ECLI:NL:PHR:2025:861

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
26 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
22/04905
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift bij financiering en aandeleninkoop van energiebedrijf

In deze strafzaak is de verdachte, samen met anderen, veroordeeld voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift met betrekking tot het gemeentelijke energiebedrijf Rendo en de investeringen in Stramproy Green Investments (SGI). De zaak draait om de periode van december 2007 tot september 2011, waarin Rendo aanzienlijke leningen en sale and leaseback transacties verstrekte aan SGI, terwijl de toenmalige directeuren van Rendo, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4], hun financiële belangen in SGI verborgen hielden voor de Raad van Commissarissen (RvC) en de Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA). Hierdoor werd Rendo misleid en tot het verstrekken van gelden bewogen, terwijl deze gelden mede werden gebruikt voor de inkoop van aandelen van de directeuren via tussenpersonen en schijnconstructies.

De verdachte was directeur van SGI en werd door het hof aangemerkt als medepleger vanaf 27 september 2009, toen hij en een medeverdachte wisten dat de inkoop van aandelen werd gefinancierd met geld van Rendo, terwijl Rendo hierover niet was geïnformeerd. De oplichting bestond uit twee fasen: de eerste fase betrof het verhullen van het aandeelhouderschap van de Rendo-directeuren in SGI, en de tweede fase het medeplegen van de inkoop van aandelen met gelden van Rendo. De verdachte en zijn medeverdachte verleenden medewerking aan het verkrijgen van de gelden en de doorbetaling aan de aandeelhouders, ondanks dat zij wisten dat Rendo werd misleid.

De verdediging voerde aan dat de RvC en AvA op de hoogte waren van het aandeelhouderschap en dat de verdachte geen oogmerk had tot oplichting, mede omdat zij zich lieten adviseren door advocaten en andere deskundigen. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de RvC en AvA niet op de hoogte waren van de belangen van de directeuren in SGI, en dat de verdachte vanaf 27 september 2009 het oogmerk had op wederrechtelijke bevoordeling. Ook werd vastgesteld dat de verdachte mede verantwoordelijk was voor het valselijk opmaken van een brief ter onderbouwing van een leningsovereenkomst, waarin niet werd vermeld dat een deel van de lening werd gebruikt voor de aandeleninkoop.

Het hof stelde vast dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, maar dat dit was verdisconteerd in de strafoplegging. De Hoge Raad vernietigde echter het oordeel over de redelijke termijn en verwees de zaak terug naar het hof voor herbeoordeling van de strafoplegging. De overige middelen van cassatie werden verworpen.

Samenvattend betreft deze zaak een complexe fraudezaak waarbij de verdachte en anderen via schijnconstructies en misleiding Rendo hebben bewogen tot het verstrekken van leningen die mede werden gebruikt voor de persoonlijke verrijking van de directeuren, met als gevolg een veroordeling voor medeplegen van oplichting en valsheid in geschrift.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/04905
Zitting26 augustus 2025
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
De verdachte is bij arrest van 21 december 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle (parketnummer 21-001062-18), wegens “de voortgezette handeling van het medeplegen van oplichting” en “medeplegen van valsheid in geschrift” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, met aftrek van de tijd als bedoeld in art. 27 Sr. Het hof heeft de in voorarrest doorgebrachte tijd op de taakstraf in mindering gebracht naar de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
1.2
Er bestaat samenhang met de zaken 22/04906 ( [medeverdachte 1] ), 22/04941 ( [medeverdachte 2] ) en 22/04942 ( [medeverdachte 3] B.V.), waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.
1.3
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. De advocaat van de verdachte, N. van Schaik, heeft tien middelen van cassatie voorgesteld.

2.De strafzaak

2.1
Uitgaande van de vaststellingen van het hof in het bestreden arrest draait het in deze strafzaak om het volgende. In de periode van december 2007 tot en met september 2011 is het energiebedrijf Rendo , waarvan de aandelen worden gehouden door een negental gemeenten in Drenthe en Overijssel, slachtoffer geworden van oplichting. Daarin hebben de toenmalige directeuren van Rendo , zijnde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , volgens het hof een hoofdrol gespeeld. Onder hun leiding heeft Rendo grote investeringen gedaan in de bouw en exploitatie van een warmtekracht- en torrefactiecentrale door Stramproy Green Investments (hierna: SGI ) in Steenwijk , terwijl zij – via vennootschappen en stromannen – meerderheidsaandeelhouder waren in SGI . [1] Een van de bestuurders van SGI , [verdachte] , is de verdachte in onderhavige zaak. Op zijn rol in het geheel kom ik onder 2.4 terug.
2.2
Door het hof is vastgesteld dat de directeuren van Rendo hun financiële belang in SGI bewust verborgen hebben gehouden voor de Algemene vergadering van Aandeelhouders (hierna: AvA) en de Raad van Commissarissen (hierna: RvC) van Rendo . Volgens het hof hadden de AvA en de RvC als zij van het aandeelhouderschap hadden geweten nooit ingestemd met de investeringen in SGI , omdat Rendo vanwege de Wet Onafhankelijk Netbeheer (hierna: de WON) niet bevoegd was om belangen te hebben in een energieproducerend bedrijf, zoals SGI . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben zich volgens het hof schuldig gemaakt aan oplichting van Rendo , door Rendo vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 te misleiden omtrent hun financiële belangen in SGI . Het hof beschouwt alle door Rendo aan SGI verstrekte gelden als vrucht van deze oplichting.
2.3
Het voordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] uit deze oplichting hebben genoten, heeft erin bestaan dat een deel van het geld dat door Rendo is verstrekt aan SGI , door SGI in 2009 en 2010 is gebruikt om de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI in te kopen. Deze aandelen werden voor hen gehouden door [medeverdachte 3] B.V. (waarvan [medeverdachte 2] 99,95% van de aandelen bezit) en Marella B.V. (waarvan [medeverdachte 4] 99% van de aandelen bezit). De aandelen in SGI waren door [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. voor bedragen van respectievelijk € 15.000,00 en € 5000,00 aangekocht en zijn door SGI enige tijd later voor miljoenen euro’s (en dus met grote winst voor de vennootschappen, en daarmee, de Rendo -directeuren) ingekocht. Het hof heeft vastgesteld dat de inkoop van deze aandelen is betaald met geld dat door Rendo (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2] ) was geleend aan SGI voor investeringen in de energiecentrale. Hiermee is Rendo door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] eveneens misleid omtrent het doel en de besteding van de door Rendo verstrekte gelden.
2.4
De bestuurders van SGI (dan wel dochterondernemingen van SGI ), zijnde [verdachte] (de verdachte in deze zaak) en [medeverdachte 1] , waren er volgens het hof vanaf september 2009 van op de hoogte dat bij de – op dat moment nog te realiseren – inkoop van de aandelen in SGI van de directeuren van Rendo sprake was van wederrechtelijke bevoordeling. [2] Volgens het hof hebben de verdachte en [medeverdachte 1] vervolgens actief meegewerkt aan deze inkoop, terwijl zij wisten dat het geld waarmee de inkoop werd gefinancierd afkomstig was van Rendo en bestemd was voor investeringen in de warmtekracht- en torrefactiecentrale. Vanwege voornoemde bijdrage heeft het hof de verdachte en [medeverdachte 1] aangemerkt als medeplegers van de oplichting van Rendo .

3.De cassatiemiddelen

3.1
Namens de verdachte zijn tien cassatiemiddelen ingediend die als volgt kunnen worden samengevat:
(i)
Het eerste middelhoudt in dat het oordeel van het hof dat Rendo door enig oplichtingsmiddel is
bewogen totde verstrekking van gelden aan SGI onbegrijpelijk is, omdat [medeverdachte 2] als directeur van Rendo bevoegd was om deze bedragen zonder instemming van de RvC en de AvA aan SGI te verstrekken.
(ii)
Het tweede middelklaagt dat de vaststelling van het hof dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als de RvC en de AvA op de hoogte waren geweest van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen.
(iii)
Het derde middelhoudt in dat de bewijsvoering ten aanzien van feit 1 onbegrijpelijk is, omdat het hof in de bewijsoverwegingen gedragingen aan de bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd die zijn verricht vóór de bewezenverklaarde pleegperiode.
(iv)
Het vierde middelbestrijdt het oordeel van het hof dat Rendo mede is
bewogen totde verstrekking van gelden aan SGI , doordat de verdachte en zijn medeverdachte(n) hebben verhuld dat de door SGI verkregen financieringen werden gebruikt voor de inkoop van de aandelen van de Rendo -directeuren door SGI .
(v)
Het vijfde middelklaagt dat het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) Rendo met de onder feit 1 bewezenverklaarde oplichtingshandelingen S, T en U hebben
bewogen totde verstrekking van lening 7 onbegrijpelijk is, omdat het hof niet heeft vastgesteld dat de AvA en de RvC van Rendo op de hoogte waren van (de inhoud van) voornoemde oplichtingshandelingen en de oplichtingshandelingen in tijd niet voorafgingen aan de afgifte van gelden door Rendo .
(vi)
Het zesde middelhoudt in dat het hof een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de RvC en de AvA van Rendo op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI , onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
(vii)
Het zevende middelklaagt dat het bewezenverklaarde
oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelenonvoldoende steun vindt in de bewijsvoering, omdat uit die bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte moet hebben beseft dat zijn handelen meebracht dat Rendo werd opgelicht.
(viii)
Het achtste middelhoudt in dat het onder feit 1 bewezenverklaarde
medeplegenvan oplichting niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
(ix)
Het negende middelricht zich tegen de bewezenverklaring van feit 2, het medeplegen van valsheid in geschrift, en meer in het bijzonder tegen het bewezenverklaarde
valselijk opmakenen het
medeplegen.
(x)
Het tiende middelhoudt in dat het hof bij de beoordeling of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn een onjuist toetsingskader heeft aangelegd.
3.2
Middel 9 heeft betrekking op het bewezenverklaarde feit 2. De bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen ten aanzien van dit feit geef ik weer bij de bespreking van het betreffende middel. Ik begin – ten behoeve van de bespreking van de middelen 1 t/m 8 – met de bewezenverklaring en bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.

