4.4Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 1 als volgt gemotiveerd (zonder overneming van voetnoten):
“
Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1 (oplichting Rendo )
De aan verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 21] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. gemaakte verwijten draaien in de kern om de vraag of zij Rendo , door middel van in de tenlastelegging opgesomde oplichtingsmiddelen, met het oogmerk om zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, ertoe hebben bewogen om geld te verstrekken aan SGI .
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling van oplichting vereist is dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Bij een en ander dient beoordeeld te worden of het handelen van verdachten, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hen gewild gevolg meebracht dat Rendo werd opgelicht.
Het hof overweegt op grond van de hiervoor onder het kopje “feitenvaststelling” opgenomen bewijsmiddelen als volgt.
RvC en AvA Rendo : Project noodstroom door een derde partij
De Rendo -directie schrijft in een notitie ten behoeve van de RvC-vergadering van 13 september 2007 dat het voor Rendo vanwege de (ophanden zijnde) WON niet wenselijk is om aandeelhouder te zijn van een project dat ziet op de deelname in de productie van stroom. De directie zal zich inspannen om een partij te vinden die dit zal uitvoeren, zo staat in de notitie. In de notulen van de RvC-vergadering van 13 september 2007 staat dat het project binnen de kaders van de WON “door een derde partij” en voor diens risico wordt geëxploiteerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn bij deze vergadering aanwezig. Daarmee stelt het hof vast dat zij op de hoogte zijn van deze voorwaarde van de RvC voor deelname van Rendo aan het project. Dat zij dit wisten blijkt ook uit de email van [medeverdachte 2] aan [betrokkene 7] van 27 september 2007. [medeverdachte 2] schrijft immers dat Rendo “asset owner” wordt van de fabriek en dat “een derde partij” ( Stramproy Group ) de exploitant wordt van de fabriek en huur betaalt aan Rendo .
Op 20 december 2007 stemt ook de AvA van Rendo in met deelname aan het project. In de notulen staat dat Rendo bij dit project “de rol van financier” en daarnaast “een faciliterende rol” heeft. Indien Rendo zelf de productie ter hand zou nemen, dan zou dit implicaties hebben met betrekking tot de WON. Rendo wil dat niet en daarom vindt de exploitatie van het project (de productie van stroom) bewust plaats door “een derde partij”, aldus de notulen. Dit vooral omdat Rendo door de eerdere verkoop in oktober 2006 van haar leveringsdeel aan Electrabel op dat moment juist voldeed aan de eisen die de WON als wet van 23 november 2006 aan een netbeheerder zou stellen. De AvA wilde de exploitatie overlaten aan een (niet met Rendo verbonden en dus van Rendo onafhankelijke) derde partij. [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 4] zijn bij deze vergadering aanwezig. Daarmee stelt het hof vast dat zij op de hoogte zijn van deze voorwaarde van de AvA voor deelname van Rendo aan het project. Dat dit zo is, volgt ook uit het jaarverslag 2007, waarin valt te lezen: “Daarom heeft de Raad van Commissarissen en de Algemene Vergadering van RENDO er mee ingestemd, om actief een partij te gaan zoeken buiten de RENDO organisatie, die stroom gaat produceren binnen dit RENDO netgebied. RENDO wenst, rekening houdend met de eisen uit de Wet Onafhankelijk Netbeheer, zelf geen elektriciteitsproducent te worden”.
Op 1 juli 2008 treedt de WON in werking. Op 4 augustus 2008 fuseert Rendo Netbeheer als verdwijnende rechtspersoon met N.V. Rendo . In de statuten van N.V. Rendo staat opgenomen dat het de leden van het bestuur van N.V. Rendo verboden is om in enige vorm (direct of indirect) deel te nemen aan een energieproducerend bedrijf.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de RvC en AvA hebben ingestemd met het project onder de voorwaarde dat dit door een derde (van Rendo onafhankelijke) partij zou worden geëxploiteerd. Deze voorwaarde was ingegeven door de WON, waarin een onafhankelijke positie wordt geregeld van netbeheerders ten aanzien van productie-, handels, en leveringsbedrijven van elektriciteit en gas. [medeverdachte 4] was van deze voorwaarde van de RvC en AvA op de hoogte. Hij had q.q. wetenschap van deze al langer op handen zijnde wetgeving. Rendo is reeds in de Memorie van Toelichting op de WON genoemd als “te ontvlechten bedrijf” en vanzelfsprekend was dit daarmee – zoals ook uit de hiervoor genoemde AvA notulen blijkt – een belangrijk onderwerp voor Rendo en haar directie.
(Indirect) belang Rendo -directie in SGI
In de e-mail van [medeverdachte 2] van 26 september 2007 schrijft [medeverdachte 2] dat de aandelen van SGI als holding gehouden worden door vijf B.V.’s. [medeverdachte 2] schrijft ook dat één van deze B.V.’s zijn “persoonlijke BV” [medeverdachte 3] is. De B.V.’s van [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] moeten nog worden opgericht, aldus [medeverdachte 2] in deze e-mail. Op 22 oktober 2007 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] per e-mail of [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] “in privé” participeren in SGI .
SGI wordt op 20 december 2007 opgericht door [medeverdachte 3] , Ntech ( [medeverdachte 1] ), Bio-Coal ( [verdachte] ) en [betrokkene 8] (echtgenote van [betrokkene 2] ). Zij krijgen elk 20% van de aandelen van SGI . [betrokkene 20] (echtgenote van [medeverdachte 4] ) krijgt een koopoptie op 20% van de aandelen van SGI . Haar aandelenpakket wordt gehouden door [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] had 99,95% van de aandelen van [medeverdachte 3] in zijn bezit en daarmee de feitelijke zeggenschap over [medeverdachte 3] . Dat [betrokkene 21] per 31 augustus 2007 als directeur van [medeverdachte 3] was aangesteld, maakt dat niet anders nu [betrokkene 21] slechts 0,05% van de aandelen had en daarmee geen (bepalende) invloed kon uitoefenen. Bovendien heeft [betrokkene 21] op 6 februari 2008 [medeverdachte 2] gevolmachtigd om namens [medeverdachte 3] alle voorkomende (rechts)handelingen te verrichten. Hiervoor is geen steekhoudende verklaring gegeven door [medeverdachte 2] of [betrokkene 21] . Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook de aard, toon en inhoud van de e-mailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Met name volgt uit de e-mails die gaan over de overdracht van de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI aan [betrokkene 4] en de latere inkoop van de aandelen van onder andere [medeverdachte 3] door SGI , dat [medeverdachte 2] als feitelijke aandeelhouder van [medeverdachte 3] optrad in SGI en daar de besluiten nam. Uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 blijkt bovendien dat [betrokkene 21] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Het hof concludeert uit het voorgaande dat [betrokkene 21] binnen [medeverdachte 3] als stroman heeft gefungeerd voor [medeverdachte 2] .
