ECLI:NL:PHR:2025:857

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
23/01052
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige en de bewijsvoering rondom de verklaring van de verdachte

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1998, veroordeeld door het gerechtshof Den Haag voor ontucht met een minderjarige, waarbij sprake was van seksueel binnendringen, zoals omschreven in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is bij arrest van 7 maart 2023 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo één middel van cassatie hebben voorgesteld. Dit middel betrof de klacht dat het hof de als leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte niet heeft opgenomen in de bewijsmiddelen. Het hof oordeelde echter dat de bewezenverklaring ook zonder deze verklaring toereikend was gemotiveerd.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de uitspraak van het hof moet worden vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en dat deze moet worden verminderd. De conclusie is gebaseerd op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De zaak betreft een complexe bewijsvoering, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer centraal staat. Het hof heeft geoordeeld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en gedetailleerd zijn, en dat deze worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals telefonische contacten tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn, maar het hof heeft deze verweren verworpen en de bewezenverklaring als wettig en overtuigend aangemerkt. De zaak illustreert de uitdagingen in de bewijsvoering bij seksuele delicten en de rol van de verklaringen van de betrokken partijen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/01052

Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
M.E. van Wees
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 7 maart 2023 door het gerechtshof Den Haag [1] wegens “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo, beiden advocaat in Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.

Het middel

2.
2.1
Het middel klaagt in het bijzonder dat het hof de als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte niet in de opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen heeft opgenomen.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 11 augustus 2019 te [plaats] met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het van die [slachtoffer] , te weten het
- in de vagina van die [slachtoffer] brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis.”
2.3
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

“1. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 juli 2020 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Ik was die dag, 11 augustus 2019, in [A] .
2.
Een proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zedend.d. 13 augustus 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019224229-4 met de daarbij behorende bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 72 t/m 76):
als de op 11 augustus 2019 afgelegde verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2003:
Ik ben 15 laar.
Gistermiddag werd ik op een gegeven moment door een vriend van mij geappt. Hij heet [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] ). Hij vroeg mij of ik zin had om te chillen in een lounge genaamd [A] , in [plaats] . Hij zou mij dan op komen halen. Ik kreeg een appje van [verdachte] dat hij voor de deur stond. Ik stapte in een auto en ik zag dat [verdachte] helemaal niet in die auto zat.
In de lounge was het gezellig en ik had een leuke avond. Rond een uurtje of 3 zei ik tegen [verdachte] dat ik naar huis wilde. Ik ben met [verdachte] mee naar huis gegaan en daar heb ik seks met hem gehad, ik wilde dat ook.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuiged.d. 21 augustus 2019 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019224229-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 109 t/m 115):
als de op 21 augustus 2019 afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
V: Wanneer heeft het plaats gevonden?
A: Van 10 augustus 2019 op 11 augustus 2019.
V: Hoe is het precies gegaan die avond?
A: Op zaterdagmiddag kreeg ik een berichtje van [verdachte]