4.Bewezenverklaring en bewijsoverwegingen feit 1 (het medeplegen van oplichting)

4.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder feit 1 bewezenverklaard dat:
“1.
hij in de periode van 27 september 2009 tot en met 22 september 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen,
N.V. Rendo Holding en/of Rendo Beheer B.V., en/of Rendo Duurzaam B.V. en/of hun (andere) dochtervennootschappen (hierna gezamenlijk alsook individueel aangeduid met “ Rendo ”) heeft bewogen tot:
- het verstrekken van leningen en achtergestelde leningen en het betalen van geldbedragen in het kader van één of meer leningen en achtergestelde leningen;
- het aangaan van sale- and leasebacktransacties;
derhalve tot de afgifte van enig goed en het tenietdoen van een inschuld;
immers hebbende verdachte en zijn medeverdachte(n):
I. als bestuurder van Rendo opdracht en goedkeuring en toestemming en medewerking gegeven aan het door Rendo verstrekken van leningen aan SGI en haar dochtervennootschappen;
J. als bestuurder van Rendo opdracht en goedkeuring en toestemming en medewerking gegeven aan het door Rendo aangaan van sale- and leasebackovereenkomsten met SGI en haar dochtervennootschappen;
S . door Mazars Berenschot Corporate Finance B.V. (hierna “ MBCF ”) en/of [betrokkene 1] een brief laten opstellen om aanvullende financiering van EUR 4.500.000,00 door Rendo aan SGI mogelijk te maken en in deze brief niet te laten vermelden dat de financiering deels gebruikt zou gaan worden voor inkoop van eigen aandelen door SGI ;
T . de hiervoor vermelde brief met een onjuiste datum op laten maken;
U . voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo verhuld dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen.”
4.2
Het gaat om een omvangrijke en complexe zaak. Voor het overzicht zal ik hierna de bewijsoverwegingen van het hof ten aanzien van feit 1 integraal weergeven, zodat de chronologie van de handelingen duidelijk wordt. Bij de bespreking van de middelen zal ik voor het lezersgemak regelmatig kleine passages uit de bewijsoverwegingen opnieuw citeren.
4.3
Om te beginnen geef ik voor een beter begrip van de bewijsoverwegingen, met name wat betreft de daarin voorkomende namen, een (op het arrest van het hof gebaseerd) overzicht van de betrokken partijen en hun onderlinge verhoudingen. In dit overzicht is tevens aangegeven welke verdachten cassatieberoep hebben ingesteld.
Onderdeel A: Rendo en betrokkenen
Rendo
a.
Organisatiestructuur
i. De aandelen in Rendo worden gehouden door een negental gemeenten in Noord-Overijssel en Zuid-Drenthe.
ii. De Raad van Commissarissen (RvC) wordt gevormd door leden van het college van burgemeester en wethouders van de negen aandeelhoudende gemeenten
iii. De Algemene Vergadering van Aandeelhouders (AvA) wordt (doorgaans) gevormd door wethouders of raadsleden van de deelnemende gemeenten (één vertegenwoordiger per gemeente).
iv. De directie van Rendo (zie hierna) verricht de statutaire directievoering over alle vennootschappen.
b.
Vennootschappen van RendoRendo functioneert als moedermaatschappij. In de periode van 2007 tot 2012 bestaat Rendo uit de volgende vennootschappen:
i. N.V. Rendo Holding ( Rendo ), opgericht op 26 februari 1997
ii. Rendo Beheer B.V., opgericht op 26 februari 1997
iii. N.V. Rendo , opgericht op 20 december 1963
iv. Rendo Duurzaam B.V.
v. NDEA B.V.
vi. Rendo Gasnetwerken B.V., dochter van N.V. Rendo
vii. Rendo Elektriciteitsnetwerken B.V., dochter van N.V. Rendo
viii. Rendo LDEB Holding B.V., opgericht op 16 april 2012
ix. Rendo Netbeheer B.V., tot 1 juli 2008, daarna als verdwijnende vennootschap gefuseerd met N.V. Rendo
[medeverdachte 2](cassatie)
a. Statutair en algemeen (alleen en zelfstandig) bestuurder van N.V. Rendo Holding en in die functie teven middellijk bestuurder van o.a. N.V. Rendo (1 januari 2004 tot 29 juni 2012)
b. Economisch directeur N.V. Rendo (vanaf 1 februari 2000)
c. (Groot)aandeelhouder
[medeverdachte 3] B.V(cassatie)
[medeverdachte 4]
a. Zelfstandig bevoegd directeur van Rendo Netbeheer B.V. (vanaf 1 januari 2003 tot 4 augustus 2008)
b. Volledig gevolmachtigde ten behoeve van Rendo Beheer B.V. (sinds 21 november 2008)
c. Waarnemend directeur van N.V. Rendo Holding (8 juni 2012 tot 31 december 2012)
d. Directeur Divisie Netwerken
e. (groot)aandeelhouder Marella B.V.
[betrokkene 2]
a. Directeur N.V. Rendo Holding (1 januari 2003 tot 1 mei 2011)
b. Directeur van Rendo Duurzaam B.V.
[betrokkene 2]
a. Manager financiën bij N.V. Rendo Holding (vanaf april 2010)
[getuige]
a. Voorzitter RvC van N.V. Rendo Holding en burgemeester van aandeelhoudende [plaats ] (tot februari 2010)
Onderdeel B: SGI en betrokkenen
Stramproy Green Investments B.V. ( SGI ),opgericht op 20 december 2007
a.
Dochterondernemingen waarvan SGI enig aandeelhouder is
i. Stramproy Green Electricity B.V. ( SGE )
ii. Stramproy Green Coal B.V. ( SGC )
iii. Stramproy Green Technology B.V. ( SGT )
b.
Oprichters SGI
i. [medeverdachte 3] B.V. (20% aandelen)
ii. Ntech Holding B.V. ( Ntech ) (20% aandelen)
iii. Bio-Coal & Waste BVBA ( Bio-Coal ) (20% aandelen)
iv. [betrokkene 8] (20% aandelen).
v. [betrokkene 20] (krijgt op grond van een afzonderlijke aandeelhoudersovereenkomst van 20 december 2007 een koopoptie op 20% van de aandelen. Het aandelenpakkket in SGI van [betrokkene 20] wordt gehouden door [medeverdachte 3] B.V.).
[verdachte](cassatie)
a. Directeur van de Stramproy Group (sinds 2003)
b. 100% aandeelhouder van Bio-Coal
c. Onbezoldigd technisch directeur van SGI en haar dochters SGC en SGE
[medeverdachte 1](cassatie)
a. 50%-aandeelhouder van een groep technologie- en productiebedrijven waaronder de Stramproy Group
b. Aandeelhouder en bestuurder van Ntech
c. Algemeen en financieel directeur van SGT
[betrokkene 3]
a. Algemeen directeur SGI (vanaf 20 december 2007)
b. Treedt in 2010 in dienst van [medeverdachte 3] B.V.
Onderdeel C: Oprichters/aandeelhouders SGI en relatie tot directieleden van (dochterondernemingen van) Rendo
Oprichters SGI(eerder al weergegeven, hieronder met onderlinge connecties)
a. [medeverdachte 3] B.V. (20% aandelen)
 [medeverdachte 2] , bestuurder van N.V. Rendo Holding , bezit 99,95% aandelen in [medeverdachte 3] B.V.
b. Ntech (20% aandelen)
 [medeverdachte 1] is samen met zijn echtgenote bestuurder van Ntech
c. Bio-Coal (20% aandelen)
 [verdachte] is 100% aandeelhouder van Bio-Coal
d. [betrokkene 8] (20% aandelen)
 [betrokkene 8] is de echtgenote van [betrokkene 2] , directeur van N.V. Rendo Holding en Rendo Duurzaam B.V.
e. [betrokkene 20] (koopoptie 20% aandelen)
 Het aandelenpakkket in SGI van [betrokkene 20] wordt gehouden door [medeverdachte 3] B.V.
 [betrokkene 20] is de echtgenote van [medeverdachte 4] , directeur van Rendo Netbeheer B.V. (tot augustus 2008) en volledig gevolmachtigde ten behoeve van Rendo Beheer B.V. (sinds november 2008)
 De aandelen worden per 31 maart 2009 overgedragen aan Marella B.V.
[medeverdachte 3] B.V.
a. [medeverdachte 2] (bestuurder N.V. Rendo Holding ) is (groot)aandeelhouder in [medeverdachte 3] B.V, bezit 99,95% aandelen
b. [betrokkene 21] is van 31 augustus 2007 tot en met 2 januari 2013 directeur van [medeverdachte 3] B.V., bezit 0,05% aandelen
c. [medeverdachte 3] B.V. is aandeelhouder in SGI (20% aandelen en houder 20% aandelen van [betrokkene 20] )
d. Per 2010 treedt [betrokkene 3] (voormaling directeur SGI ) in dienst bij [medeverdachte 3] B.V.
e. Op 26 juni 2008 koopt [medeverdachte 3] B.V. de aandelen in SGI van [betrokkene 8] (20%) voor € 5.000,-, waarbij de koopsom door [medeverdachte 3] B.V. schuldig wordt gebleven. Vervolgens verkoopt [medeverdachte 3] op 26 juni 2008 haar aandelenpakket SGI (20%), de gekochte aandelen van [betrokkene 8] (20%) en de voor [betrokkene 20] gehouden aandelen in SGI (20%) met een bedongen terugkoopoptie aan [betrokkene 4] . (een vriend van [medeverdachte 2] ). Afgesproken wordt dat [betrokkene 4] geen dividend ontvangt en niet als aandeelhouder optreedt in de AvA van SGI . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] krijgen het recht om [betrokkene 4] te vervangen in de AvA van SGI .
f. [medeverdachte 3] B.V. koopt op 2 december 2009 voor € 15.000,- het aandelenpakket in SGI van [betrokkene 4] (60%) terug.
g. Op 2 december 2009 verkoopt en levert [medeverdachte 3] B.V. 20% van de aandelen in SGI aan Marella B.V. voor € 5.000,-.
Marella B.V.(opgericht op 26 maart 2009)
a. [betrokkene 5] is mede-oprichter en directeur van Marella B.V.
b. [medeverdachte 4] (directeur van Rendo Netbeheer B.V. (tot augustus 2008) en volledig gevolmachtigde ten behoeve van Rendo Beheer B.V. (vanaf november 2008)) is medeoprichter en (groot)aandeelhouder in Marella B.V, bezit 99% van de aandelen
c. [betrokkene 5] is de broer van [medeverdachte 4]
d. 31 maart 2009: [betrokkene 20] verkoopt haar koopoptie op aandelen in SGI (20%) voor 0 euro aan Marella B.V.
e. Op 29 november 2009 besluit Marella B.V. de koopoptie op de aandelen in SGI uit te oefenen. Hierbij verkrijgt zij voor een koopprijs van € 5.000,- een belang van 20% in SGI .
f. Op 2 december 2009 verkoopt en levert [medeverdachte 3] B.V. 20% van de aandelen in SGI aan Marella B.V. voor € 5.000,-.
4.4
Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 1 als volgt gemotiveerd (zonder overneming van voetnoten):