[betrokkene 20] was slechts in naam bij de oprichting van SGI betrokken. Haar betrokkenheid was ten behoeve van [medeverdachte 4] . Via de koopoptie van [betrokkene 20] op de aandelen in SGI die [medeverdachte 3] voor [betrokkene 20] hield, had [medeverdachte 4] een (financieel) belang bij SGI . Ondanks dat [medeverdachte 4] bij de oprichting van SGI de aandelen van SGI niet op naam had, trad hij sinds de oprichting van SGI feitelijk op als aandeelhouder. [medeverdachte 4] verklaart bij de FIOD als verdachte dat [betrokkene 20] niet betrokken was bij de oprichting van SGI en geen aandeelhouder was van SGI . Het was zijn bedoeling om deel te nemen aan SGI . [betrokkene 20] verklaart bij de FIOD als verdachte eveneens dat ze met SGI helemaal niets te maken had en er ook niets vanaf wist. De naam SGI zegt haar niets. Ze heeft enkel haar handtekening gezet voor [medeverdachte 4] . Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook hier de aard, toon en inhoud van de emailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Met name volgt uit de e-mails die gaan over de overdracht van de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI aan [betrokkene 4] en de inkoop van de aandelen van onder andere Marella door SGI dat het [medeverdachte 4] was die als feitelijke aandeelhouder van SGI optrad. Uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 volgt bovendien dat [betrokkene 20] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Ook [betrokkene 20] heeft naar het oordeel van het hof binnen Marella als stroman gefungeerd voor [medeverdachte 4] .
Op 26 maart 2009 wordt Marella opgericht. [medeverdachte 4] bezat 99% van de aandelen en had daarmee de feitelijke zeggenschap over Marella . Dat [betrokkene 5] als directeur van Marella was aangesteld, maakt dat niet anders nu [betrokkene 5] slechts 1% van de aandelen had en daarmee geen bepalende invloed kon uitoefenen. Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook de aard, toon en inhoud van de e-mailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Daarnaast volgt uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 dat [betrokkene 5] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Niet alleen [betrokkene 21] en [betrokkene 20] fungeren als katvanger, hetzelfde geldt voor [betrokkene 5] ten opzichte van zijn broer [medeverdachte 4] .
Vier dagen na de oprichting van Marella besluit de AvA van Marella de koopoptie op de aandelen in SGI over te nemen van [betrokkene 20] . Vijf dagen na de oprichting van Marella koopt Marella de koopoptie van [betrokkene 20] op aandelen in SGI (20% voor een uitoefenprijs van € 5.000,-) voor nul euro. Deze prijs zou gebaseerd zijn op een “fors negatieve intrinsieke waarde van SGI per 31 december 2008 en de negatieve ontwikkelingen waarin SGI zich bevindt”.
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] absoluut niet wilden dat hun betrokkenheid bij Rendo bekend werd. [verdachte] verklaart in dit verband dat de namen van de directieleden niet mochten worden vermeld, omdat ze twee petten op hadden en omdat sprake was van belangenverstrengeling. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] aangegeven dat ze nooit over hun deelname mochten communiceren. De aandelenverhouding was 60/40, dus zij hadden de macht, aldus [medeverdachte 1] .
Voor [betrokkene 2] geldt voor wat betreft de rol van zijn echtgenote [betrokkene 8] hetzelfde als ten aanzien van [medeverdachte 4] en [betrokkene 20] . Nu [betrokkene 2] niet als verdachte in deze strafzaak is gedagvaard, gaat het hof op zijn rol verder niet in.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] vanaf het moment van oprichting van SGI de feitelijke zeggenschap hadden over hun aandelen in SGI , dat zij alle beslissingen namen over en op grond van hun aandelenbelang en dat zij (aldus) invloed konden uitoefenen op de besluitvorming binnen en met betrekking tot SGI en haar dochters. Daarenboven concludeert het hof dat voor het overgrote deel sprake was van een 60%-belang in SGI dat middellijk gehouden werd door twee nauw samenwerkende personen ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ), althans dat feitelijk door [medeverdachte 2] werd bestierd door de aan [medeverdachte 2] ondergeschikte positie van [medeverdachte 4] bij Rendo .
Geldstromen van Rendo naar SGI
In de jaren 2007 tot en met 2011 is op verschillende momenten en manieren geld verstrekt door Rendo aan SGI dan wel aan haar dochterondernemingen.
Achtergestelde leningen
Ten aanzien van de achtergestelde geldleningen gaat het om de volgende geldstromen:
- Lening 1: Eerste overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGC ten bedrage van 3 miljoen euro d.d. 21 december 2007. Van deze lening is 1 miljoen euro op 27 december 2007 en 2 miljoen euro op l 0 juni 2008 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 2: Tweede overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE ten bedrage van 3 miljoen euro d.d. 21 december 2007. Van deze lening is 1,5 miljoen euro op 27 december 2007 en 1,5 miljoen euro op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 3: een addendum d.d. 2 juni 2008 op de eerste overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGC waarbij het geleende bedrag is verhoogd met 3 miljoen euro. Dit bedrag is op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 4: een addendum d.d. 2 juni 2008 op de tweede overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE waarbij het geleende bedrag is verhoogd met 3 miljoen euro. Dit bedrag is op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 5: derde overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE ten bedrage van 2 miljoen euro d.d. 3 oktober 2008. Dit bedrag is op 30 oktober 2009 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 6: een verhoging van de lening van Rendo van 6 miljoen euro aan SGC met 1,8 miljoen euro. Dit bedrag is op 23 december 2009 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 7: een brief/offerte d.d. 18 juni 2010 van [medeverdachte 2] namens Rendo aan SGC , ter attentie van [verdachte] , waarin een extra lening van 4,5 miljoen aan SGC wordt toegezegd. Van dit bedrag is € 3.010.845,37 op 25 juni 2010 door Rendo betaald aan SGC en op 22 juni 2010 een bedrag van 1 miljoen euro aan SGC . Het restant van de lening is verrekend met facturen van Rendo .
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] de overeenkomsten waarbij deze leningen zijn verstrekt namens Rendo ondertekende.
Sale and leaseback transacties
Ten aanzien van de sale and leaseback transacties gaat het om de volgende geldstromen:
- Sale and leaseback transactie 1: eerste sale and leaseback transactie d.d. 27 november 2009 waarbij Rendo voor 7 miljoen euro (exclusief € 1.330.000,- aan omzetbelasting) een perceel industrieterrein met daarop de in aanbouw zijnde biomassacentrale van SGI koopt en dit gekochte perceel met opstal aan SGI verhuurt. In het kader van deze transactie wordt op 2 december 2009 5,8 miljoen euro betaald door Rendo aan SGI .
- Sale and leaseback transactie 2: tweede sale and leaseback transactie d.d. 30 december 2010 waarbij Rendo voor € 2.250.496 (exclusief € 427.594,24 aan omzetbelasting) activa koopt van SGI en deze gekochte activa aan SGI verhuurt.
- Sale and leaseback transactie 3: derde sale and leaseback transactie d.d. 22 september 2011 waarbij Rendo een koopsom van 3,7 miljoen euro (exclusief € 703.000,- aan omzetbelasting) dient te voldoen voor investeringen die SGI heeft gedaan in onroerende zaken. Van de koopsom wordt 1,7 miljoen euro verrekend met vorderingen die Rendo op SGI heeft en wordt het restant van het bedrag overgemaakt aan SGI en EPC. Op 22 september 2011 wordt tevens een nieuwe huurovereenkomst gesloten tussen Rendo en SGI betreffende de verhuur van alle roerende zaken die Rendo van SGI verworven heeft en waarbij partijen overeen komen dat Rendo geen huur over de jaren 2011en 2012 in rekening zal brengen bij SGI .
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] Rendo vertegenwoordigde bij deze sale and leaseback transacties.
Overdracht aandelen SGI naar [betrokkene 4]
Op 26 juni 2008 levert [betrokkene 8] haar aandelenpakket in SGI (20%) aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] levert dezelfde dag nog haar volledige aandelenbelang (inmiddels gestegen naar 60%, inclusief de voor [betrokkene 20] gehouden aandelen) aan [betrokkene 4] , een vriend van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] bedingt een terugkoopoptie bij [betrokkene 4] .