(het hof begrijpt: [verdachte] ), een vriend van mij. Hij appte of ik een drankje wilde komen doen die avond. [verdachte] is een jongen uit [plaats] . Ik ben eerder met hem uitgegaan en ik heb vaker met hem gechilld. [verdachte] belde mij dat hij er was en ik ben naar buiten gegaan. Ik zag daar een auto staan met lichten aan. Ik ben daarheen gelopen. Ik stapte in en ik zag dat [verdachte] niet in de auto zat. Ik vroeg waar [verdachte] was en ik stelde, mij voor. De ene man stelde zich voor als [medeverdachte] (
het hof begrijpt: [medeverdachte]), hij zat achter het stuur. Er zat ook een jongen op de bijrijdersstoel maar die zei eigenlijk niets, hij bleek uit het buitenland te komen. Ik vroeg waar [verdachte] was. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat [verdachte] al bij de lounge bar was en dat zij mij daar heen zouden brengen.
Toen kwamen we aan bij de lounge bar. Ik dacht dat deze [A] heet. Ik ging naar binnen en ik zag [verdachte] zitten in een hoekje met vrienden.
Ik zei dat ik naar huis wilde. [verdachte] vroeg of ik eerst nog met hem mee wilde naar zijn huis. Ik vond dat goed en ik ben meegegaan. Ik weet niet precies waar hij woont maar als je de [a-straat] oprijdt vanaf [B] , dan zijn er rechts, straten, als je zijn straat inrijdt dan heb je een ingang en een uitgang die doet denken aan een garagebox. Hij heeft zijn auto daar ingereden. Via de tuin zijn we zijn woning binnen gereden. [verdachte] reed in een Opel station in een zwarte kleur. We waren met z’n tweeën. We zijn toen de woning ingegaan. Wij zijn toen de slaapkamer ingegaan.
We zijn toen met elkaar naar bed geweest. Ik bedoel daarmee dat we seks hebben gehad. We begonnen met zoenen en daarna steeds een beetje verder. Daarna is hij met zijn lul in mijn vagina gekomen. Ik denk niet dat hij is klaargekomen want hij was nog hard toen ik op een gegeven moment geen zin meer had en er mee wilde stoppen omdat ik moe was.
4.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. 21 augustus 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019224229-36. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 139 t/m 140):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Wij zijn samen met [slachtoffer] de route gaan rijden die zij de bewuste avond van 10 augustus 2019 heeft gereden toen ze thuis werd opgehaald en naar [plaats] was gebracht.
[slachtoffer] vertelt dat ze samen met [verdachte] die nacht in [A] zijn gebleven en daarna in de auto van [verdachte] naar zijn woning zijn gereden. [slachtoffer] wees ons de woning aan, dit betreft [b-straat 1] te [plaats] .
5.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. 25 januari 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2019224229-45. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 212):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Volgens het GBA staan op de [b-straat 1] in [plaats] de ouders van [verdachte] , [ouder 1] en [ouder 2] , ingeschreven.
6.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. 21 januari 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500 2020021047-2 met de bijbehorende bijlagen. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 141 t/m 143):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik bekeek de kopie van de inhoud van de telefoon van [slachtoffer] . Hierin vond ik in de WhatsApp-contacten van deze telefoon de naam ' [verdachte] ’ met [telefoonnummer 1] . Ik heb dit telefoonnummer bij Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opgevraagd. De gebruiker van dit telefoonnummer bleek te zijn:
[verdachte]
De rijbewijsfoto van [verdachte] is aan [slachtoffer] getoond en zij verklaarde dat de man op de foto voor 100% zekerheid de man is die zij [verdachte] noemt en waar zij vrijwillig seks mee heeft gehad.
7.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. 27 januari 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500 2019224229-50 met de bijbehorende bijlage. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 213 t/m 217):
als relaas van de betreffende, opsporingsambtenaar:
Ik heb in de uitgelezen telefoon van [slachtoffer] onderzoek verricht naar het [telefoonnummer 1] . Daar is op meerdere data te zien dat er contact is met genoemd telefoonnummer, vanaf 14 juni 2019 17:47:32 uur tot 11 augustus 2019 02:19:18 uur.
>>> Zie Extraction Report Call Log
8.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. (…) [niet leesbaar, MvW] maart 2020 van de politie Eenheid Den Haag met code DHRBC20002-16. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 275 t/m 278):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