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 1 (oplichting Rendo )
Juridisch kader
De aan verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [betrokkene 21] , [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. gemaakte verwijten draaien in de kern om de vraag of zij Rendo , door middel van in de tenlastelegging opgesomde oplichtingsmiddelen, met het oogmerk om zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen, ertoe hebben bewogen om geld te verstrekken aan SGI .
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling van oplichting vereist is dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen om daarvan misbruik te maken.
Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Bij een en ander dient beoordeeld te worden of het handelen van verdachten, naar zij moeten hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hen gewild gevolg meebracht dat Rendo werd opgelicht.
Het hof overweegt op grond van de hiervoor onder het kopje “feitenvaststelling” opgenomen bewijsmiddelen als volgt.
RvC en AvA Rendo : Project noodstroom door een derde partij
De Rendo -directie schrijft in een notitie ten behoeve van de RvC-vergadering van 13 september 2007 dat het voor Rendo vanwege de (ophanden zijnde) WON niet wenselijk is om aandeelhouder te zijn van een project dat ziet op de deelname in de productie van stroom. De directie zal zich inspannen om een partij te vinden die dit zal uitvoeren, zo staat in de notitie. In de notulen van de RvC-vergadering van 13 september 2007 staat dat het project binnen de kaders van de WON “door een derde partij” en voor diens risico wordt geëxploiteerd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn bij deze vergadering aanwezig. Daarmee stelt het hof vast dat zij op de hoogte zijn van deze voorwaarde van de RvC voor deelname van Rendo aan het project. Dat zij dit wisten blijkt ook uit de email van [medeverdachte 2] aan [betrokkene 7] van 27 september 2007. [medeverdachte 2] schrijft immers dat Rendo “asset owner” wordt van de fabriek en dat “een derde partij” ( Stramproy Group ) de exploitant wordt van de fabriek en huur betaalt aan Rendo .
Op 20 december 2007 stemt ook de AvA van Rendo in met deelname aan het project. In de notulen staat dat Rendo bij dit project “de rol van financier” en daarnaast “een faciliterende rol” heeft. Indien Rendo zelf de productie ter hand zou nemen, dan zou dit implicaties hebben met betrekking tot de WON. Rendo wil dat niet en daarom vindt de exploitatie van het project (de productie van stroom) bewust plaats door “een derde partij”, aldus de notulen. Dit vooral omdat Rendo door de eerdere verkoop in oktober 2006 van haar leveringsdeel aan Electrabel op dat moment juist voldeed aan de eisen die de WON als wet van 23 november 2006 aan een netbeheerder zou stellen. De AvA wilde de exploitatie overlaten aan een (niet met Rendo verbonden en dus van Rendo onafhankelijke) derde partij. [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 4] zijn bij deze vergadering aanwezig. Daarmee stelt het hof vast dat zij op de hoogte zijn van deze voorwaarde van de AvA voor deelname van Rendo aan het project. Dat dit zo is, volgt ook uit het jaarverslag 2007, waarin valt te lezen: “Daarom heeft de Raad van Commissarissen en de Algemene Vergadering van RENDO er mee ingestemd, om actief een partij te gaan zoeken buiten de RENDO organisatie, die stroom gaat produceren binnen dit RENDO netgebied. RENDO wenst, rekening houdend met de eisen uit de Wet Onafhankelijk Netbeheer, zelf geen elektriciteitsproducent te worden”.
Op 1 juli 2008 treedt de WON in werking. Op 4 augustus 2008 fuseert Rendo Netbeheer als verdwijnende rechtspersoon met N.V. Rendo . In de statuten van N.V. Rendo staat opgenomen dat het de leden van het bestuur van N.V. Rendo verboden is om in enige vorm (direct of indirect) deel te nemen aan een energieproducerend bedrijf.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de RvC en AvA hebben ingestemd met het project onder de voorwaarde dat dit door een derde (van Rendo onafhankelijke) partij zou worden geëxploiteerd. Deze voorwaarde was ingegeven door de WON, waarin een onafhankelijke positie wordt geregeld van netbeheerders ten aanzien van productie-, handels, en leveringsbedrijven van elektriciteit en gas. [medeverdachte 4] was van deze voorwaarde van de RvC en AvA op de hoogte. Hij had q.q. wetenschap van deze al langer op handen zijnde wetgeving. Rendo is reeds in de Memorie van Toelichting op de WON genoemd als “te ontvlechten bedrijf” en vanzelfsprekend was dit daarmee – zoals ook uit de hiervoor genoemde AvA notulen blijkt – een belangrijk onderwerp voor Rendo en haar directie.
(Indirect) belang Rendo -directie in SGI
In de e-mail van [medeverdachte 2] van 26 september 2007 schrijft [medeverdachte 2] dat de aandelen van SGI als holding gehouden worden door vijf B.V.’s. [medeverdachte 2] schrijft ook dat één van deze B.V.’s zijn “persoonlijke BV” [medeverdachte 3] is. De B.V.’s van [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] moeten nog worden opgericht, aldus [medeverdachte 2] in deze e-mail. Op 22 oktober 2007 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] per e-mail of [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] “in privé” participeren in SGI .
SGI wordt op 20 december 2007 opgericht door [medeverdachte 3] , Ntech ( [medeverdachte 1] ), Bio-Coal ( [verdachte] ) en [betrokkene 8] (echtgenote van [betrokkene 2] ). Zij krijgen elk 20% van de aandelen van SGI . [betrokkene 20] (echtgenote van [medeverdachte 4] ) krijgt een koopoptie op 20% van de aandelen van SGI . Haar aandelenpakket wordt gehouden door [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 2] had 99,95% van de aandelen van [medeverdachte 3] in zijn bezit en daarmee de feitelijke zeggenschap over [medeverdachte 3] . Dat [betrokkene 21] per 31 augustus 2007 als directeur van [medeverdachte 3] was aangesteld, maakt dat niet anders nu [betrokkene 21] slechts 0,05% van de aandelen had en daarmee geen (bepalende) invloed kon uitoefenen. Bovendien heeft [betrokkene 21] op 6 februari 2008 [medeverdachte 2] gevolmachtigd om namens [medeverdachte 3] alle voorkomende (rechts)handelingen te verrichten. Hiervoor is geen steekhoudende verklaring gegeven door [medeverdachte 2] of [betrokkene 21] . Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook de aard, toon en inhoud van de e-mailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Met name volgt uit de e-mails die gaan over de overdracht van de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI aan [betrokkene 4] en de latere inkoop van de aandelen van onder andere [medeverdachte 3] door SGI , dat [medeverdachte 2] als feitelijke aandeelhouder van [medeverdachte 3] optrad in SGI en daar de besluiten nam. Uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 blijkt bovendien dat [betrokkene 21] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Het hof concludeert uit het voorgaande dat [betrokkene 21] binnen [medeverdachte 3] als stroman heeft gefungeerd voor [medeverdachte 2] .
[betrokkene 20] was slechts in naam bij de oprichting van SGI betrokken. Haar betrokkenheid was ten behoeve van [medeverdachte 4] . Via de koopoptie van [betrokkene 20] op de aandelen in SGI die [medeverdachte 3] voor [betrokkene 20] hield, had [medeverdachte 4] een (financieel) belang bij SGI . Ondanks dat [medeverdachte 4] bij de oprichting van SGI de aandelen van SGI niet op naam had, trad hij sinds de oprichting van SGI feitelijk op als aandeelhouder. [medeverdachte 4] verklaart bij de FIOD als verdachte dat [betrokkene 20] niet betrokken was bij de oprichting van SGI en geen aandeelhouder was van SGI . Het was zijn bedoeling om deel te nemen aan SGI . [betrokkene 20] verklaart bij de FIOD als verdachte eveneens dat ze met SGI helemaal niets te maken had en er ook niets vanaf wist. De naam SGI zegt haar niets. Ze heeft enkel haar handtekening gezet voor [medeverdachte 4] . Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook hier de aard, toon en inhoud van de emailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Met name volgt uit de e-mails die gaan over de overdracht van de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI aan [betrokkene 4] en de inkoop van de aandelen van onder andere Marella door SGI dat het [medeverdachte 4] was die als feitelijke aandeelhouder van SGI optrad. Uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 volgt bovendien dat [betrokkene 20] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Ook [betrokkene 20] heeft naar het oordeel van het hof binnen Marella als stroman gefungeerd voor [medeverdachte 4] .
Op 26 maart 2009 wordt Marella opgericht. [medeverdachte 4] bezat 99% van de aandelen en had daarmee de feitelijke zeggenschap over Marella . Dat [betrokkene 5] als directeur van Marella was aangesteld, maakt dat niet anders nu [betrokkene 5] slechts 1% van de aandelen had en daarmee geen bepalende invloed kon uitoefenen. Het hof betrekt bij de vaststelling van de feitelijke rolverdeling binnen SGI ook de aard, toon en inhoud van de e-mailcorrespondentie zoals die vanaf de oprichting van SGI is gevoerd tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Daarnaast volgt uit de verslagen van de AvA van SGI en SGT in de periode van 3 maart 2008 tot en met 2 december 2008 dat [betrokkene 5] nooit aanwezig was bij deze vergaderingen. Niet alleen [betrokkene 21] en [betrokkene 20] fungeren als katvanger, hetzelfde geldt voor [betrokkene 5] ten opzichte van zijn broer [medeverdachte 4] .
Vier dagen na de oprichting van Marella besluit de AvA van Marella de koopoptie op de aandelen in SGI over te nemen van [betrokkene 20] . Vijf dagen na de oprichting van Marella koopt Marella de koopoptie van [betrokkene 20] op aandelen in SGI (20% voor een uitoefenprijs van € 5.000,-) voor nul euro. Deze prijs zou gebaseerd zijn op een “fors negatieve intrinsieke waarde van SGI per 31 december 2008 en de negatieve ontwikkelingen waarin SGI zich bevindt”.
[medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] absoluut niet wilden dat hun betrokkenheid bij Rendo bekend werd. [verdachte] verklaart in dit verband dat de namen van de directieleden niet mochten worden vermeld, omdat ze twee petten op hadden en omdat sprake was van belangenverstrengeling. Daarnaast heeft [medeverdachte 2] aangegeven dat ze nooit over hun deelname mochten communiceren. De aandelenverhouding was 60/40, dus zij hadden de macht, aldus [medeverdachte 1] .
Voor [betrokkene 2] geldt voor wat betreft de rol van zijn echtgenote [betrokkene 8] hetzelfde als ten aanzien van [medeverdachte 4] en [betrokkene 20] . Nu [betrokkene 2] niet als verdachte in deze strafzaak is gedagvaard, gaat het hof op zijn rol verder niet in.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] vanaf het moment van oprichting van SGI de feitelijke zeggenschap hadden over hun aandelen in SGI , dat zij alle beslissingen namen over en op grond van hun aandelenbelang en dat zij (aldus) invloed konden uitoefenen op de besluitvorming binnen en met betrekking tot SGI en haar dochters. Daarenboven concludeert het hof dat voor het overgrote deel sprake was van een 60%-belang in SGI dat middellijk gehouden werd door twee nauw samenwerkende personen ( [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] ), althans dat feitelijk door [medeverdachte 2] werd bestierd door de aan [medeverdachte 2] ondergeschikte positie van [medeverdachte 4] bij Rendo .
Geldstromen van Rendo naar SGI
In de jaren 2007 tot en met 2011 is op verschillende momenten en manieren geld verstrekt door Rendo aan SGI dan wel aan haar dochterondernemingen.
Achtergestelde leningen
Ten aanzien van de achtergestelde geldleningen gaat het om de volgende geldstromen:
- Lening 1: Eerste overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGC ten bedrage van 3 miljoen euro d.d. 21 december 2007. Van deze lening is 1 miljoen euro op 27 december 2007 en 2 miljoen euro op l 0 juni 2008 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 2: Tweede overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE ten bedrage van 3 miljoen euro d.d. 21 december 2007. Van deze lening is 1,5 miljoen euro op 27 december 2007 en 1,5 miljoen euro op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 3: een addendum d.d. 2 juni 2008 op de eerste overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGC waarbij het geleende bedrag is verhoogd met 3 miljoen euro. Dit bedrag is op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 4: een addendum d.d. 2 juni 2008 op de tweede overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE waarbij het geleende bedrag is verhoogd met 3 miljoen euro. Dit bedrag is op 11 september 2008 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 5: derde overeenkomst van achtergestelde geldlening tussen N.V. Rendo Holding en SGE ten bedrage van 2 miljoen euro d.d. 3 oktober 2008. Dit bedrag is op 30 oktober 2009 door Rendo betaald aan SGE .