[betrokkene 4] verklaart als verdachte bij de FIOD dat hij geen enkel verstand heeft van de energiemarkt. Hij heeft nooit werkzaamheden verricht voor SGI en kan verder ook helemaal niets verklaren over SGI . Hij is in het kader van SGI nooit ergens geweest en ook niet uitgenodigd. [medeverdachte 2] vroeg [betrokkene 4] om één jaar aandeelhouder te worden. [medeverdachte 2] vertelde dat hij een belangenverstrengeling had in verband met Rendo en daarom vroeg hij [betrokkene 4] om hem te helpen. [betrokkene 4] wist dat het tijdelijk was en heeft het gedaan omdat [medeverdachte 2] zijn vriend was. Hij heeft geen geld ontvangen van [medeverdachte 2] . [betrokkene 4] ontkent dat hij projectopties heeft aangedragen, geanalyseerd en uitgewerkt voor Rendo . Voor hem zou het – achteraf gezien – wel kunnen dat hij is gebruikt om [medeverdachte 2] buiten beeld te houden, aldus [betrokkene 4] .
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte over [betrokkene 4] : “ [medeverdachte 2] wist mij te overtuigen dat ik geen contact met [betrokkene 4] zou hebben. Die aandelenoverdracht was volgens [medeverdachte 2] nodig vanwege de Splitsingswet. Volgens die wet mochten de directieleden van Rendo op geen enkele wijze, dus ook niet indirect, aandeelhouder van SGI zijn. De aandelen gingen over naar [betrokkene 4] , de vertrouwenspersoon van Rendo . Overigens is [betrokkene 4] op geen enkele AVA aanwezig geweest en ik heb hem eenmalig bij de notaris gesproken. [betrokkene 4] had dus in praktijk geen zeggenschap”.
[medeverdachte 1] schrijft in juni 2008 in een e-mail naar [medeverdachte 2] : “ik wil met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] zaken doen, niet met [betrokkene 4] ”. [verdachte] bestempelt de situatie met [betrokkene 4] vervolgens in een e-mail naar [medeverdachte 1] als een “neptoestand”.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bleven zich dus gedragen alsof zij de aandeelhouders van SGI waren. Met de aandelenoverdracht veranderde hun invloed op het besluitvormingsproces binnen SGI niet. Dat [betrokkene 4] geen actief aandeelhouder van SGI zou zijn was uitdrukkelijk de bedoeling, zo volgt uit het document “Afspraken tussen [betrokkene 4] en [medeverdachte 2] ” dat op de computer van [medeverdachte 2] is aangetroffen.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat ook na de overdracht van de aandelen in SGI aan [betrokkene 4] de beslissingen over (de aandelen in) SGI feitelijk werden gemaakt door en met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Het hof stelt aldus vast dat door deze overdracht van de aandelen in SGI aan [betrokkene 4] feitelijk niets veranderde. Ook hier was derhalve sprake van een schijnconstructie die tot doel had om voor de buitenwereld te (blijven) verhullen wie de feitelijke zeggenschap had binnen SGI .
Overname aandelen SGI door [medeverdachte 3] en Marella
Op 29 november 2009 besluit Marella de koopoptie op de aandelen in SGI uit te oefenen. Hierbij verkrijgt zij voor een koopprijs van € 5.000,- een belang van 20% in SGI . [medeverdachte 3] koopt op 2 december 2009 voor € 15.000,- het aandelenpakket in SGI van [betrokkene 4] (60%) terug. Op 2 december 2009 verkoopt en levert [medeverdachte 3] 20% van de aandelen in SGI aan Marella voor € 5.000,-.
Het hof concludeert op grond hiervan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] via Marella en [medeverdachte 3] vanaf 2 december 2009 samen 60% van de aandelen in SGI bezitten en daarmee samen een meerderheidsbelang in SGI hebben.
Inkoop door SGI van haar eigen aandelen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat na de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in toenemende mate – om verschillende redenen – wrijvingen en onenigheid ontstaat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de ene kant en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan de andere kant. Dit leidt ertoe dat zij in de loop van 2009 besluiten dat SGI de aandelen van [medeverdachte 3] en Marella zal inkopen. De vele correspondentie over dit onderwerp wordt gevoerd met [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 4] ) en daarmee volledig buiten de formele meerderheidsaandeelhouder [betrokkene 4] om. [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 4] ) blijven aldus feitelijk als aandeelhouder optreden en met een meerderheidsbelang invloed binnen SGI uitoefenen.
In een e-mail van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] van 27 september 2009 schrijft [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] heeft aangegeven de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] schrijft: “Voorwaarde voor een dergelijke transactie is dat de project continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd”. [medeverdachte 2] schrijft in een e-mail van 15 oktober 2009 aan [medeverdachte 1] : “Wij wensen nadrukkelijk vast te houden aan direct verkopen via een verkoopovereenkomst maar de levering van de aandelen pas te doen, nadat de laatste euro is betaald van het pay out schema”.
[medeverdachte 1] stuurt op 3 november 2009 een e-mail naar [medeverdachte 2] en deelt mee dat hij zich ondertussen hard heeft gemaakt om EPC in te brengen in SGI zodat SGI de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] kan inkopen. [medeverdachte 2] reageert per e-mail van 5 november 2009 dat [medeverdachte 1] het goed heeft aangevoeld dat de betaling op 22 december voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zeer belangrijk is. Verder schrijft [medeverdachte 2] dat wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] betreft bij dit soort transacties ook een “stukje aanbetaling” hoort; [medeverdachte 2] schrijft: “ergo boter bij de vis”. [medeverdachte 2] schrijft verder: “Gezien de zeer korte termijn die wij nog hebben om tot een gedragen voorstel te komen, stellen wij voor dat SGI de bedragen die zij dan nog ontbeert voor zover die niet uit het zuiden komen leent van de suikeroom”. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 2] per e-mail van 6 november 2009 weten: “Prima, ik zal spoed achter de zaak zetten”.
Stappenplan inkoop aandelen
Voorafgaand aan de nadere aandeelhoudersovereenkomst van 22 december 2009 is een “stappenplan inkoop aandelen” opgesteld, dat vervolgens is bevestigd in die aandeelhoudersvergadering. In dit stappenplan wordt beschreven welke handelingen ondernomen moeten worden om de inkoop van de aandelen en de betaling daarvan mogelijk te maken. Daarnaast zijn onder meer afspraken opgenomen over de uitbetaling van de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 3] en Marella , over een sale and leaseback transactie tussen SGI en Rendo op 27 november 2009 en het omzetten van de huidige lening van 14 miljoen euro naar een lening van 8 miljoen euro aan SGE en een lening van 7,8 miljoen euro aan SGC op 30 november 2009. [medeverdachte 4] verklaart dat hij ervan op de hoogte was dat SGI haar eigen aandelen zou inkopen van Marella .
Zoals hierna nader wordt uiteengezet, vindt de inkoop door SGI van haar eigen aandelen vervolgens ook plaats volgens dit stappenplan.
Inbreng EPC in SGI
Op 22 december 2009 brengen Ntech en Bio-Coal EPC in als dochteronderneming in SGI in tegen uitgifte van aandelen in SGI . SGI koopt de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI (40%) en van Marella in SGI (20%) in voor een bedrag van (in totaal) 8,1 miljoen euro (5,4 miljoen euro voor [medeverdachte 3] en 2,7 miljoen voor Marella ). Een deel wordt op de verkoopdatum uitbetaald en een deel wordt omgezet in een rentedragende lening waarop op gezette tijden moet worden afbetaald.