BEVINDINGEN [telefoonnummer 1]

Op 10 augustus 2019 omstreeks 22:30 uur, had het [slachtoffer] die gebruik maakt van het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 2] , telefonisch contact met " [verdachte] " de [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1998 te [geboorteplaats] (onder andere middels Whatsapp met het [telefoonnummer 1] . (zie tabel 1)
Het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 1] is in gebruik bij [verdachte] . Op 10 augustus 2019 straalt de telefoon met [telefoonnummer 1] onder andere aan op de telefoonmasten:
Te 19:52 uur op [Zendmast B] te [plaats] .
Te 19:52 uur op [Zendmast A] te [plaats]
Tot en met 03:45 uur straalt de telefoon om en om aan op bovenstaande telefoonmasten. De zendmasten [Zendmast B] en [Zendmast A] te [plaats] staan (weerszijde), beide vlak bij [A] , deze is gevestigd op de [c-straat 1] te [plaats] .
Te 03:45 uur op [Zendmast D] te [plaats] .
Te 03:50 uur op [Zendmast C] te [plaats] .
Tot en met 04:33 uur straalt de telefoon om en om aan op (…) [niet leesbaar, MvW]
De [Zendmast C] te [plaats] staat vlak bij woning [b-straat 1] te [plaats] .
Uit de gevorderde gegevens blijkt dat op 11 augustus 2019 te 5:12:00 uur, middels het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 3] , in gebruik bij [medeverdachte] , is gebeld naar het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 1] in gebruik bij [verdachte] en dat het gesprek 101 seconden duurde.
Er is de gehele avond (10 augustus 2020 vanaf 18:00 uur tot en met 11 augustus 2020 tot en met 8:00 uur) en vroege ochtend zeventien keer contact tussen het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 3] in gebruik bij de [medeverdachte] en het Nederlandse mobiele [telefoonnummer 1] in gebruik bij de [verdachte] .
9.
Een proces-verbaal aanhoudingd.d. 22 januari 2020 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2020021047-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 56 t/m 57):
(…) [niet leesbaar, MvW)
Op de locatie [b-straat 1] [plaats] , hield ik als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1998
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
Ik hoorde de verdachte zeggen: "Ik wist het niet man, de meisjes van 15 zien er tegenwoordig uit als 18. Ik ben zelf ook pas 21 hè. Je zou eigenlijk eerst om hun identiteitskaart moeten vragen.”
10.
Een proces-verbaal van bevindingend.d. 29 januari 2020, van de politie Eenheid Den Haag met nr. 11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (pagina 249 t/m 267):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
De verdachten [medeverdachte] en [verdachte] werden op donderdag 23 januari 2020, voorgeleid voor de rechter-commissaris te [plaats] . Ten behoeve van de voorgeleiding werden, beide verdachten middels een transportbus vanaf het cellencomplex naar de rechtbank vervoerd. De communicatie tussen beide verdachten in de transportbus werd opgenomen.
03:22 [verdachte] (ng) (
het hof begrijpt: [verdachte]) en [medeverdachte] (ng) (
het hof begrijpt: [medeverdachte]) (die nu instappen) beginnen een gesprek dat voornamelijk in het Koerdisch-Kermandji plaats vindt. Daarnaast praten zij ook in het Nederlands.
[medeverdachte] : Ja maar weet je waar het over ging? Weet je wat het is?
[verdachte] : Wat is het?
[medeverdachte] : Dat is het niet!
[verdachte] : Wat is het?
[medeverdachte] : Dat meisje is 15 jaar oud.
[verdachte] : Dat weet ik.
[medeverdachte] : Ja dat is het dus!
[verdachte] : Ik wist het ook niet maar... [ze praten door elkaar heen]
[medeverdachte] : Ja maar...
[verdachte] : Ik had het tegen jou gezegd dat (zij) tegen mij gezegd had... [ [medeverdachte] valt hem in de rede]”
2.4
Het bestreden arrest houdt verder nog het volgende in:

Gevoerde verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar en tegenstrijdig zijn, waardoor deze van het bewijs moeten worden uitgesloten. Voorts is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer
Het slachtoffer heeft op drie verschillende momenten een verklaring afgelegd, te weten ten tijde van het informatief gesprek zeden op 11 augustus 2019, op 21 augustus 2019 tegenover de politie en op 25 mei 2020 tegenover de rechter-commissaris. Zij heeft verklaard dat zij op 11 augustus 2019 met de verdachte, die zij al enige tijd kende, in [A] in [plaats] is geweest en daarna met hem met een zwarte Opel naar huis is gegaan en aldaar vrijwillig seks met hem heeft gehad. Vervolgens is zij met een auto opgehaald door [medeverdachte] en door die [medeverdachte] verkracht.
Het hof is van oordeel dat het slachtoffer op hoofdlijnen, consistent en overigens nauwkeurig, gedetailleerd en logisch heeft verklaard. Daar waar het slachtoffer op details, zoals bijvoorbeeld het tijdstip waarop zij [A] heeft verlaten, niet consistent heeft verklaard doet dit naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, met name waar het betreft wat zich in de woning - naar later blijkt de woning van de ouders van de verdachte - heeft afgespeeld, nadat zij daar samen met de verdachte naar toe was gegaan.
Het hof baseert zijn oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn tevens op andere gegevens uit het dossier. Die gegevens zijn de telefonische contacten tussen de verdachte en het slachtoffer zoals die blijken uit het politieonderzoek naar de telefoons en de historische gegevens van de telefoon van de verdachte en die van [medeverdachte] . Voorts heeft het slachtoffer de verbalisanten een woning aangewezen waar zij door de verdachte naar toe zou zijn gebracht. Dit blijkt de woning van de ouders van de verdachte te zijn waar de verdachte, regelmatig verbleef en waar hij door de politie ook is aangehouden. Tevens heeft zij correct verklaard over het type auto waarin de verdachte met haar naar de woning is gereden, namelijk een zwarte Opel. Die auto had hij die avond van zijn zus geleend.
Het hof acht de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en ziet daarom geen aanleiding de verklaringen van het slachtoffer uit te sluiten van het bewijs.
Bewijsminimum
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen.
Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door het dossier.
De verklaringen van het slachtoffer dat zij seks heeft gehad met de verdachte vinden steun in de verklaring van de verdachte tijdens zijn vervoer naar het politiebureau na zijn aanhouding. Hij heeft toen immers gezegd: “Ik wist het niet man, de meisjes van 15 zien er tegenwoordig uit als 18. Ik ben zelf ook pas 21 hè. Je zou eigenlijk eerst om hun identiteitskaart moeten vragen.” Ook wordt dit door de weergave van de OVC-gesprekken ondersteund waarin de verdachte zich tegenover [medeverdachte] op soortgelijke wijze uitlaat. Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 11 augustus 2019 in [A] was.
Tenslotte merkt het hof de verklaring van de verdachte tegenover de politie dat hij het slachtoffer niet kent aan als een kennelijk leugenachtige verklaring om de waarheid te verhullen, namelijk dat hij met het slachtoffer in de woning van zijn ouders aan de [b-straat ] seks met het slachtoffer heeft gehad. Uit het onderzoek naar de telefoon van het slachtoffer blijkt dat zij vanaf 14 juni 2019 tot en met 19 augustus 2019 contact heeft gehad met de verdachte via diens telefoon en dat er zowel uitgaande als inkomende oproepen en berichtjes zijn. Hieruit volgt dat de verdachte wel degelijk contact had met het slachtoffer voorafgaand aan het incident.
Gelet op alle bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat het DNA van de verdachte niet bij het slachtoffer is aangetroffen en dat dit erop wijst dat geen seks heeft plaatsgehad. Deze conclusie deelt het hof niet. De afwezigheid van DNA bewijst niet dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen niet heeft gepleegd. Het hof merkt daarbij op dat de stelling van de raadsvrouw dat de verdachte in het slachtoffer is klaargekomen, berust op een verkeerde lezing van de verklaringen van het slachtoffer.
De verweren worden verworpen.”
2.5
In zijn arrest van 20 december 2022 [2] heeft de Hoge Raad – voor zover hier relevant – het volgende overwogen over het bij het oordeel over de bewezenverklaring betrekken van een onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte:
“3.1 De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, betekenis toekennen aan de omstandigheid dat de verdachte een verklaring heeft afgelegd die onaannemelijk is of onwaar is gebleken. Dit kan op verschillende wijzen vorm krijgen.
3.2.1
Voor de motivering van het bewijsoordeel in strafzaken kan, naast de opsomming of de aanduiding van de gebruikte bewijsmiddelen, ook de bewijsredenering van de rechter van belang zijn. In de loop van de jaren heeft de bewijsredenering een meer belangrijke plaats gekregen in het geheel van de bewijsmotivering.
3.2.2
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak waarin tot uitdrukking komt dat het uitblijven van een aannemelijke verklaring voor het voorhanden hebben van gestolen goederen, van betekenis kan zijn voor het oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315 en HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022). Genoemd kan ook worden de rechtspraak over gevallen waarin een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken (een alternatief scenario). Als de rechter in zo’n geval tot een bewezenverklaring komt, moet hij in beginsel die aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen. Dat kan onder meer door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden. (Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.)
3.2.3
De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, ook de omstandigheid betrekken dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden. Het gaat daarbij om een vorm van het in de beoordeling betrekken van de procesopstelling van de verdachte die tot op zekere hoogte verwant is aan het onder 3.2.2 besproken toekennen van betekenis aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid.
De op dit punt relevante rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat de weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. (Vgl. onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97.)
3.2.4