- Lening 6: een verhoging van de lening van Rendo van 6 miljoen euro aan SGC met 1,8 miljoen euro. Dit bedrag is op 23 december 2009 door Rendo betaald aan SGC .
- Lening 7: een brief/offerte d.d. 18 juni 2010 van [medeverdachte 2] namens Rendo aan SGC , ter attentie van [verdachte] , waarin een extra lening van 4,5 miljoen aan SGC wordt toegezegd. Van dit bedrag is € 3.010.845,37 op 25 juni 2010 door Rendo betaald aan SGC en op 22 juni 2010 een bedrag van 1 miljoen euro aan SGC . Het restant van de lening is verrekend met facturen van Rendo .
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] de overeenkomsten waarbij deze leningen zijn verstrekt namens Rendo ondertekende.
Sale and leaseback transacties
Ten aanzien van de sale and leaseback transacties gaat het om de volgende geldstromen:
- Sale and leaseback transactie 1: eerste sale and leaseback transactie d.d. 27 november 2009 waarbij Rendo voor 7 miljoen euro (exclusief € 1.330.000,- aan omzetbelasting) een perceel industrieterrein met daarop de in aanbouw zijnde biomassacentrale van SGI koopt en dit gekochte perceel met opstal aan SGI verhuurt. In het kader van deze transactie wordt op 2 december 2009 5,8 miljoen euro betaald door Rendo aan SGI .
- Sale and leaseback transactie 2: tweede sale and leaseback transactie d.d. 30 december 2010 waarbij Rendo voor € 2.250.496 (exclusief € 427.594,24 aan omzetbelasting) activa koopt van SGI en deze gekochte activa aan SGI verhuurt.
- Sale and leaseback transactie 3: derde sale and leaseback transactie d.d. 22 september 2011 waarbij Rendo een koopsom van 3,7 miljoen euro (exclusief € 703.000,- aan omzetbelasting) dient te voldoen voor investeringen die SGI heeft gedaan in onroerende zaken. Van de koopsom wordt 1,7 miljoen euro verrekend met vorderingen die Rendo op SGI heeft en wordt het restant van het bedrag overgemaakt aan SGI en EPC. Op 22 september 2011 wordt tevens een nieuwe huurovereenkomst gesloten tussen Rendo en SGI betreffende de verhuur van alle roerende zaken die Rendo van SGI verworven heeft en waarbij partijen overeen komen dat Rendo geen huur over de jaren 2011en 2012 in rekening zal brengen bij SGI .
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] Rendo vertegenwoordigde bij deze sale and leaseback transacties.
Overdracht aandelen SGI naar [betrokkene 4]
Op 26 juni 2008 levert [betrokkene 8] haar aandelenpakket in SGI (20%) aan [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] levert dezelfde dag nog haar volledige aandelenbelang (inmiddels gestegen naar 60%, inclusief de voor [betrokkene 20] gehouden aandelen) aan [betrokkene 4] , een vriend van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] bedingt een terugkoopoptie bij [betrokkene 4] .
[betrokkene 4] verklaart als verdachte bij de FIOD dat hij geen enkel verstand heeft van de energiemarkt. Hij heeft nooit werkzaamheden verricht voor SGI en kan verder ook helemaal niets verklaren over SGI . Hij is in het kader van SGI nooit ergens geweest en ook niet uitgenodigd. [medeverdachte 2] vroeg [betrokkene 4] om één jaar aandeelhouder te worden. [medeverdachte 2] vertelde dat hij een belangenverstrengeling had in verband met Rendo en daarom vroeg hij [betrokkene 4] om hem te helpen. [betrokkene 4] wist dat het tijdelijk was en heeft het gedaan omdat [medeverdachte 2] zijn vriend was. Hij heeft geen geld ontvangen van [medeverdachte 2] . [betrokkene 4] ontkent dat hij projectopties heeft aangedragen, geanalyseerd en uitgewerkt voor Rendo . Voor hem zou het – achteraf gezien – wel kunnen dat hij is gebruikt om [medeverdachte 2] buiten beeld te houden, aldus [betrokkene 4] .
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte over [betrokkene 4] : “ [medeverdachte 2] wist mij te overtuigen dat ik geen contact met [betrokkene 4] zou hebben. Die aandelenoverdracht was volgens [medeverdachte 2] nodig vanwege de Splitsingswet. Volgens die wet mochten de directieleden van Rendo op geen enkele wijze, dus ook niet indirect, aandeelhouder van SGI zijn. De aandelen gingen over naar [betrokkene 4] , de vertrouwenspersoon van Rendo . Overigens is [betrokkene 4] op geen enkele AVA aanwezig geweest en ik heb hem eenmalig bij de notaris gesproken. [betrokkene 4] had dus in praktijk geen zeggenschap”.
[medeverdachte 1] schrijft in juni 2008 in een e-mail naar [medeverdachte 2] : “ik wil met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] zaken doen, niet met [betrokkene 4] ”. [verdachte] bestempelt de situatie met [betrokkene 4] vervolgens in een e-mail naar [medeverdachte 1] als een “neptoestand”.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bleven zich dus gedragen alsof zij de aandeelhouders van SGI waren. Met de aandelenoverdracht veranderde hun invloed op het besluitvormingsproces binnen SGI niet. Dat [betrokkene 4] geen actief aandeelhouder van SGI zou zijn was uitdrukkelijk de bedoeling, zo volgt uit het document “Afspraken tussen [betrokkene 4] en [medeverdachte 2] ” dat op de computer van [medeverdachte 2] is aangetroffen.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat ook na de overdracht van de aandelen in SGI aan [betrokkene 4] de beslissingen over (de aandelen in) SGI feitelijk werden gemaakt door en met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Het hof stelt aldus vast dat door deze overdracht van de aandelen in SGI aan [betrokkene 4] feitelijk niets veranderde. Ook hier was derhalve sprake van een schijnconstructie die tot doel had om voor de buitenwereld te (blijven) verhullen wie de feitelijke zeggenschap had binnen SGI .
Overname aandelen SGI door [medeverdachte 3] en Marella
Op 29 november 2009 besluit Marella de koopoptie op de aandelen in SGI uit te oefenen. Hierbij verkrijgt zij voor een koopprijs van € 5.000,- een belang van 20% in SGI . [medeverdachte 3] koopt op 2 december 2009 voor € 15.000,- het aandelenpakket in SGI van [betrokkene 4] (60%) terug. Op 2 december 2009 verkoopt en levert [medeverdachte 3] 20% van de aandelen in SGI aan Marella voor € 5.000,-.
Het hof concludeert op grond hiervan dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] via Marella en [medeverdachte 3] vanaf 2 december 2009 samen 60% van de aandelen in SGI bezitten en daarmee samen een meerderheidsbelang in SGI hebben.
Inkoop door SGI van haar eigen aandelen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat na de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in toenemende mate – om verschillende redenen – wrijvingen en onenigheid ontstaat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] aan de ene kant en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aan de andere kant. Dit leidt ertoe dat zij in de loop van 2009 besluiten dat SGI de aandelen van [medeverdachte 3] en Marella zal inkopen. De vele correspondentie over dit onderwerp wordt gevoerd met [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 4] ) en daarmee volledig buiten de formele meerderheidsaandeelhouder [betrokkene 4] om. [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 4] ) blijven aldus feitelijk als aandeelhouder optreden en met een meerderheidsbelang invloed binnen SGI uitoefenen.
In een e-mail van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] van 27 september 2009 schrijft [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] heeft aangegeven de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] schrijft: “Voorwaarde voor een dergelijke transactie is dat de project continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd”. [medeverdachte 2] schrijft in een e-mail van 15 oktober 2009 aan [medeverdachte 1] : “Wij wensen nadrukkelijk vast te houden aan direct verkopen via een verkoopovereenkomst maar de levering van de aandelen pas te doen, nadat de laatste euro is betaald van het pay out schema”.
[medeverdachte 1] stuurt op 3 november 2009 een e-mail naar [medeverdachte 2] en deelt mee dat hij zich ondertussen hard heeft gemaakt om EPC in te brengen in SGI zodat SGI de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] kan inkopen. [medeverdachte 2] reageert per e-mail van 5 november 2009 dat [medeverdachte 1] het goed heeft aangevoeld dat de betaling op 22 december voor [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zeer belangrijk is. Verder schrijft [medeverdachte 2] dat wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] betreft bij dit soort transacties ook een “stukje aanbetaling” hoort; [medeverdachte 2] schrijft: “ergo boter bij de vis”. [medeverdachte 2] schrijft verder: “Gezien de zeer korte termijn die wij nog hebben om tot een gedragen voorstel te komen, stellen wij voor dat SGI de bedragen die zij dan nog ontbeert voor zover die niet uit het zuiden komen leent van de suikeroom”. [medeverdachte 1] laat [medeverdachte 2] per e-mail van 6 november 2009 weten: “Prima, ik zal spoed achter de zaak zetten”.
Stappenplan inkoop aandelen
Voorafgaand aan de nadere aandeelhoudersovereenkomst van 22 december 2009 is een “stappenplan inkoop aandelen” opgesteld, dat vervolgens is bevestigd in die aandeelhoudersvergadering. In dit stappenplan wordt beschreven welke handelingen ondernomen moeten worden om de inkoop van de aandelen en de betaling daarvan mogelijk te maken. Daarnaast zijn onder meer afspraken opgenomen over de uitbetaling van de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 3] en Marella , over een sale and leaseback transactie tussen SGI en Rendo op 27 november 2009 en het omzetten van de huidige lening van 14 miljoen euro naar een lening van 8 miljoen euro aan SGE en een lening van 7,8 miljoen euro aan SGC op 30 november 2009. [medeverdachte 4] verklaart dat hij ervan op de hoogte was dat SGI haar eigen aandelen zou inkopen van Marella .
Zoals hierna nader wordt uiteengezet, vindt de inkoop door SGI van haar eigen aandelen vervolgens ook plaats volgens dit stappenplan.
Inbreng EPC in SGI
Op 22 december 2009 brengen Ntech en Bio-Coal EPC in als dochteronderneming in SGI in tegen uitgifte van aandelen in SGI . SGI koopt de aandelen van [medeverdachte 3] in SGI (40%) en van Marella in SGI (20%) in voor een bedrag van (in totaal) 8,1 miljoen euro (5,4 miljoen euro voor [medeverdachte 3] en 2,7 miljoen voor Marella ). Een deel wordt op de verkoopdatum uitbetaald en een deel wordt omgezet in een rentedragende lening waarop op gezette tijden moet worden afbetaald.
[medeverdachte 1] verklaart als verdachte bij de FIOD dat er geen vrije liquide middelen waren en verder dat EPC een vehikel is dat ze gebruikt hebben om de vermogenspositie van SGI te verhogen. Ook verklaart hij: “De reden om EPC te laten waarderen was om een mogelijkheid te creëren om de aandelen van de andere aandeelhouders, niet zijnde van mij of [verdachte] in te kunnen kopen. De andere aandeelhouders betroffen [medeverdachte 3] en Marella BV. Je kunt pas inkopen als je een positief eigen vermogen hebt. De waarde van de aandelen van EPC zorgde hiervoor.”
[medeverdachte 1] verklaart bij de rechter-commissaris als getuige over de inbreng van EPC en de financiering van de inkoop van de aandelen het volgende: “Het klopt dat [medeverdachte 2] en ik in november 2009 over en weer e-mailden over de inbreng van EPC en de financiering van de inkoop van de aandelen. U vraagt mij wie het zogenaamde stappenplan dat hiervoor is gemaakt, heeft bedacht. Ik denk dat dit in interactie is gebeurd en dat het een combinatie van ideeën was. [medeverdachte 2] wilde wel dat de stappen in een document werden vastgelegd. Ik weet niet wie dit heeft opgesteld. De aandelenovereenkomst die ook onderdeel was van dit stappenplan, is door [medeverdachte 4] opgesteld.”
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte als volgt over het inkopen van aandelen door SGI op 22 december 2009: “Wij zagen dat er steeds meer belangstelling was en wij wilden van de overige aandeelhouders af. De constructie rond EPC is bedacht door een combinatie van [medeverdachte 1] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] .”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de inkoop door SGI van haar eigen aandelen van [medeverdachte 2] (via [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (via Marella ) plaatsvindt conform het vooraf opgestelde stappenplan.