[medeverdachte 1] verklaart als verdachte bij de FIOD dat er geen vrije liquide middelen waren en verder dat EPC een vehikel is dat ze gebruikt hebben om de vermogenspositie van SGI te verhogen. Ook verklaart hij: “De reden om EPC te laten waarderen was om een mogelijkheid te creëren om de aandelen van de andere aandeelhouders, niet zijnde van mij of [verdachte] in te kunnen kopen. De andere aandeelhouders betroffen [medeverdachte 3] en Marella BV. Je kunt pas inkopen als je een positief eigen vermogen hebt. De waarde van de aandelen van EPC zorgde hiervoor.”
[medeverdachte 1] verklaart bij de rechter-commissaris als getuige over de inbreng van EPC en de financiering van de inkoop van de aandelen het volgende: “Het klopt dat [medeverdachte 2] en ik in november 2009 over en weer e-mailden over de inbreng van EPC en de financiering van de inkoop van de aandelen. U vraagt mij wie het zogenaamde stappenplan dat hiervoor is gemaakt, heeft bedacht. Ik denk dat dit in interactie is gebeurd en dat het een combinatie van ideeën was. [medeverdachte 2] wilde wel dat de stappen in een document werden vastgelegd. Ik weet niet wie dit heeft opgesteld. De aandelenovereenkomst die ook onderdeel was van dit stappenplan, is door [medeverdachte 4] opgesteld.”
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte als volgt over het inkopen van aandelen door SGI op 22 december 2009: “Wij zagen dat er steeds meer belangstelling was en wij wilden van de overige aandeelhouders af. De constructie rond EPC is bedacht door een combinatie van [medeverdachte 1] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] .”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de inkoop door SGI van haar eigen aandelen van [medeverdachte 2] (via [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (via Marella ) plaatsvindt conform het vooraf opgestelde stappenplan.
Relatie tussen geldstromen van Rendo naar SGI en SGI naar [medeverdachte 3] en Marella
Eind 2008 had SGI een negatief (geconsolideerd) eigen vermogen van € 433.704,-. Daarvan was € 1.025.000,- en € 3.469.928,- geïnvesteerd in vaste activa en € 4.616.451,- in onderhanden werk. De kortlopende vorderingen waren € 1.220.413,- (inclusief een latente belastingvordering van € 284.304,-) en de liquide middelen € 8.283.476,-, zodat de kortlopende activa ex onderhanden werk € 9.503.889,- bedroegen. Van de liquide middelen stond € 5.917.557,- op een ABN AMRO parkeerrekening. Volgens de toelichting in de jaarrekening 2010 stond dit bedrag geblokkeerd. Daartegenover stonden langlopende schulden ad € 18.617.135,- en kortlopende schulden ad € 431.837,-. Van de langlopende schulden was 12 miljoen euro afkomstig van Rendo Holding N.V.
Eind 2009 was dat beeld aanzienlijk veranderd. Door de inbreng van EPC, de inkoop van aandelen en een jaarverlies 2009 van € 1.649.485 na (
latente) belasting, bedroeg het groepsvermogen € 3.066.811,-. Opgemerkt wordt dat dit vermogen inclusief het immateriële vermogen (goodwill in de vorm van winstverwachtingen) van EPC ad € 13.232.000,- is. Slechts door (met name) de achterstelling van de Rendo leningen ad € 15.800.000,- resteert jegens de ABN AMRO een garantievermogen van € 3.957.967,-.
De kortlopende activa ex onderhanden werk bedroegen € 2.976.196,- (vorderingen) en € 4.266.614,- (liquide middelen) ofwel € 7.242.810,-. Daartegenover stonden kortlopende schulden ad € 14.286.735,-, inclusief € 8.150.000,- Amstel Lease . Uit het kasstroomoverzicht volgt een afname van de beschikbare geldmiddelen van € 4.016.862,- (hierin is de inkoop ad € 8.100.000,- waarvan € 1.500.000,- is betaald begrepen). Het totaal aan kortlopende schulden aan aandeelhouders, Rendo en Amstel Lease NV bedroeg € 11.150.000,-.
Volgens de voorwaarden van Amstel Lease wordt het leasekrediet aangewend voor de betaling van de facturen van een Duits bedrijf dat de installaties bouwt en heeft Rendo haar vorderingen achtergesteld bij de vorderingen van Amstel Lease .
De (resterende) schuld uit hoofde van de inkoop van aandelen is niet achtergesteld.
Begin december 2009 neemt de kaspositie van SGI aanzienlijk toe door de sale and leaseback transactie. Op 2 december 2012 ontvangt SGI uit dien hoofde (na verrekening met openstaande vorderingen) ruim 5,8 miljoen op haar rekening, waarvan 2 miljoen wordt aangewend ter aflossing van de ABN AMRO hypotheek. Volgens de verklaring van [verdachte] is het geld van de sale and leaseback transactie aangewend voor de betaling van de 1,5 miljoen inkoopschuld. [medeverdachte 1] heeft dienovereenkomstig verklaard.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande:
1. dat de liquide middelen ad 4,266 miljoen euro eind 2009 niet geheel ter vrije beschikking staan, een deel van 2,1 miljoen euro was immers geblokkeerd op grond van de leasefinanciering; (het saldo op SGI -rekeningnummer eindigend op 1122 was € 1.106.280, zodat er op overige rekeningen (m.n. SGC en SGE ) nog een bedrag van iets meer dan een miljoen euro moet hebben gestaan. En dat bedrag – en zelfs meer dan dat – is ook weer afkomstig van overboekingen gedurende de maand december van de rekening van SGI .)
2. dat de kortlopende schulden de kortlopende activa (exclusief onderhanden werk) zonder rekening te houden met de sale and leaseback ad 7 miljoen euro en de lening ad 1,8 miljoen euro in december 2009 verre overtreffen;
3. dat, mede met inachtneming van de achterstelling van haar vorderingen bij Amstel Lease , N.V. Rendo Holding verreweg de belangrijkste financier is van SGI en haar dochters (afgezien van de financiering van het onderhanden werk); en
4. dat derhalve de aflossing van de inkoopschuld ook voor een belangrijk deel, zo niet geheel, is gefinancierd door N.V. Rendo Holding .
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben in hoger beroep een document getiteld “tweede rode draad” aan het dossier laten toevoegen en daarbij een beroep gedaan op bijlage 45 bij deze tweede rode draad. Dit betreft een liquiditeits
prognose“ SGI – model Steenwijk ” die op 14 oktober 2009 per e-mail is verzonden door MBCF . Deze voorspelling op dat moment leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat deze is opgemaakt vóór de afspraken en uitvoering van het “stappenplan”, waaronder de betaling van de 1,5 miljoen euro wegens de inkoop van aandelen.
Eerste betaling op 23 december 2009
Op 23 december 2009 betaalt SGI – via de notaris – 0,5 miljoen euro aan Marella en 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] met de omschrijving “verkoop aandelen”. Deze betaling is voldaan uit gelden die afkomstig zijn van Rendo , namelijk lening 6: de verhoging van de lening aan SGC van 25 november 2009 en de op 27 november 2009 uitgevoerde sale en leaseback transactie tussen Rendo en SGI (sale and leaseback transactie 1).
In de brief van [medeverdachte 2] (namens Rendo ) aan SGC van 25 november 2009 staat vermeld dat Rendo naar aanleiding van positieve berichten over de voortgang een nieuwe leningsaanbieding wil doen. Dit terwijl uit de notulen van de RvCvergadering van Rendo van 17 december 2009 volgt dat het project biomassacentrale in Steenwijk “qua realisatie achter loopt op de planning”.
