij heeft alle spullen in zijn woning in een tas gedaan en bij [betrokkene 2] afgegeven voor hij naar Brazilië is vertrokken.
Het meest doorslaggevende argument dat cliënt niet bij de valse ponden van [getuige] betrokken was, is gelegen in het feit dat er in die periode geen staal is geleverd aan de loods aan [a-straat] ! Afgezien van het feit dat cliënt de loods op dat moment nog niet huurde, is er in die periode geen staal geleverd. Geen staal betekent geen mogelijkheid om munten na te maken. Ik verwijs U dienaangaande naar hetgeen de Rechtbank hierover heeft opgenomen in haar vonnis.
Wat mij betreft onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van valsmunterij ter zake voornoemde 450.000 ponden. Zeker nu het verzoek tot het horen van [getuige] als getuige, door Uw Hof is afgewezen. De Advocaat-Generaal verzette zich overigens niet tegen dit verzoek. Het horen van [getuige] was/is absoluut noodzakelijk in het kader van de waarheidsvinding. De Rechtbank heeft immers aangegeven dat zij ervan uitgaat dat cliënt de persoon is geweest die op 12 december 2012 met [getuige] vanaf het Shell service station naar de loods aan [a-straat] is gereden.
De Raadsheer-Commissaris had (zoals ik destijds heb aangegeven) [getuige] een foto van cliënt kunnen tonen met de vraag of dit de persoon was die met hem naar een loods is gereden. Er had [getuige] een foto van de loods aan [a-straat] getoond kunnen worden met de vraag of dit de loods betrof waar hij naartoe is gereden.
Ik herhaal hierbij mijn verzoek [getuige] te horen als getuige. Het horen van [getuige] is absoluut noodzakelijk in het kader van waarheidsvinding. Hij en alleen hij kan verklaren wie hem op 12 december 2012 waar naartoe heeft gebracht. Ik verwijs U naar de inmiddels gewijzigde jurisprudentie betreffende het horen van getuigen.
Indien Uw Hof in raadkamer zou komen tot het oordeel dat er op basis van het dossier zoals het nu voorligt, voldoende wettig en overtuigend bewijs ligt tegen cliënt voor wat betreft de kwestie [getuige] , verzoek ik U het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en opdracht te geven [getuige] te horen als getuige. Dit klemt temeer nu cliënt in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld, en Uw
Hof hem niet in de gelegenheid heeft gesteld zich te verweren tegen de beschuldiging betreffende de kwestie [getuige] . Een kwestie die hij nadrukkelijk ontkent. De hoger beroep fase is de laatste fase waarin er wordt getreden in de beoordeling van de feiten. De noodzaak om [getuige] te horen als getuige is derhalve onverminderd aanwezig.”