Relatie tussen geldstromen van Rendo naar SGI en SGI naar [medeverdachte 3] en Marella
Eind 2008 had SGI een negatief (geconsolideerd) eigen vermogen van € 433.704,-. Daarvan was € 1.025.000,- en € 3.469.928,- geïnvesteerd in vaste activa en € 4.616.451,- in onderhanden werk. De kortlopende vorderingen waren € 1.220.413,- (inclusief een latente belastingvordering van € 284.304,-) en de liquide middelen € 8.283.476,-, zodat de kortlopende activa ex onderhanden werk € 9.503.889,- bedroegen. Van de liquide middelen stond € 5.917.557,- op een ABN AMRO parkeerrekening. Volgens de toelichting in de jaarrekening 2010 stond dit bedrag geblokkeerd. Daartegenover stonden langlopende schulden ad € 18.617.135,- en kortlopende schulden ad € 431.837,-. Van de langlopende schulden was 12 miljoen euro afkomstig van Rendo Holding N.V.
Eind 2009 was dat beeld aanzienlijk veranderd. Door de inbreng van EPC, de inkoop van aandelen en een jaarverlies 2009 van € 1.649.485 na (
latente) belasting, bedroeg het groepsvermogen € 3.066.811,-. Opgemerkt wordt dat dit vermogen inclusief het immateriële vermogen (goodwill in de vorm van winstverwachtingen) van EPC ad € 13.232.000,- is. Slechts door (met name) de achterstelling van de Rendo leningen ad € 15.800.000,- resteert jegens de ABN AMRO een garantievermogen van € 3.957.967,-.
De kortlopende activa ex onderhanden werk bedroegen € 2.976.196,- (vorderingen) en € 4.266.614,- (liquide middelen) ofwel € 7.242.810,-. Daartegenover stonden kortlopende schulden ad € 14.286.735,-, inclusief € 8.150.000,- Amstel Lease . Uit het kasstroomoverzicht volgt een afname van de beschikbare geldmiddelen van € 4.016.862,- (hierin is de inkoop ad € 8.100.000,- waarvan € 1.500.000,- is betaald begrepen). Het totaal aan kortlopende schulden aan aandeelhouders, Rendo en Amstel Lease NV bedroeg € 11.150.000,-.
Volgens de voorwaarden van Amstel Lease wordt het leasekrediet aangewend voor de betaling van de facturen van een Duits bedrijf dat de installaties bouwt en heeft Rendo haar vorderingen achtergesteld bij de vorderingen van Amstel Lease .
De (resterende) schuld uit hoofde van de inkoop van aandelen is niet achtergesteld.
Begin december 2009 neemt de kaspositie van SGI aanzienlijk toe door de sale and leaseback transactie. Op 2 december 2012 ontvangt SGI uit dien hoofde (na verrekening met openstaande vorderingen) ruim 5,8 miljoen op haar rekening, waarvan 2 miljoen wordt aangewend ter aflossing van de ABN AMRO hypotheek. Volgens de verklaring van [verdachte] is het geld van de sale and leaseback transactie aangewend voor de betaling van de 1,5 miljoen inkoopschuld. [medeverdachte 1] heeft dienovereenkomstig verklaard.
Het hof concludeert op grond van het voorgaande:
1. dat de liquide middelen ad 4,266 miljoen euro eind 2009 niet geheel ter vrije beschikking staan, een deel van 2,1 miljoen euro was immers geblokkeerd op grond van de leasefinanciering; (het saldo op SGI -rekeningnummer eindigend op 1122 was € 1.106.280, zodat er op overige rekeningen (m.n. SGC en SGE ) nog een bedrag van iets meer dan een miljoen euro moet hebben gestaan. En dat bedrag – en zelfs meer dan dat – is ook weer afkomstig van overboekingen gedurende de maand december van de rekening van SGI .)
2. dat de kortlopende schulden de kortlopende activa (exclusief onderhanden werk) zonder rekening te houden met de sale and leaseback ad 7 miljoen euro en de lening ad 1,8 miljoen euro in december 2009 verre overtreffen;
3. dat, mede met inachtneming van de achterstelling van haar vorderingen bij Amstel Lease , N.V. Rendo Holding verreweg de belangrijkste financier is van SGI en haar dochters (afgezien van de financiering van het onderhanden werk); en
4. dat derhalve de aflossing van de inkoopschuld ook voor een belangrijk deel, zo niet geheel, is gefinancierd door N.V. Rendo Holding .
[medeverdachte 1] en [verdachte] hebben in hoger beroep een document getiteld “tweede rode draad” aan het dossier laten toevoegen en daarbij een beroep gedaan op bijlage 45 bij deze tweede rode draad. Dit betreft een liquiditeits
prognose“ SGI – model Steenwijk ” die op 14 oktober 2009 per e-mail is verzonden door MBCF . Deze voorspelling op dat moment leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat deze is opgemaakt vóór de afspraken en uitvoering van het “stappenplan”, waaronder de betaling van de 1,5 miljoen euro wegens de inkoop van aandelen.
Eerste betaling op 23 december 2009
Op 23 december 2009 betaalt SGI – via de notaris – 0,5 miljoen euro aan Marella en 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] met de omschrijving “verkoop aandelen”. Deze betaling is voldaan uit gelden die afkomstig zijn van Rendo , namelijk lening 6: de verhoging van de lening aan SGC van 25 november 2009 en de op 27 november 2009 uitgevoerde sale en leaseback transactie tussen Rendo en SGI (sale and leaseback transactie 1).
In de brief van [medeverdachte 2] (namens Rendo ) aan SGC van 25 november 2009 staat vermeld dat Rendo naar aanleiding van positieve berichten over de voortgang een nieuwe leningsaanbieding wil doen. Dit terwijl uit de notulen van de RvCvergadering van Rendo van 17 december 2009 volgt dat het project biomassacentrale in Steenwijk “qua realisatie achter loopt op de planning”.
Dat SGI de financiële middelen niet had om Marella en [medeverdachte 3] 1,5 miljoen euro te betalen volgt ook uit de verklaring van [verdachte] . [verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte: “Wij hadden niet de financiële middelen om € 1,5 miljoen aan [medeverdachte 3] en Marella te betalen (…) Ik ben het met u eens dat zonder de sale-leaseback transactie met Rendo , Marella en [medeverdachte 3] niet betaald worden konden.”
Uit het verdere verloop van de bankrekening van SGI blijkt dat tussen 24 en 30 december 2009 een bedrag van ongeveer 1,3 miljoen nodig was om verschillende betalingen aan derden te verrichten, waarvoor het saldo anders zou hebben ontbroken.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof ten aanzien van de eerste betaling aan [medeverdachte 3] en Marella als volgt.
De verhoging van de lening is doelbewust aangegaan om het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te betalen voor hun aandelen in SGI . Het hof wijst hierbij op het “stappenplan”, het feit dat de betaling van Rendo aan SGI (via SGC ) op 23 december 2009 kort daarna gevolgd wordt door de betalingen van SGI aan [medeverdachte 3] en Marella . Met de rechtbank concludeert het hof dat [medeverdachte 2] in zijn e-mail van 5 november 2009 aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] met de term “suikeroom” doelde op Rendo . Van Rendo als suikeroom moesten de ontbrekende gelden worden geleend volgens [medeverdachte 2] . Niet is namelijk gebleken dat er andere (rechts)personen waren die noemenswaardige investeringen hebben gedaan of leningen hebben verstrekt aan SGI . Voorts volgt uit een e-mail van [medeverdachte 1] aan [betrokkene 3] van 14 december 2009 (in kopie verzonden aan [verdachte] ) een duidelijk verband tussen enerzijds het verhogen van de lening en anderzijds het via de notaris betalen van [medeverdachte 3] en Marella in verband met de inkoop van aandelen in SGI . In deze e-mail vraagt [medeverdachte 1] immers [betrokkene 3] om het restant van de lening van Rendo op te vragen en – in dezelfde volzin – om 1,5 miljoen euro over te maken naar de rekening van de notaris ter (gedeeltelijke) betaling van de inkoopschuld. Dat de bancaire overboeking van de 1,5 miljoen euro enkele dagen vóór de ontvangst van de 1,8 miljoen euro lening geschiedt – mogelijk geworden door de sale and leaseback transactie van begin december 2009 – doet aan de onverbrekelijke samenhang tussen de financiering door Rendo en de betaling van de 1,5 miljoen euro niet af.
De sale and leaseback transactie is eveneens doelbewust aangegaan om het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te betalen voor hun aandelen in SGI . Het hof baseert dit op het stappenplan en de feitelijke gang van zaken die overeenkomt met dit stappenplan. Daarnaast volgt uit de bevindingen van de FIOD dat tussen 2 en 18 december 2009 geen andere geldbedragen op deze rekening zijn binnengekomen, maar dat er wel diverse betalingen vanaf deze rekening hebben plaatsgevonden, met als gevolg dat op 18 december 2009 – toen SGI een bedrag van 1,5 miljoen euro naar de notaris heeft overgemaakt – een saldo van (bijna) 1,8 miljoen euro resteerde.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de verhoging van lening 6 en de sale and leaseback transactie 1 doelbewust mede zijn aangegaan om voor SGI het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te kunnen betalen voor hun aandelen in SGI . Het eerdere “stappenplan inkoop aandelen” wordt gevolgd, zo is te zien in de feitelijke gang van zaken.
Tweede betaling op 29 juni 2010
SGC betaalt op 29 juni 2010 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] en 0,5 miljoen euro aan Marella . De betaling heeft de omschrijving “aflossing lening”. Deze betaling is ook voldaan uit gelden die afkomstig zijn van Rendo (lening 7: de lening van 4,5 miljoen aan SGC van 18 juni 2010).
De chronologische volgorde van de betalingen speelt ook bij deze betalingen een rol. De betalingen van Rendo aan SGI (via SGC ) op 22 juni 2010 en op 25 juni 2010 worden kort daarna (29 juni 2010) gevolgd door de betalingen van SGI aan [medeverdachte 3] en Marella .
In de offerte van [medeverdachte 2] (namens Rendo ) aan SGC en SGE van 18 juni 2010 staat dat Rendo een nieuwe lening aanbiedt van 4,5 miljoen euro ten behoeve van de financiering van een aantal in deze brief genoemde roerende en onroerende zaken. Ter onderbouwing van deze aanvullende lening zendt MBCF een brief aan [medeverdachte 2] , gedagtekend op 17 juni 2010, waarin wordt omschreven waarom extra financiering door Rendo noodzakelijk is en waar deze financiering aan zal moeten worden besteed. Deze brief is blijkens een emailwisseling tussen medewerkers van MBCF onderling en een medewerker van MBCF en [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 2] opgesteld en, ondanks de dagtekening, pas in definitieve vorm gereedgekomen ná 1 juli 2010, dat wil zeggen ongeveer twee weken na het uitbrengen van de offerte die deze brief had moeten onderbouwen.
Op 3 juni 2010 stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] per e-mail blijkens het onderwerp een aangepast “spoorboekje”, dat resulteert in een nadere afspraak, waarbij een extra lening wordt verstrekt ad 4,5 miljoen euro, waarvan 1,5 miljoen euro is bedoeld voor aflossing van leningsverplichtingen per 1 juli 2010. Hoewel [medeverdachte 2] de afzender is van de e-mail aan [medeverdachte 1] , kan uit de inhoud worden afgeleid dat hij deze e-mail mede uit naam van [medeverdachte 4] schrijft. Er wordt immers meerdere keren over “we” en “wij” gesproken in de context van de uitbetalingen aan [medeverdachte 3] en Marella . Het bijgevoegde document getiteld “Contouren aangaande vereisten voor verdere leningverstrekking aan SGC ” (kennelijk het spoorboekje in kwestie) houdt onder meer de volgende passage in: “ RENDO geeft een extra lening van 4,5 miljoen; deze wordt gebruikt voor: (. . .) b. 1,5 miljoen tbv aflossen leningsverplichtingen per 1/7”. De lening van Rendo aan SGC van 4,5 miljoen euro is in ieder geval voor dit deel aangegaan met het doel om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella mogelijk te maken. Noch in de officiële offerte van [medeverdachte 2] van 18 juni 2010, noch in de (geantedateerde) onderbouwende brief van MBCF wordt daarover echter met enig woord gerept. Dit maakt dat de getekende en geaccepteerde offerte op dit punt valselijk is opgemaakt, kennelijk om Rendo omtrent de werkelijk beoogde besteding te misleiden. Het hof komt hier bij de bespreking van feit 6 nog op terug.
Op 22 juni 2010 vraagt [medeverdachte 1] per e-mail aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “een overzicht van de te betalen bedragen per bankrekeningnummer”. Hierop reageert [medeverdachte 2] op dezelfde dag onder verwijzing naar een bijgevoegd bestand, door hem aangeduid als het “spoorboekje voor de betalingen naar [medeverdachte 3] en Marella ”. Tevens wijst [medeverdachte 2] er in deze mail op dat SGI is gehouden om voor 1 juli 2010 uitbetalingen te doen aan [medeverdachte 3] en Marella .