Dat SGI de financiële middelen niet had om Marella en [medeverdachte 3] 1,5 miljoen euro te betalen volgt ook uit de verklaring van [verdachte] . [verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte: “Wij hadden niet de financiële middelen om € 1,5 miljoen aan [medeverdachte 3] en Marella te betalen (…) Ik ben het met u eens dat zonder de sale-leaseback transactie met Rendo , Marella en [medeverdachte 3] niet betaald worden konden.”
Uit het verdere verloop van de bankrekening van SGI blijkt dat tussen 24 en 30 december 2009 een bedrag van ongeveer 1,3 miljoen nodig was om verschillende betalingen aan derden te verrichten, waarvoor het saldo anders zou hebben ontbroken.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof ten aanzien van de eerste betaling aan [medeverdachte 3] en Marella als volgt.
De verhoging van de lening is doelbewust aangegaan om het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te betalen voor hun aandelen in SGI . Het hof wijst hierbij op het “stappenplan”, het feit dat de betaling van Rendo aan SGI (via SGC ) op 23 december 2009 kort daarna gevolgd wordt door de betalingen van SGI aan [medeverdachte 3] en Marella . Met de rechtbank concludeert het hof dat [medeverdachte 2] in zijn e-mail van 5 november 2009 aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] met de term “suikeroom” doelde op Rendo . Van Rendo als suikeroom moesten de ontbrekende gelden worden geleend volgens [medeverdachte 2] . Niet is namelijk gebleken dat er andere (rechts)personen waren die noemenswaardige investeringen hebben gedaan of leningen hebben verstrekt aan SGI . Voorts volgt uit een e-mail van [medeverdachte 1] aan [betrokkene 3] van 14 december 2009 (in kopie verzonden aan [verdachte] ) een duidelijk verband tussen enerzijds het verhogen van de lening en anderzijds het via de notaris betalen van [medeverdachte 3] en Marella in verband met de inkoop van aandelen in SGI . In deze e-mail vraagt [medeverdachte 1] immers [betrokkene 3] om het restant van de lening van Rendo op te vragen en – in dezelfde volzin – om 1,5 miljoen euro over te maken naar de rekening van de notaris ter (gedeeltelijke) betaling van de inkoopschuld. Dat de bancaire overboeking van de 1,5 miljoen euro enkele dagen vóór de ontvangst van de 1,8 miljoen euro lening geschiedt – mogelijk geworden door de sale and leaseback transactie van begin december 2009 – doet aan de onverbrekelijke samenhang tussen de financiering door Rendo en de betaling van de 1,5 miljoen euro niet af.
De sale and leaseback transactie is eveneens doelbewust aangegaan om het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te betalen voor hun aandelen in SGI . Het hof baseert dit op het stappenplan en de feitelijke gang van zaken die overeenkomt met dit stappenplan. Daarnaast volgt uit de bevindingen van de FIOD dat tussen 2 en 18 december 2009 geen andere geldbedragen op deze rekening zijn binnengekomen, maar dat er wel diverse betalingen vanaf deze rekening hebben plaatsgevonden, met als gevolg dat op 18 december 2009 – toen SGI een bedrag van 1,5 miljoen euro naar de notaris heeft overgemaakt – een saldo van (bijna) 1,8 miljoen euro resteerde.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de verhoging van lening 6 en de sale and leaseback transactie 1 doelbewust mede zijn aangegaan om voor SGI het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te kunnen betalen voor hun aandelen in SGI . Het eerdere “stappenplan inkoop aandelen” wordt gevolgd, zo is te zien in de feitelijke gang van zaken.
Tweede betaling op 29 juni 2010
SGC betaalt op 29 juni 2010 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] en 0,5 miljoen euro aan Marella . De betaling heeft de omschrijving “aflossing lening”. Deze betaling is ook voldaan uit gelden die afkomstig zijn van Rendo (lening 7: de lening van 4,5 miljoen aan SGC van 18 juni 2010).
De chronologische volgorde van de betalingen speelt ook bij deze betalingen een rol. De betalingen van Rendo aan SGI (via SGC ) op 22 juni 2010 en op 25 juni 2010 worden kort daarna (29 juni 2010) gevolgd door de betalingen van SGI aan [medeverdachte 3] en Marella .
In de offerte van [medeverdachte 2] (namens Rendo ) aan SGC en SGE van 18 juni 2010 staat dat Rendo een nieuwe lening aanbiedt van 4,5 miljoen euro ten behoeve van de financiering van een aantal in deze brief genoemde roerende en onroerende zaken. Ter onderbouwing van deze aanvullende lening zendt MBCF een brief aan [medeverdachte 2] , gedagtekend op 17 juni 2010, waarin wordt omschreven waarom extra financiering door Rendo noodzakelijk is en waar deze financiering aan zal moeten worden besteed. Deze brief is blijkens een emailwisseling tussen medewerkers van MBCF onderling en een medewerker van MBCF en [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 2] opgesteld en, ondanks de dagtekening, pas in definitieve vorm gereedgekomen ná 1 juli 2010, dat wil zeggen ongeveer twee weken na het uitbrengen van de offerte die deze brief had moeten onderbouwen.
Op 3 juni 2010 stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] per e-mail blijkens het onderwerp een aangepast “spoorboekje”, dat resulteert in een nadere afspraak, waarbij een extra lening wordt verstrekt ad 4,5 miljoen euro, waarvan 1,5 miljoen euro is bedoeld voor aflossing van leningsverplichtingen per 1 juli 2010. Hoewel [medeverdachte 2] de afzender is van de e-mail aan [medeverdachte 1] , kan uit de inhoud worden afgeleid dat hij deze e-mail mede uit naam van [medeverdachte 4] schrijft. Er wordt immers meerdere keren over “we” en “wij” gesproken in de context van de uitbetalingen aan [medeverdachte 3] en Marella . Het bijgevoegde document getiteld “Contouren aangaande vereisten voor verdere leningverstrekking aan SGC ” (kennelijk het spoorboekje in kwestie) houdt onder meer de volgende passage in: “ RENDO geeft een extra lening van 4,5 miljoen; deze wordt gebruikt voor: (. . .) b. 1,5 miljoen tbv aflossen leningsverplichtingen per 1/7”. De lening van Rendo aan SGC van 4,5 miljoen euro is in ieder geval voor dit deel aangegaan met het doel om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella mogelijk te maken. Noch in de officiële offerte van [medeverdachte 2] van 18 juni 2010, noch in de (geantedateerde) onderbouwende brief van MBCF wordt daarover echter met enig woord gerept. Dit maakt dat de getekende en geaccepteerde offerte op dit punt valselijk is opgemaakt, kennelijk om Rendo omtrent de werkelijk beoogde besteding te misleiden. Het hof komt hier bij de bespreking van feit 6 nog op terug.
Op 22 juni 2010 vraagt [medeverdachte 1] per e-mail aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “een overzicht van de te betalen bedragen per bankrekeningnummer”. Hierop reageert [medeverdachte 2] op dezelfde dag onder verwijzing naar een bijgevoegd bestand, door hem aangeduid als het “spoorboekje voor de betalingen naar [medeverdachte 3] en Marella ”. Tevens wijst [medeverdachte 2] er in deze mail op dat SGI is gehouden om voor 1 juli 2010 uitbetalingen te doen aan [medeverdachte 3] en Marella .
Dat de aanvullende lening noodzakelijk was voor SGC om de betalingen aan [medeverdachte 3] en Marella te kunnen doen, volgt ook uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] .
