Conclusie
1.Overzicht
Hofheeft een wanverhouding geconstateerd tussen de hoogte van de licentie-vergoedingen (de eerste vijf jaar 30% en daarna 50% van de omzet) en de daartegenover door [C] geleverde licentiëring van een basaal en verouderd computerprogramma. Een redelijk denkend ondernemer zou volgens het Hof tot 2014 slechts 10% hebben betaald, en vanaf 2014 niets meer. Op basis van die wanverhouding en de Renpaarden- en Bentleys-rechtspraak heeft hij het meerdere aangemerkt als strekkende tot persoonlijke behoeften-bevrediging van de aandeelhouders en daarom als niet-aftrekbaar bij de BV. De inspecteur heeft daarnaast 19 andere uitgaven van de BV als onzakelijk gecorrigeerd. Bijna al deze correcties zijn door het Hof aangemerkt als reguliere inkomsten uit aanmerkelijk belang (a.b.) bij de belanghebbende en haar echtgenoot (elk de helft) omdat zowel de BV als belanghebbendes echtgenoot zich bewust moeten zijn geweest van zowel een vermogens-verschuiving naar belanghebbendes echtgenoot als een bevoordelingsbedoeling bij de BV.
BNB2014/214 niet ging over de vraag of de echtgenote van de a.b.-houder te kwader trouw was, maar of zij had voldaan aan haar informatieverplichting ex art. 47 AWR. Kwade trouw moet per belastingplichtige individueel worden beoordeeld en het Hof had dus moeten beoordelen of de belanghebbende opzettelijk juiste gegevens aan de inspecteur heeft onthouden.
BNB2014/214) en diens oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk.
alsde litigieuze correcties inkomen uit a.b. blijken te zijn, worden zij bij ontbreken van een maritale toerekeningskeuze, zoals in casu, door art. 2.17(3) Wet IB bij helfte aan beide echtelieden toegerekend, ongeacht belanghebbendes (on)bewustheid van een bevoordelingsbedoeling en een vermogensverschuiving van de BV naar diens dga en daarmee ook naar haar. In dat opzicht stranden haar middelen 1 en 2 mijns inziens.
BNB2014/214). Anders dan het Hof stelt, heeft de belanghebbende mijns inziens wél gesteld dat haar niet kan worden verweten dat zij geen informatie over winstuitdelingen had. Ook als dat anders zou zijn, lijkt mij ’s Hofs oordeel op een verkeerde bewijslastverdeling te berusten omdat de belanghebbende zou moeten bewijzen dat zij
niette kwader trouw was. Mij lijkt bovendien ’s Hofs boete-oordeel (niet bewezen is dat de belanghebbende wist van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, noch dat zij die kans bewust heeft aanvaard) moeilijk te verenigen met zijn oordeel dat de belanghebbende te kwader trouw was, dus de inspecteur juist wél opzettelijk gegevens heeft onthouden of onjuist heeft verstrekt.
2.De feiten en het geding in feitelijke instanties
De feiten
3.Het geding in cassatie
BNB2014/214 [8] niet ging over de vraag of de echtgenote van de a.b.-houder te kwader trouw was, maar of zij had voldaan aan haar informatieverplichting ex art. 47 AWR. Kwade trouw moet per belastingplichtige individueel worden beoordeeld. Het Hof had dus moeten beoordelen of de belanghebbende in haar aangifte opzettelijk juiste gegevens aan de inspecteur heeft onthouden.
BNB2014/214) en heeft feitelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de belanghebbende niets heeft gesteld om te onderbouwen dat haar niet kan worden verweten dat zij geen beschikking zou hebben over gegevens van de BV.
4.Beoordeling: alle middelen
6.Beoordeling extra onderdeel middel 3: kwade trouw
BNB2014/214 [11] waarop het Hof zich baseert, betrof de echtgenote van een aanmerkelijk-belanghouder. Geen van beide echtelieden had een volgens de inspecteur aan de man toekomend dividend aangegeven. Bij de man was de bewijslast kennelijk omgekeerd wegens ontbreken van de vereiste aangifte, althans het Hof leek daarvan uit te gaan. Op vragen van de inspecteur had de belanghebbende (de vrouw) eerst niet geantwoord en vervolgens slechts dat haar aangifte correct was. De fiscus wilde de bewijslast (ook) bij haar omkeren wegens ontbreken van de vereiste aangifte én wegens inadequate informatie-verschaffing. Het Hof had de belanghebbende echter in het gelijk gesteld, onder meer omdat hij meende dat de inspecteur op de bewijslastgevolgen van niet-antwoorden had moeten wijzen. Op het cassatieberoep van de Staatssecretaris overwoog u:
BNB1993/344). Belanghebbende kan zich derhalve niet erop beroepen dat zij niet de beschikking heeft of niet kan beschikken over informatie omtrent de NV die haar echtgenoot wel ter beschikking staat, tenzij haar niet kan worden verweten dat zij daarover niet de beschikking heeft dan wel dat haar niet kan worden verweten dat haar die informatie niet ter beschikking is gesteld.”
niette kwader trouw was. Ik zie daarvoor geen basis in het recht; de inspecteur zal haar eigen kwade trouw aannemelijk moeten maken voor zover die vereist is voor navordering te haren laste.