Dat de aanvullende lening noodzakelijk was voor SGC om de betalingen aan [medeverdachte 3] en Marella te kunnen doen, volgt ook uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] .
[medeverdachte 1] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de lening van 4,5 miljoen euro van Rendo het resultaat was van een offerte van ABN AMRO waarin de bank voorstelt Steenwijk te financieren op voorwaarden (onder andere borgstelling Rendo ) die voor Rendo niet acceptabel waren. Hierop is [medeverdachte 2] met “contouren van een voorstel” gekomen waarin 4,5 miljoen euro door Rendo gefinancierd zou worden, aldus [medeverdachte 1] . Hij verklaart ook dat wanneer het Steenwijk project volgens planning was gestart, ze de 4,5 miljoen euro van Rendo niet nodig hadden gehad en de lening op de aandeelhouders uit eigen middelen hadden kunnen betalen.
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de niet achtergestelde lening van 4,5 miljoen euro ten dele werd gebruikt voor het aflossen van de lening van [medeverdachte 3] en Marella omdat daarvoor de financiële middelen bij SGI ontbraken. Ze hadden bij SGI de financiële middelen niet en konden op dat moment niet aan de verplichtingen uit het stappenplan voldoen. Ze stonden met de rug tegen de muur. In het zuiden bij de Stramproy Groep stond een bedrag van circa 0,85 miljoen euro open die SGI / SGT nog moest betalen, aldus [verdachte] . De liquiditeitspositie van SGI is nooit goed geweest, ze hadden nog geen inkomsten, enkel uitgaven.
[verdachte] heeft in een schriftelijke verklaring toegevoegd dat de continuïteit van SGI in gevaar kwam doordat [medeverdachte 2] een integraal stappenplan heeft gemaakt waarin verkoop van onroerend goed, inkoop, levering en een deelbetaling van de aandelen verplichte onderdelen waren.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat lening 7 doelbewust is aangegaan om voor SGC het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te kunnen betalen voor hun aandelen in SGI . Hier wordt eveneens het eerdere “stappenplan inkoop aandelen” gevolgd, zo is te zien in de feitelijke gang van zaken.
Derde betaling op 22 september 2011
Op 22 september 2011 koopt Horizon de aandelen van Marella en [medeverdachte 3] in SGI over voor 3,5 miljoen euro (€ 2.250.000,- voor Marella en € 1.250.000,- voor [medeverdachte 3] ). Op 22 september 2011 wordt een deel van de koopprijs – via de notaris – aan [medeverdachte 3] en Marella betaald. Ze ontvangen beiden 0,5 miljoen euro. [medeverdachte 3] doet afstand van een deel van haar aanspraak op ontvangst van een deel van de aankoopprijs (€ 1.750.000,-) en dit deel wordt omgezet in een lening van [medeverdachte 3] aan Marella . Marella doet afstand van haar aanspraak op ontvangst van een deel van de aankoopprijs (€ 750.000,-) en ook dit deel wordt omgezet in een lening aan Horizon .
Uit het dossier volgt niet dat er na 2011 nog betalingen worden gedaan aan [medeverdachte 3] op het overgebleven deel van haar vordering.
Vierde betaling (aan Marella ) op 10 juli 2012
Op 10 juli 2012 betaalt Horizon – via de notaris – € 750.000,- aan Marella .
Wetenschap RvC/AvA (indirect) aandeelhouderschap en geldstromen naar Rendo directie?
Wetenschap (indirect) aandeelhouderschap?
Zoals hiervoor overwogen hebben de RvC en de AvA in hun vergaderingen van respectievelijk 13 september 2007 en 20 december 2007 bij het noodstroomproject met redenen uitdrukkelijk voorbehouden dat exploitatie door een derde onafhankelijke partij zou plaatsvinden. Uit het dossier dan wel uit de grote hoeveelheid door verdachten in eerste aanleg en in hoger beroep ingediende stukken blijkt niet dat dat de RvC en de AvA door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] (of [betrokkene 2] ) vervolgens op enig moment op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij als Rendo directeuren, feitelijk (het grootste deel van) de zeggenschap binnen SGI hadden en dus deelnamen in de exploitatiemaatschappij van de installatie die gestookt wordt op bio-brandstoffen.
Gelet op dit uitdrukkelijke, ingegeven door de op handen zijnde WON, gemaakte voorbehoud van zowel de RvC als AvA had deze tournure direct na genoemde vergaderingen uiteraard formeel voorgelegd moeten worden aan deze verantwoordelijke organen van Rendo . De deelname van Rendo directeuren in SGI is echter niet voorgelegd of besproken, laat staan dat uitdrukkelijke en noodzakelijke toestemming daartoe was gegeven door de RvC of AvA. Ook niet informeel. Dat is op geen enkele manier uit het dossier eenduidig komen vast te staan.
[getuige] (de toenmalige president-commissaris) verklaart bij de FIOD als getuige dat de RvC en hijzelf niet op de hoogte waren van deelname door de directie van Rendo in SGI . Het betrof een puur financiële participatie door Rendo , het was niet de bedoeling dat Rendo de bedrijfsvoering zou verzorgen of deze mede zou aansturen. De Rendo directie heeft niet om toestemming gevraagd voor dit aandelenbezit en de directieleden zouden daarvoor toestemming moeten hebben gevraagd. Dit is evident, want Rendo zou als bedrijf een financiële participatie in dit bedrijf nemen. De RvC heeft dit nooit geweten en zou daar ook nooit toestemming voor hebben verleend, ook niet voor de leningen door Rendo . Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige] dat het de Raad van Commissarissen niet bekend was dat de directie direct of indirect als aandeelhouder, zou deelnemen in SGI . Dat is ook nooit bekend geweest, totdat in 2012 deze zaak ging spelen. Er is nooit toestemming gegeven aan werknemers of de directie voor enige deelname in SGI .
In het dossier bevinden zich de verslagen van de RvC vergaderingen. Uit die verslagen blijkt op geen enkele wijze dat de deelname van de directie in SGI daar expliciet is besproken. Integendeel. Zo wordt in de vergadering van 17 december 2009 verslag gedaan van het project Steenwijk :
“Er wordt melding van gemaakt dat het project biomassacentrale in Steenwijk qua realisatie achter loopt op de planning. Deze achterstand hield verband met een revisieaanvraag van de vergunning. Het project blijft rendabel. Waarschijnlijk start de levering van stroom nu echter pas in het tweede kwartaal van 2010. Om de RENDO belangen veilig te stellen en in de ontstane extra liquiditeitsbehoefte van de exploitant te voorzien, zal RENDO een aankoop gaan doen van de desbetreffende grond en opstallen. De exploitant huurt deze activa vervolgens van RENDO terug, tegen een rendement van 8%.”
Er wordt met geen woord over de betrokkenheid van de directie gerept. Dit terwijl er op dat moment tussen de aandeelhouders van SGI zelfs van alles speelde rond die betrokkenheid.
[betrokkene 11] (destijds wethouder van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat de AvA niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het werd gepresenteerd alsof er een derde partij bij betrokken was. De verbondenheid met de directeuren van Rendo was de AvA niet bekend.
[betrokkene 12] (destijds wethouder van [plaats ] en commissaris van Rendo ) verklaart eveneens bij de FIOD als getuige dat de RvC niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 12] wist niets van een binding tussen Rendo en SGI .
[betrokkene 13] (toenmalig gemeenteraadslid van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat hij bij zijn aantreden als aandeelhouder in 2010 niet wist wie er aandeelhouder waren van SGI . De aandeelhouders of RvC van Rendo wisten niet van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 13] noemt het “buiten kijf” dat je toestemming moet hebben als je zoveel aandelen van SGI bij de directie van Rendo zet. [betrokkene 13] verklaart: “Het moet in ieder geval bekend zijn en zij hadden dat moeten melden”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de RvC en AvA geen wetenschap hadden van het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendo -directie. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben via listige constructies met buitenstaanders hun feitelijke zeggenschap binnen SGI voor de buitenwereld verhuld. Daaruit volgt dat Rendo doelbewust door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] is misleid omtrent hun belang in SGI . In de praktijk hadden de twee Rendodirecteuren gezamenlijk een meerderheidsbelang in SGI . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] oefenden in de praktijk ook een bepalende invloed binnen SGI uit. De RvC en AvA van Rendo hadden hier geen weet van. Door het (indirecte) aandeelhouder zijn van de beide Rendo directeuren was geen sprake van een derde partij zoals door de RvC en AvA van Rendo was beoogd en bedongen.
Wetenschap geldstromen van Rendo naar Rendo -directeuren
Geld van Rendo dat bestemd was voor de financiering van SGI en haar dochtermaatschappijen is – in ieder geval voor een deel – aangewend voor het doen van betalingen aan haar eigen directeuren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Uit niets blijkt dat Rendo ooit heeft beoogd om haar geld voor dit doel te (laten) gebruiken, alleen al niet omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] steeds bewust verzwegen hadden dat zij een belang in SGI hadden. Het ligt daarnaast ook niet voor de hand, nu het gaat om (een aanzienlijke hoeveelheid) publiek geld terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] als directeuren van Rendo al een vast salaris in dienst van Rendo genoten. Uit de hiervoor genoemde verklaringen van leden van de RvC en de AvA van Rendo blijkt ook dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als bekend was geweest dat haar directeuren een belang hadden in SGI en het project in Steenwijk , en daardoor en daarenboven mede werd aangewend ter verrijking van haar eigen directeuren. Rendo is reeds door hun heimelijke deelname in SGI misleid ten aanzien van het doel en de besteding van door haar aan SGI (en dochters) verstrekte financiering.
Rollen verdachten
Verhullende handelingen naast constructies feitelijke zeggenschap binnen SGI
Op 2 november 2007 e-mailt [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en deelt mee dat op 1 november 2007 besloten is “om bij gevoelige informatie vanaf nu af aan de prive email adressen te gebruiken”. Het hof stelt vast dat het grootste deel van de emails in het dossier aangaande SGI ook daadwerkelijk zijn verstuurd van en naar de privé e-mailadressen van verdachten.
Het hof stelt voorts vast dat de namen van [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] uit de notulen van de AvA van SGI en SGT van 28 januari 2008, 3 maart 2008, 14 april 2008 en 5 september 2008 zijn gehaald.
[medeverdachte 2] verzoekt op 5 maart 2010 per e-mail aan de accountant van [medeverdachte 3] om uit de jaarrekening van [medeverdachte 3] de naam Stramproy Green Investments weg te halen. Ook verzoekt [medeverdachte 2] op 8 maart 2010 (via [medeverdachte 1] ) de accountant van SGI om in elke jaarrekening (intern en extern per vennootschap) de verwijzingen naar Marella , [medeverdachte 3] , N.V. Rendo Holding , Rendo N.V., Rendo en alle soortgelijke verwijzingen naar externe partijen te schrappen. [medeverdachte 2] verzoekt dit “zeeeeer zorgvuldig” per pagina door te voeren en dit verzoek niet één op één door te sturen via e-mail. Het hof stelt vast dat aan dit verzoek van [medeverdachte 2] ook wordt voldaan.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachten meermalen handelingen hebben verricht om het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendodirecteuren bij SGI te blijven verhullen en daarmee te verduurzamen.
Oogmerk
Uit de aandeelhoudersovereenkomst SGI van 20 december 2007 blijkt dat het van meet af aan bij alle bij deze overeenkomst betrokken partijen duidelijk was dat Rendo de activiteiten van SGI voor het overgrote deel zou financieren. Daarmee ontstond op 20 december 2007 de situatie dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] , als directeuren van Rendo en in het geval van [medeverdachte 2] ook nog met een statutaire bevoegdheid om over het verstrekken van financieringen te beschikken, een rechtstreeks financieel belang hadden gekregen bij de onderneming waarin Rendo een aanzienlijke hoeveelheid geld zou gaan investeren. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] dit financieel belang via hun persoonlijke vennootschappen hadden, maakt dat niet anders nu ook in die situatie geen sprake is van een (van Rendo ) onafhankelijke derde partij. Een dergelijke constructie leidt tot een zodanig groot risico dat op enig moment de belangen van Rendo en die van de aandeelhoudende directeuren met elkaar in strijd zouden komen – een situatie die zich later ook heeft gerealiseerd – dat ook om deze reden volstrekt onaannemelijk is dat de RvC en de AvA van Rendo dit zouden hebben geweten en toestemming daarvoor zouden hebben gegeven. Daar komt bij dat de uit de WON voortkomende verplichtingen ten aanzien van nadere regels omtrent een onafhankelijk netbeheer actueel waren en dat RvC en AvA – daarmee bekend zijnde – hierop al in een vroeg stadium anticipeerden.