[medeverdachte 1] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de lening van 4,5 miljoen euro van Rendo het resultaat was van een offerte van ABN AMRO waarin de bank voorstelt Steenwijk te financieren op voorwaarden (onder andere borgstelling Rendo ) die voor Rendo niet acceptabel waren. Hierop is [medeverdachte 2] met “contouren van een voorstel” gekomen waarin 4,5 miljoen euro door Rendo gefinancierd zou worden, aldus [medeverdachte 1] . Hij verklaart ook dat wanneer het Steenwijk project volgens planning was gestart, ze de 4,5 miljoen euro van Rendo niet nodig hadden gehad en de lening op de aandeelhouders uit eigen middelen hadden kunnen betalen.
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de niet achtergestelde lening van 4,5 miljoen euro ten dele werd gebruikt voor het aflossen van de lening van [medeverdachte 3] en Marella omdat daarvoor de financiële middelen bij SGI ontbraken. Ze hadden bij SGI de financiële middelen niet en konden op dat moment niet aan de verplichtingen uit het stappenplan voldoen. Ze stonden met de rug tegen de muur. In het zuiden bij de Stramproy Groep stond een bedrag van circa 0,85 miljoen euro open die SGI / SGT nog moest betalen, aldus [verdachte] . De liquiditeitspositie van SGI is nooit goed geweest, ze hadden nog geen inkomsten, enkel uitgaven.
[verdachte] heeft in een schriftelijke verklaring toegevoegd dat de continuïteit van SGI in gevaar kwam doordat [medeverdachte 2] een integraal stappenplan heeft gemaakt waarin verkoop van onroerend goed, inkoop, levering en een deelbetaling van de aandelen verplichte onderdelen waren.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat lening 7 doelbewust is aangegaan om voor SGC het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te kunnen betalen voor hun aandelen in SGI . Hier wordt eveneens het eerdere “stappenplan inkoop aandelen” gevolgd, zo is te zien in de feitelijke gang van zaken.
Derde betaling op 22 september 2011
Op 22 september 2011 koopt Horizon de aandelen van Marella en [medeverdachte 3] in SGI over voor 3,5 miljoen euro (€ 2.250.000,- voor Marella en € 1.250.000,- voor [medeverdachte 3] ). Op 22 september 2011 wordt een deel van de koopprijs – via de notaris – aan [medeverdachte 3] en Marella betaald. Ze ontvangen beiden 0,5 miljoen euro. [medeverdachte 3] doet afstand van een deel van haar aanspraak op ontvangst van een deel van de aankoopprijs (€ 1.750.000,-) en dit deel wordt omgezet in een lening van [medeverdachte 3] aan Marella . Marella doet afstand van haar aanspraak op ontvangst van een deel van de aankoopprijs (€ 750.000,-) en ook dit deel wordt omgezet in een lening aan Horizon .
Uit het dossier volgt niet dat er na 2011 nog betalingen worden gedaan aan [medeverdachte 3] op het overgebleven deel van haar vordering.
Vierde betaling (aan Marella ) op 10 juli 2012
Op 10 juli 2012 betaalt Horizon – via de notaris – € 750.000,- aan Marella .
Wetenschap RvC/AvA (indirect) aandeelhouderschap en geldstromen naar Rendo directie?
Wetenschap (indirect) aandeelhouderschap?
Zoals hiervoor overwogen hebben de RvC en de AvA in hun vergaderingen van respectievelijk 13 september 2007 en 20 december 2007 bij het noodstroomproject met redenen uitdrukkelijk voorbehouden dat exploitatie door een derde onafhankelijke partij zou plaatsvinden. Uit het dossier dan wel uit de grote hoeveelheid door verdachten in eerste aanleg en in hoger beroep ingediende stukken blijkt niet dat dat de RvC en de AvA door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] (of [betrokkene 2] ) vervolgens op enig moment op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij als Rendo directeuren, feitelijk (het grootste deel van) de zeggenschap binnen SGI hadden en dus deelnamen in de exploitatiemaatschappij van de installatie die gestookt wordt op bio-brandstoffen.
Gelet op dit uitdrukkelijke, ingegeven door de op handen zijnde WON, gemaakte voorbehoud van zowel de RvC als AvA had deze tournure direct na genoemde vergaderingen uiteraard formeel voorgelegd moeten worden aan deze verantwoordelijke organen van Rendo . De deelname van Rendo directeuren in SGI is echter niet voorgelegd of besproken, laat staan dat uitdrukkelijke en noodzakelijke toestemming daartoe was gegeven door de RvC of AvA. Ook niet informeel. Dat is op geen enkele manier uit het dossier eenduidig komen vast te staan.
[getuige] (de toenmalige president-commissaris) verklaart bij de FIOD als getuige dat de RvC en hijzelf niet op de hoogte waren van deelname door de directie van Rendo in SGI . Het betrof een puur financiële participatie door Rendo , het was niet de bedoeling dat Rendo de bedrijfsvoering zou verzorgen of deze mede zou aansturen. De Rendo directie heeft niet om toestemming gevraagd voor dit aandelenbezit en de directieleden zouden daarvoor toestemming moeten hebben gevraagd. Dit is evident, want Rendo zou als bedrijf een financiële participatie in dit bedrijf nemen. De RvC heeft dit nooit geweten en zou daar ook nooit toestemming voor hebben verleend, ook niet voor de leningen door Rendo . Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige] dat het de Raad van Commissarissen niet bekend was dat de directie direct of indirect als aandeelhouder, zou deelnemen in SGI . Dat is ook nooit bekend geweest, totdat in 2012 deze zaak ging spelen. Er is nooit toestemming gegeven aan werknemers of de directie voor enige deelname in SGI .
In het dossier bevinden zich de verslagen van de RvC vergaderingen. Uit die verslagen blijkt op geen enkele wijze dat de deelname van de directie in SGI daar expliciet is besproken. Integendeel. Zo wordt in de vergadering van 17 december 2009 verslag gedaan van het project Steenwijk :
“Er wordt melding van gemaakt dat het project biomassacentrale in Steenwijk qua realisatie achter loopt op de planning. Deze achterstand hield verband met een revisieaanvraag van de vergunning. Het project blijft rendabel. Waarschijnlijk start de levering van stroom nu echter pas in het tweede kwartaal van 2010. Om de RENDO belangen veilig te stellen en in de ontstane extra liquiditeitsbehoefte van de exploitant te voorzien, zal RENDO een aankoop gaan doen van de desbetreffende grond en opstallen. De exploitant huurt deze activa vervolgens van RENDO terug, tegen een rendement van 8%.”
Er wordt met geen woord over de betrokkenheid van de directie gerept. Dit terwijl er op dat moment tussen de aandeelhouders van SGI zelfs van alles speelde rond die betrokkenheid.
[betrokkene 11] (destijds wethouder van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat de AvA niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het werd gepresenteerd alsof er een derde partij bij betrokken was. De verbondenheid met de directeuren van Rendo was de AvA niet bekend.
[betrokkene 12] (destijds wethouder van [plaats ] en commissaris van Rendo ) verklaart eveneens bij de FIOD als getuige dat de RvC niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 12] wist niets van een binding tussen Rendo en SGI .
[betrokkene 13] (toenmalig gemeenteraadslid van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat hij bij zijn aantreden als aandeelhouder in 2010 niet wist wie er aandeelhouder waren van SGI . De aandeelhouders of RvC van Rendo wisten niet van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 13] noemt het “buiten kijf” dat je toestemming moet hebben als je zoveel aandelen van SGI bij de directie van Rendo zet. [betrokkene 13] verklaart: “Het moet in ieder geval bekend zijn en zij hadden dat moeten melden”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de RvC en AvA geen wetenschap hadden van het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendo -directie. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben via listige constructies met buitenstaanders hun feitelijke zeggenschap binnen SGI voor de buitenwereld verhuld. Daaruit volgt dat Rendo doelbewust door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] is misleid omtrent hun belang in SGI . In de praktijk hadden de twee Rendodirecteuren gezamenlijk een meerderheidsbelang in SGI . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] oefenden in de praktijk ook een bepalende invloed binnen SGI uit. De RvC en AvA van Rendo hadden hier geen weet van. Door het (indirecte) aandeelhouder zijn van de beide Rendo directeuren was geen sprake van een derde partij zoals door de RvC en AvA van Rendo was beoogd en bedongen.