In voorkomende gevallen kan het afleggen door de verdachte van een onwaar gebleken verklaring worden beschouwd als het geven van een lezing die als onaannemelijk of ongeloofwaardig heeft te gelden, of worden gelijkgesteld aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring, zodat ook aan het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betekenis kan toekomen bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. In deze gevallen neemt de rechter de bewezenverklaring aan op grond van andere bewijsmiddelen dan die verklaring van de verdachte. Het afleggen van een onwaar gebleken verklaring betreft dan een omstandigheid die in de bewijsredenering van de rechter van belang is voor de redengevende betekenis die in het concrete geval aan de gebruikte bewijsmiddelen kan worden toegekend, en om die reden in de bewijsmotivering wordt betrokken.
3.2.5
Van het gebruik als bewijsmiddel van de verklaring die naar het oordeel van de rechter onaannemelijk is of onwaar is gebleken, is in de in 3.2.1-3.2.4 bedoelde gevallen geen sprake.
3.3.1
Daarnaast is het niet uitgesloten dat de rechter, onder de hierna te noemen voorwaarden, een onwaar gebleken verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt. In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt in dit verband gesproken van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte.
3.3.2
De rechtspraak van de Hoge Raad hierover houdt het volgende in. Het moet gaan om een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. Het oordeel dat van zo’n verklaring sprake is, moet voldoende grondslag vinden in vastgestelde feiten en omstandigheden die zijn opgenomen in een of meer andere voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen. Tot deze andere bewijsmiddelen kunnen echter niet worden gerekend bewijsmiddelen die verklaringen van de verdachte zelf inhouden, dan wel verklaringen van andere personen betreffen die alleen weergeven wat de verdachte hun heeft meegedeeld. Ook de omstandigheid dat de verdachte heeft geweigerd over een bepaald punt een verklaring te geven, kan niet mede ten grondslag worden gelegd aan het oordeel dat de voor het bewijs gebruikte verklaring van de verdachte kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen. (Vgl. HR 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:467.) Deze rechtspraak heeft overigens niet zonder meer betrekking op gevallen waarin de onwaarheid van de verklaring zelf het te bewijzen bestanddeel is, zoals bij het doen van valse aangifte of het afleggen van een valse verklaring onder ede (artikel 188 en 207 van het Wetboek van Strafrecht).”
2.6
Een onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring van de verdachte kan in de motivering van het bewijsoordeel aldus zowel betekenis krijgen in de bewijsredenering van de rechter als in de opsomming of aanduiding van de gebruikte bewijsmiddelen. In het eerste geval betreft de onaannemelijke of onwaar gebleken verklaring een omstandigheid die van belang is voor de redengevendheid van de gebruikte bewijsmiddelen; in het tweede geval wordt de betreffende verklaring op zichzelf als bewijsmiddel gebruikt. Indien van dat laatste sprake is, wordt in de rechtspraak van de Hoge Raad gesproken van een kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte. Het moet dan gaan om een verklaring van de verdachte die naar het oordeel van de rechter kennelijk leugenachtig is en is afgelegd om de waarheid te verhullen.
2.7
Het hof heeft met zoveel woorden overwogen dat het de verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer niet kent, aanmerkt als een kennelijk leugenachtige verklaring om de waarheid te verhullen, terwijl de onder 2.3 weergegeven bewijsmiddelen niet een dergelijke verklaring inhouden, terwijl evenmin in het arrest de relevante feiten en omstandigheden en het betreffende bewijsmiddel met een voldoende mate van nauwkeurigheid zijn aangeduid. [3] Het ontbreken daarvan is in deze zaak ook daarom van belang omdat de verdediging heeft betoogd dat van de kennelijke leugenachtigheid geen sprake is en de verwerping van dat verweer ook in cassatie wordt aangevallen. Het middel klaagt dus terecht. Het kan echter niet tot cassatie leiden, gelet op het volgende.
2.8
Het hof heeft – in cassatie onweersproken – uitgebreid gemotiveerd waarom het de verklaring van de aangeefster betrouwbaar acht. Het heeft voorts overwogen dat deze verklaring steunt vindt in (i) de verklaring van de verdachte tijdens zijn vervoer naar het politiebureau na zijn aanhouding dat hij “het niet [wist]”, dat “de meisjes van 15 er tegenwoordig uit[zien] als 18”, hij “zelf ook pas 21 [is]” en “je eigenlijk eerst om hun identiteitskaart [zou] moeten vragen”, (ii) de weergave van de OVCgesprekken waarin de verdachte zich op soortgelijke wijze uitlaat tegenover [medeverdachte] en (iii) de verklaring van de verdachte dat hij op 11 augustus 2019 in het café was waarover de aangeefster heeft verklaard. De bewezenverklaring is reeds daarmee – en dus ook zonder het gebruik van de door het hof als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte als bewijsmiddel – toereikend gemotiveerd.
2.9
Voor zover de stellers van het middel klagen over de overweging van het hof “dat de stelling van de raadsvrouw dat de verdachte in het slachtoffer is klaargekomen, op een verkeerde lezing van de verklaringen van het slachtoffer [berust]”, merk ik nog het volgende op. De gewraakte overweging draagt – gelet op de context waarin deze is gebezigd – het karakter van een overweging ten overvloede, in die zin dat deze niet afdoet aan de direct daaraan voorafgaande overweging van het hof dat de afwezigheid van DNA niet bewijst dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen niet heeft gepleegd. De toereikendheid van de bewijsmotivering in zijn geheel wordt daarmee geenszins aangetast. De klacht faalt reeds daarom.

Afronding

3.
3.1
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
3.2
Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep op 16 maart 2023. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde straf.
3.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Parketnummer 22-001948-20.
2.HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864.
3.HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, rov. 3.3. Een blik over de papieren muur leert dat verschillende delen van de verklaringen van de verdachte bij de politie en de rechtbank voldoen aan de summiere door het hof gegeven omschrijving.