Uit de eerder aangehaalde verklaringen van de commissarissen en aandeelhouders van Rendo blijkt dat de RvC en de AvA nooit zouden hebben ingestemd met het verstrekken van geld aan SGI als bij hen bekend was geweest dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] een belang hadden bij die onderneming. In het licht van de ondubbelzinnige afspraken en het gemaakte voorbehoud in de vergaderingen van 13 september en 20 december 2007 omtrent het uitbesteden van de exploitatie van het project aan een derde partij, bij welke vergaderingen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aanwezig waren, wisten beiden dat de besluitvorming in de RvC en de AvA anders zou zijn verlopen indien deze van hun belangen bij SGI op de hoogte waren geweest. Daarbij heeft de Rendo -directie zelf in een notitie aan de RvC opgenomen dat Rendo vanwege de WON geen aandeelhouder kon zijn van een dergelijk project betreffende elektriciteitsproductie. Dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] noch op dat moment noch op enig moment nadien, de RvC en de AvA van hun belangen op de hoogte hebben gesteld, maakt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat zij de RvC en de AvA van Rendo bewust hebben misleid, om zo te bewerkstelligen dat SGI toch door Rendo zou worden (en blijven) gefinancierd. Uit deze conclusie volgt ook dat alle vormen van financiering die Rendo vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 aan deze onderneming of haar dochters heeft verstrekt, aangemerkt moeten worden als vrucht van deze oplichting, waarmee (in ieder geval) SGI werd bevoordeeld. Dat Rendo hierdoor is benadeeld is evident, nu zij niet uit vrije wil dit geld heeft verstrekt.
Uit al het voorgaande volgt ook dat Rendo door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] niet alleen doelbewust is misleid omtrent hun (feitelijke) belang in SGI , maar ook omtrent het doel en de besteding van de financiering die Rendo (in alle gevallen vertegenwoordigd door diezelfde [medeverdachte 2] ) aan SGI en haar dochter SGC heeft verstrekt. Het gaat hierbij om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella op 23 december 2009 en 29 juni 2010. Op deze wijze hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bewerkstelligd dat geld, dat in de valselijk gewekte voorstelling van zaken zoals die aan Rendo werd voorgespiegeld voor de warmtekracht- en torrefactiecentrale in Steenwijk was bestemd, is toegevloeid naar haar eigen directeuren. Dit nota bene terwijl dat project nog geen moment rendabel was geweest en het voortbestaan daarvan bovendien, ten tijde van de tweede uitbetaling op 29 juni 2010, door het vasthouden aan de betalingen aan [medeverdachte 3] en Marella rechtstreeks in gevaar werd gebracht. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben zonder zelf enig substantieel eigen vermogen in te brengen (€ 15.000,- voor [medeverdachte 2] en € 5.000,- voor [medeverdachte 4] ) een financieel belang in SGI verkregen. Bij de verkoop van dit belang hebben zij vervolgens aanzienlijk grotere geldbedragen ontvangen (2,5 miljoen euro voor [medeverdachte 2] en € 1.250.000,- voor [medeverdachte 4] ). Zij hebben privé uit eigen financieel gewin gehandeld en hebben naar het oordeel van het hof – alles overziend – daarmee oogmerk gehad op wederrechtelijke bevoordeling van Rendo .
Resumerend komt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Rendo door Rendo te misleiden omtrent hun feitelijke deelname aan SGI . Al het geld dat Rendo vanaf die datum aan SGI of haar dochters heeft verstrekt is de vrucht van deze oplichting geweest. Daarnaast is het hof van oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich bij de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella op 23 december 2009 en 29 juni 2010 eveneens schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Rendo , door Rendo te misleiden omtrent het doel en de besteding van de door Rendo in dit verband aan SGI verstrekte gelden. Op grond van al het voorgaande stelt het hof bovendien vast dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] stelt het hof vast dat zij wisten dat de inkoop van de aandelen door SGI van [medeverdachte 3] en Marella in beide gevallen betaald werd met geld van Rendo . Het hof acht het op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van de misleiding onaannemelijk dat dit met wetenschap van Rendo kon gebeuren. In een fase waarin het project nog volop financiering nodig had en nog niet rendeerde, is het immers niet voorstelbaar dat Rendo miljoenen zou betalen aan haar eigen directeuren, zeker niet als daardoor, zoals al overwogen, op enig moment zelfs het voortbestaan van het project in gevaar zou worden gebracht. Het hof gelooft [medeverdachte 1] en [verdachte] niet in hun verklaring dat zij meenden dat Rendo wist van en instemde met het betalen voor de inkoop van de aandelen van haar directeuren. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden direct zicht op de eerder beschreven schijnconstructies bij de oprichting van SGI in 2007 en de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in 2008. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op de zitting van de rechtbank van 1 december 2017 beiden verklaard dat zij ervan op de hoogte waren dat de Rendodirecteuren feitelijk zouden participeren in SGI en niet [medeverdachte 3] , [betrokkene 20] en [betrokkene 8] .
Het hof is evenwel van oordeel dat de wetenschap en daarmee het oogmerk van [medeverdachte 1] en [verdachte] niet vóór halverwege 2009 is ontstaan. Ten aanzien van [medeverdachte 1] wijst het hof hiervoor op een e-mail van 27 september 2009 als startpunt van het oogmerk. In deze e-mail spreekt [medeverdachte 1] zijn verbazing uit naar [medeverdachte 2] over de intentie van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hun aandelen te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] benoemt als voorwaarde voor een dergelijke transactie dat de continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] voor welk bedrag de aandelen over zouden gaan en hoe dit gefinancierd moet worden. Via de weg van het medeplegen met [medeverdachte 1] kan eveneens als begindatum van de bewezenverklaarde pleegperiode in de zaak van zijn compagnon [verdachte] 27 september 2009 worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf 27 september 2009 het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling. Het hof merkt deze datum in hun geval aan als startdatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.
Als het vervolgens gaat om de besteding van de aanvullende lening van 4,5 miljoen euro aan SGC komt daar nog bij dat zij, gezien het op 3 juni 2010 door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] per email gestuurde “spoorboekje” op de hoogte waren van het feit dat deze lening, in tegenstelling tot wat valselijk aan Rendo werd voorgespiegeld, mede besteed zou worden aan inkoop van de aandelen SGI en vervolgens uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella . Door onder de gegeven omstandigheden hun op instandhouding van SGI gerichte medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de bewuste gelden van Rendo en aan de doorbetaling van een deel daarvan aan [medeverdachte 3] en Marella , is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij het oplichten van Rendo in zodanige mate dat van medeplegen kan worden gesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geen medeplegers zijn van het oplichten van Rendo met betrekking tot de andere geldverstrekkingen, in het bijzonder de sale and leaseback transacties van 30 december 2010 en 22 september 2011. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben actief een belang in SGI ten opzichte van de eigen RvC en AvA van Rendo verhuld en/of verzwegen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daaraan toen niet deelgenomen.
Bespreking verweren verdediging
Ontbreken kwaliteit ‘bestuurder’
In de tenlastelegging is opgenomen dat [verdachte] “als bestuurder” een bepaalde gedraging heeft verricht. [verdachte] heeft op de zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij niet als bestuurder van Rendo kan worden aangemerkt en zodoende van die handelingen moet worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat voor een veroordeling wegens het medeplegen van oplichting van Rendo als bestuurder voldoende is dat één van de deelnemers over de kwaliteit van bestuurder beschikt en dat de anderen daar weet van hadden. In casu was daarvan bij [verdachte] en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] over en weer sprake. Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking om medeplegen wettig en overtuigend te bewijzen. Het verweer wordt verworpen.
Causaliteit
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van causaal verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Rendo was van de gekozen constructie op de hoogte. Het hof volgt de verdediging niet in de (overigens niet onderbouwde) stelling dat de RvC van Rendo op de hoogte moet zijn geweest van het (indirect) aandeelhouderschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . In de voorgaande bewijsoverwegingen heeft het hof reeds vastgesteld dat Rendo via leningen en sale and leaseback transacties geld heeft geïnvesteerd in SGI en dat zij dit niet zou hebben gedaan als zij weet zou hebben gehad van het (indirecte) belang van onder andere [medeverdachte 2] in SGI . Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een rechtstreeks verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Het verweer wordt verworpen.
Oogmerk
Bovendien was volgens de verdediging het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet aanwezig. Het hof heeft ten aanzien van het oogmerk van [verdachte] op wederrechtelijke bevoordeling eveneens in de bewijsoverwegingen vastgesteld dat hiervan sprake was, zij het pas vanaf 27 september 2009 wanneer [medeverdachte 1] het e-mailbericht stuurt aan [medeverdachte 2] over de verkoop van aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het verweer van de verdediging op dit punt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en de overwegingen hierover. Het verweer wordt verworpen.
Aan het voorgaande doet niet af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich, zoals zij hebben gesteld, gedurende de loop van het project SGI steeds hebben laten adviseren door juridisch adviseurs, fiscalisten, advocaten en andere deskundigen. Uit geen van de stukken die zij in dit verband hebben overgelegd – ook niet in hoger beroep – volgt dat hen met betrekking tot (de financiering van) de aandeleninkoop – waarbij buiten het zicht van Rendo om geld dat bestemd was voor de warmtekracht- en torrefactiecentrales zou worden doorbetaald aan twee aandeelhouders, die nota bene beide directeur bij Rendo waren – ondubbelzinnig is voorgespiegeld dat de (uitgevoerde) constructie juridisch 100% in orde zou zijn en zij daar straffeloos aan zouden kunnen deelnemen. Zo valt in het door [medeverdachte 1] en [verdachte] in eerste aanleg ingediende stuk getiteld “De Rode draad, inclusief bijlagen” in bijlage 37 te lezen dat [medeverdachte 1] in het door [betrokkene 18] (advocaat Dommerholt advocaten ) ten behoeve van de Stramproy Group (en geadresseerd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] ) opgestelde definitieve advies van 17 november 2009 over de aandeleninkoop zelfs nog een zinsnede van de navolgende strekking toegevoegd wil zien: “Blz.3 tweede alinea:(…), hun (
het hof begrijpt: de directie van Rendo) participatie hebben zij NIET gemeld. Hoe anders te formuleren weet ik even niet.”. [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen zich dus niet met vrucht beroepen op dwaling, nog daargelaten of het hof dat onder de gegeven omstandigheden verontschuldigbaar zou hebben geacht.”