Wetenschap geldstromen van Rendo naar Rendo -directeuren
Geld van Rendo dat bestemd was voor de financiering van SGI en haar dochtermaatschappijen is – in ieder geval voor een deel – aangewend voor het doen van betalingen aan haar eigen directeuren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Uit niets blijkt dat Rendo ooit heeft beoogd om haar geld voor dit doel te (laten) gebruiken, alleen al niet omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] steeds bewust verzwegen hadden dat zij een belang in SGI hadden. Het ligt daarnaast ook niet voor de hand, nu het gaat om (een aanzienlijke hoeveelheid) publiek geld terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] als directeuren van Rendo al een vast salaris in dienst van Rendo genoten. Uit de hiervoor genoemde verklaringen van leden van de RvC en de AvA van Rendo blijkt ook dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als bekend was geweest dat haar directeuren een belang hadden in SGI en het project in Steenwijk , en daardoor en daarenboven mede werd aangewend ter verrijking van haar eigen directeuren. Rendo is reeds door hun heimelijke deelname in SGI misleid ten aanzien van het doel en de besteding van door haar aan SGI (en dochters) verstrekte financiering.
Verhullende handelingen naast constructies feitelijke zeggenschap binnen SGI
Op 2 november 2007 e-mailt [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en deelt mee dat op 1 november 2007 besloten is “om bij gevoelige informatie vanaf nu af aan de prive email adressen te gebruiken”. Het hof stelt vast dat het grootste deel van de emails in het dossier aangaande SGI ook daadwerkelijk zijn verstuurd van en naar de privé e-mailadressen van verdachten.
Het hof stelt voorts vast dat de namen van [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] uit de notulen van de AvA van SGI en SGT van 28 januari 2008, 3 maart 2008, 14 april 2008 en 5 september 2008 zijn gehaald.
[medeverdachte 2] verzoekt op 5 maart 2010 per e-mail aan de accountant van [medeverdachte 3] om uit de jaarrekening van [medeverdachte 3] de naam Stramproy Green Investments weg te halen. Ook verzoekt [medeverdachte 2] op 8 maart 2010 (via [medeverdachte 1] ) de accountant van SGI om in elke jaarrekening (intern en extern per vennootschap) de verwijzingen naar Marella , [medeverdachte 3] , N.V. Rendo Holding , Rendo N.V., Rendo en alle soortgelijke verwijzingen naar externe partijen te schrappen. [medeverdachte 2] verzoekt dit “zeeeeer zorgvuldig” per pagina door te voeren en dit verzoek niet één op één door te sturen via e-mail. Het hof stelt vast dat aan dit verzoek van [medeverdachte 2] ook wordt voldaan.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachten meermalen handelingen hebben verricht om het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendodirecteuren bij SGI te blijven verhullen en daarmee te verduurzamen.
Oogmerk
Uit de aandeelhoudersovereenkomst SGI van 20 december 2007 blijkt dat het van meet af aan bij alle bij deze overeenkomst betrokken partijen duidelijk was dat Rendo de activiteiten van SGI voor het overgrote deel zou financieren. Daarmee ontstond op 20 december 2007 de situatie dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] , als directeuren van Rendo en in het geval van [medeverdachte 2] ook nog met een statutaire bevoegdheid om over het verstrekken van financieringen te beschikken, een rechtstreeks financieel belang hadden gekregen bij de onderneming waarin Rendo een aanzienlijke hoeveelheid geld zou gaan investeren. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dit financieel belang via hun persoonlijke vennootschappen hadden, maakt dat niet anders nu ook in die situatie geen sprake is van een (van Rendo ) onafhankelijke derde partij. Een dergelijke constructie leidt tot een zodanig groot risico dat op enig moment de belangen van Rendo en die van de aandeelhoudende directeuren met elkaar in strijd zouden komen – een situatie die zich later ook heeft gerealiseerd – dat ook om deze reden volstrekt onaannemelijk is dat de RvC en de AvA van Rendo dit zouden hebben geweten en toestemming daarvoor zouden hebben gegeven. Daar komt bij dat de uit de WON voortkomende verplichtingen ten aanzien van nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer actueel waren en dat RvC en AvA – daarmee bekend zijnde – hierop al in een vroeg stadium anticipeerden.
Uit de eerder aangehaalde verklaringen van de commissarissen en aandeelhouders van Rendo blijkt dat de RvC en de AvA nooit zouden hebben ingestemd met het verstrekken van geld aan SGI als bij hen bekend was geweest dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] een belang hadden bij die onderneming. In het licht van de ondubbelzinnige afspraken en het gemaakte voorbehoud in de vergaderingen van 13 september en 20 december 2007 omtrent het uitbesteden van de exploitatie van het project aan een derde partij, bij welke vergaderingen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aanwezig waren, wisten beiden dat de besluitvorming in de RvC en de AvA anders zou zijn verlopen indien deze van hun belangen bij SGI op de hoogte waren geweest. Daarbij heeft de Rendo -directie zelf in een notitie aan de RvC opgenomen dat Rendo vanwege de WON geen aandeelhouder kon zijn van een dergelijk project betreffende elektriciteitsproductie. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] noch op dat moment noch op enig moment nadien, de RvC en de AvA van hun belangen op de hoogte hebben gesteld, maakt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat zij de RvC en de AvA van Rendo bewust hebben misleid, om zo te bewerkstelligen dat SGI toch door Rendo zou worden (en blijven) gefinancierd. Uit deze conclusie volgt ook dat alle vormen van financiering die Rendo vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 aan deze onderneming of haar dochters heeft verstrekt, aangemerkt moeten worden als vrucht van deze oplichting, waarmee (in ieder geval) SGI werd bevoordeeld. Dat Rendo hierdoor is benadeeld is evident, nu zij niet uit vrije wil dit geld heeft verstrekt.
Uit al het voorgaande volgt ook dat Rendo door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen doelbewust is misleid omtrent hun (feitelijke) belang in SGI , maar ook omtrent het doel en de besteding van de financiering die Rendo (in alle gevallen vertegenwoordigd door diezelfde [medeverdachte 2] ) aan SGI en haar dochter SGC heeft verstrekt. Het gaat hierbij om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella op 23 december 2009 en 29 juni 2010. Op deze wijze hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bewerkstelligd dat geld, dat in de valselijk gewekte voorstelling van zaken zoals die aan Rendo werd voorgespiegeld voor de warmtekracht- en torrefactiecentrale in Steenwijk was bestemd, is toegevloeid naar haar eigen directeuren. Dit nota bene terwijl dat project nog geen moment rendabel was geweest en het voortbestaan daarvan bovendien, ten tijde van de tweede uitbetaling op 29 juni 2010, door het vasthouden aan de betalingen aan [medeverdachte 3] en Marella rechtstreeks in gevaar werd gebracht. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben zonder zelf enig substantieel eigen vermogen in te brengen (€ 15.000,- voor [medeverdachte 2] en € 5.000,- voor [medeverdachte 4] ) een financieel belang in SGI verkregen. Bij de verkoop van dit belang hebben zij vervolgens aanzienlijk grotere geldbedragen ontvangen (2,5 miljoen euro voor [medeverdachte 2] en € 1.250.000,- voor [medeverdachte 4] ). Zij hebben privé uit eigen financieel gewin gehandeld en hebben naar het oordeel van het hof – alles overziend – daarmee oogmerk gehad op wederrechtelijke bevoordeling van Rendo .
Resumerend komt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Rendo door Rendo te misleiden omtrent hun feitelijke deelname aan SGI . Al het geld dat Rendo vanaf die datum aan SGI of haar dochters heeft verstrekt is de vrucht van deze oplichting geweest. Daarnaast is het hof van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich bij de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella op 23 december 2009 en 29 juni 2010 eveneens schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Rendo , door Rendo te misleiden omtrent het doel en de besteding van de door Rendo in dit verband aan SGI verstrekte gelden. Op grond van al het voorgaande stelt het hof bovendien vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] stelt het hof vast dat zij wisten dat de inkoop van de aandelen door SGI van [medeverdachte 3] en Marella in beide gevallen betaald werd met geld van Rendo . Het hof acht het op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van de misleiding onaannemelijk dat dit met wetenschap van Rendo kon gebeuren. In een fase waarin het project nog volop financiering nodig had en nog niet rendeerde, is het immers niet voorstelbaar dat Rendo miljoenen zou betalen aan haar eigen directeuren, zeker niet als daardoor, zoals al overwogen, op enig moment zelfs het voortbestaan van het project in gevaar zou worden gebracht. Het hof gelooft [medeverdachte 1] en [verdachte] niet in hun verklaring dat zij meenden dat Rendo wist van en instemde met het betalen voor de inkoop van de aandelen van haar directeuren. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden direct zicht op de eerder beschreven schijnconstructies bij de oprichting van SGI in 2007 en de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in 2008. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op de zitting van de rechtbank van 1 december 2017 beiden verklaard dat zij ervan op de hoogte waren dat de Rendodirecteuren feitelijk zouden participeren in SGI en niet [medeverdachte 3] , [betrokkene 20] en [betrokkene 8] .
Het hof is evenwel van oordeel dat de wetenschap en daarmee het oogmerk van [medeverdachte 1] en [verdachte] niet vóór halverwege 2009 is ontstaan. Ten aanzien van [medeverdachte 1] wijst het hof hiervoor op een e-mail van 27 september 2009 als startpunt van het oogmerk. In deze e-mail spreekt [medeverdachte 1] zijn verbazing uit naar [medeverdachte 2] over de intentie van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hun aandelen te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] benoemt als voorwaarde voor een dergelijke transactie dat de continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] voor welk bedrag de aandelen over zouden gaan en hoe dit gefinancierd moet worden. Via de weg van het medeplegen met [medeverdachte 1] kan eveneens als begindatum van de bewezenverklaarde pleegperiode in de zaak van zijn compagnon [verdachte] 27 september 2009 worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf 27 september 2009 het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling. Het hof merkt deze datum in hun geval aan als startdatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.
Als het vervolgens gaat om de besteding van de aanvullende lening van 4,5 miljoen euro aan SGC komt daar nog bij dat zij, gezien het op 3 juni 2010 door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] per email gestuurde “spoorboekje” op de hoogte waren van het feit dat deze lening, in tegenstelling tot wat valselijk aan Rendo werd voorgespiegeld, mede besteed zou worden aan inkoop van de aandelen SGI en vervolgens uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella . Door onder de gegeven omstandigheden hun op instandhouding van SGI gerichte medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de bewuste gelden van Rendo en aan de doorbetaling van een deel daarvan aan [medeverdachte 3] en Marella , is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij het oplichten van Rendo in zodanige mate dat van medeplegen kan worden gesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geen medeplegers zijn van het oplichten van Rendo met betrekking tot de andere geldverstrekkingen, in het bijzonder de sale and leaseback transacties van 30 december 2010 en 22 september 2011. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben actief een belang in SGI ten opzichte van de eigen RvC en AvA van Rendo verhuld en/of verzwegen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daaraan toen niet deelgenomen.
Bespreking verweren verdediging
Ontbreken kwaliteit ‘bestuurder’
In de tenlastelegging is opgenomen dat [verdachte] “als bestuurder” een bepaalde gedraging heeft verricht. [verdachte] heeft op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij niet als bestuurder van Rendo kan worden aangemerkt en zodoende van die handelingen moet worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat voor een veroordeling wegens het medeplegen van oplichting van Rendo als bestuurder voldoende is dat één van de deelnemers over de kwaliteit van bestuurder beschikt en dat de anderen daar weet van hadden. In casu was daarvan bij [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] over en weer sprake. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om medeplegen wettig en overtuigend te bewijzen. Het verweer wordt verworpen.
Causaliteit
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van causaal verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Rendo was van de gekozen constructie op de hoogte. Het hof volgt de verdediging niet in de (overigens niet onderbouwde) stelling dat de RvC van Rendo op de hoogte moet zijn geweest van het (indirect) aandeelhouderschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . In de voorgaande bewijsoverwegingen heeft het hof reeds vastgesteld dat Rendo via leningen en sale and leaseback transacties geld heeft geïnvesteerd in SGI en dat zij dit niet zou hebben gedaan als zij weet zou hebben gehad van het (indirecte) belang van onder andere [medeverdachte 2] in SGI . Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een rechtstreeks verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Het verweer wordt verworpen.
Oogmerk
Bovendien was volgens de verdediging het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet aanwezig. Het hof heeft ten aanzien van het oogmerk van [verdachte] op wederrechtelijke bevoordeling eveneens in de bewijsoverwegingen vastgesteld dat hiervan sprake was, zij het pas vanaf 27 september 2009 wanneer [medeverdachte 1] het e-mailbericht stuurt aan [medeverdachte 2] over de verkoop van aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het verweer van de verdediging op dit punt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en de overwegingen hierover. Het verweer wordt verworpen.
Aan het voorgaande doet niet af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich, zoals zij hebben gesteld, gedurende de loop van het project SGI steeds hebben laten adviseren door juridisch adviseurs, fiscalisten, advocaten en andere deskundigen. Uit geen van de stukken die zij in dit verband hebben overgelegd – ook niet in hoger beroep – volgt dat hen met betrekking tot (de financiering van) de aandeleninkoop – waarbij buiten het zicht van Rendo om geld dat bestemd was voor de warmtekracht- en torrefactiecentrales zou worden doorbetaald aan twee aandeelhouders, die nota bene beide directeur bij Rendo waren – ondubbelzinnig is voorgespiegeld dat de (uitgevoerde) constructie juridisch 100% in orde zou zijn en zij daar straffeloos aan zouden kunnen deelnemen. Zo valt in het door [medeverdachte 1] en [verdachte] in eerste aanleg ingediende stuk getiteld “De Rode draad, inclusief bijlagen” in bijlage 37 te lezen dat [medeverdachte 1] in het door [betrokkene 18] (advocaat Dommerholt advocaten ) ten behoeve van de Stramproy Group (en geadresseerd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] ) opgestelde definitieve advies van 17 november 2009 over de aandeleninkoop zelfs nog een zinsnede van de navolgende strekking toegevoegd wil zien: “Blz.3 tweede alinea:(…), hun (
het hof begrijpt: de directie van Rendo) participatie hebben zij NIET gemeld. Hoe anders te formuleren weet ik even niet.”. [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen zich dus niet met vrucht beroepen op dwaling, nog daargelaten of het hof dat onder de gegeven omstandigheden verontschuldigbaar zou hebben geacht.”