5.Het eerste middel

5.1
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het hof dat Rendo door misleiding is ‘bewogen tot’ de verstrekking van gelden aan SGI onbegrijpelijk is, omdat [medeverdachte 2] statutair bevoegd was om deze financiering zonder instemming van de RvC en de AvA van Rendo aan te gaan.
5.2
Ten aanzien van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat hij tezamen en in vereniging met anderen de rechtspersoon Rendo [3] heeft opgelicht. In de toelichting op het middel wordt door de steller van het middel het standpunt ingenomen dat de rechtspersoon Rendo alleen kan zijn
bewogentot een van de in art. 326 lid 1 Sr omschreven handelingen, als daartoe ten minste één natuurlijk persoon binnen Rendo is bewogen. Nu [medeverdachte 2] zelfstandig bevoegd was om gelden te verstrekken aan SGI en hij daarvoor geen toestemming nodig had van de RvC of de AvA, kan niet worden bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten de leden van de RvC en de AvA, en daarmee Rendo , hebben bewogen tot het verstrekken van leningen en het aangaan van sale and leasebacktransacties.
5.3
Voor de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in het bestanddeel ‘bewegen tot’ in de zin van artikel 326 lid 1 Sr een causale relatie tussen het handelen van de verdachte en het handelen van het slachtoffer besloten ligt. [4] Uit het overzichtsarrest van de Hoge Raad over oplichting uit 2016 volgt dat van een dergelijk causaal verband sprake is wanneer voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot een van de in artikel 326 lid 1 Sr opgesomde gedragingen (zoals de afgifte van enig goed). [5] Uit het gebruik van het woord ‘mede’ blijkt dat de Hoge Raad niet vereist dat het slachtoffer
enkeldoor de ingezette oplichtingsmiddelen is bewogen tot zijn handelen; andere omstandigheden kunnen aan dat handelen eveneens een bijdrage hebben geleverd. [6] Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebezigd, is bewogen tot de in art. 326 lid 1 Sr bedoelde handeling, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [7]
5.4
Uit de bewijsoverwegingen van het hof (weergegeven onder 4.4) volgt dat [medeverdachte 2] op grond van de statuten van Rendo bevoegd was om financieringen te verstrekken in het kader van de realisatie van een noodstroomvoorziening in Steenwijk . Door de RvC en de AvA is met het noodstroomproject ingestemd onder de voorwaarde dat de productie van stroom door een derde partij zal plaatsvinden. Deze voorwaarde was ingegeven door de destijds op handen zijnde Wet Onafhankelijk Netbeheer (WON). Het hof heeft vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] van deze voorwaarde op de hoogte waren. Het hof heeft eveneens vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] sinds de oprichting van SGI (de externe partij die de noodstroomvoorziening zou bouwen en exploiteren) een financieel belang hebben gehad in SGI , dat zij voor de RvC en de AvA van Rendo geheim hebben gehouden. Uit de verklaringen van leden van de RvC en de AvA maakt het hof op dat de RvC en de AvA niet wisten van het aandeelhouderschap van de directeuren van Rendo in SGI en dat zij – met het oog op de regels die voortvloeiden uit de WON – met dit aandeelhouderschap en de verstrekking van gelden aan SGI niet hadden ingestemd, indien zij daarvan wel op de hoogte waren geweest.
5.5
In het licht van deze vaststellingen is het oordeel van het hof dat Rendo door misleiding (in de vorm van listige kunstgrepen) is bewogen tot de verstrekking van gelden aan SGI niet onbegrijpelijk. Dat [medeverdachte 2] tot de verstrekking van deze gelden statutair bevoegd was, doet daaraan niet af. Doorslaggevend is of de rechtspersoon Rendo is overgegaan tot de verstrekking van gelden vanwege de door de oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken. Deze onjuiste voorstelling van zaken hoeft niet gelegen te zijn in de verstrekking van gelden als zodanig, maar kan ook betrekking hebben op de omstandigheden waaronder deze geldverstrekking plaatsvond, zoals de verzwijging van het persoonlijk financieel belang van de Rendo -directeuren in SGI of een valse voorstelling van zaken over de wijze waarop het geld werd besteed. Zo stelt het hof vast dat dit geld onder meer is gebruikt voor de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] door SGI . Dat de misleiding (juist) hierin is gelegen, volgt uit de overweging van het hof dat “ Rendo […] door hun heimelijke deelname in SGI [is] misleid ten aanzien van het doel en de besteding van door haar aan SGI (en dochters) verstrekte financiering”.
5.6
Het eerste middel faalt.

6.Het tweede middel

6.1
Het tweede middel houdt in de kern in dat de vaststelling van het hof “dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als bekend was geweest dat haar directeuren een belang hadden in SGI en het project in Steenwijk , en daardoor en daarenboven mede werd aangewend ter verrijking van haar eigen directeuren” onvoldoende steun vindt in de bewijsmiddelen.
6.2
Het middel heeft betrekking op de volgende vaststelling van het hof (reeds weergegeven onder 4.4):
“Geld van Rendo dat bestemd was voor de financiering van SGI en haar dochtermaatschappijen is – in ieder geval voor een deel – aangewend voor het doen van betalingen aan haar eigen directeuren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Uit niets blijkt dat Rendo ooit heeft beoogd om haar geld voor dit doel te (laten) gebruiken, alleen al niet omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] steeds bewust verzwegen hadden dat zij een belang in SGI hadden. Het ligt daarnaast ook niet voor de hand, nu het gaat om (een aanzienlijke hoeveelheid) publiek geld terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] als directeuren van Rendo al een vast salaris in dienst van Rendo genoten. Uit de hiervoor genoemde verklaringen van leden van de RvC en de AvA van Rendo blijkt ook dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als bekend was geweest dat haar directeuren een belang hadden in SGI en het project in Steenwijk , en daardoor en daarenboven mede werd aangewend ter verrijking van haar eigen directeuren. Rendo is reeds door hun heimelijke deelname in SGI misleid ten aanzien van het doel en de besteding van door haar aan SGI (en dochters) verstrekte financiering.”
6.3
Het hof heeft de verklaringen waarnaar het in de hiervoor weergegeven passage verwijst in zijn arrest als volgt samengevat, onder verwijzing (in voetnoten) naar het onderliggende dossier (reeds weergegeven onder 4.4):
“ [getuige] (de toenmalige president-commissaris) verklaart bij de FIOD als getuige dat de RvC en hijzelf niet op de hoogte waren van deelname door de directie van Rendo in SGI . Het betrof een puur financiële participatie door Rendo , het was niet de bedoeling dat Rendo de bedrijfsvoering zou verzorgen of deze mede zou aansturen. De Rendo directie heeft niet om toestemming gevraagd voor dit aandelenbezit en de directieleden zouden daarvoor toestemming moeten hebben gevraagd. Dit is evident, want Rendo zou als bedrijf een financiële participatie in dit bedrijf nemen. De RvC heeft dit nooit geweten en zou daar ook nooit toestemming voor hebben verleend, ook niet voor de leningen door Rendo . [8] Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige] dat het de Raad van Commissarissen niet bekend was dat de directie direct of indirect als aandeelhouder, zou deelnemen in SGI . Dat is ook nooit bekend geweest, totdat in 2012 deze zaak ging spelen. Er is nooit toestemming gegeven aan werknemers of de directie voor enige deelname in SGI . [9]
[…]
[betrokkene 11] (destijds wethouder van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat de AvA niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het werd gepresenteerd alsof er een derde partij bij betrokken was. De verbondenheid met de directeuren van Rendo was de AvA niet bekend. [10]
[betrokkene 12] (destijds wethouder van [plaats ] en commissaris van Rendo ) verklaart eveneens bij de FIOD als getuige dat de RvC niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 12] wist niets van een binding tussen Rendo en SGI . [11]
[betrokkene 13] (toenmalig gemeenteraadslid van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat hij bij zijn aantreden als aandeelhouder in 2010 niet wist wie er aandeelhouder waren van SGI . De aandeelhouders of RvC van Rendo wisten niet van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 13] noemt het “buiten kijf” dat je toestemming moet hebben als je zoveel aandelen van SGI bij de directie van Rendo zet. [betrokkene 13] verklaart: “Het moet in ieder geval bekend zijn en zij hadden dat moeten melden”. [12]
6.4
De verklaring van [getuige] bij de FIOD waarnaar het hof in voetnoot 10 verwijst, houdt onder meer het volgende in:
“Vraag:Als de Raad van Commissarissen had geweten dat de directieleden van Rendo
( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] ) tevens meerderheidsaandeelhouders waren van SGI , zou
de Raad van Commissarissen dan toestemming hebben verleend voor verstrekking van
bovenstaande leningen ad € 20.300.000 door Rendo ?
Antwoord:
“Als de Raad van Commissarissen had geweten van de doorbetalingen aan
rechtspersonen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] had de Raad van Commissarissen absoluut geen
toestemming verleend voor deze leningen.”
Vraag:Als u als toenmalig President-Commissaris had geweten dat de directieleden
van Rendo ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] ) tevens meerderheidsaandeelhouders waren
van SGI , zou u dan toestemming hebben verleend voor verstrekking van bovenstaande
leningen ad € 20.300.000 door Rendo ?
Antwoord:
“Absoluut niet.”
Opmerking:De gehoorde wordt geconfronteerd met een passage uit de verklaring van
de huidige President Commissaris [betrokkene 14] van 4 december 2012:
“lk wil nog wel verder opmerken dat als de Raad van Commissarissen dit allemaal
had geweten in 2007 dan was dit hele project niet doorgegaan en had Rendo niet
geinvesteerd in dit project.”
Vraag:Wat is uw reactie hierop?
Antwoord:
“Het zijn zijn woorden, maar ik ben het er volledig mee eens.””
6.5
Uit de op 10 december 2012 bij de FIOD afgelegde verklaring van [getuige] volgt dat de RvC geen toestemming zou hebben verleend voor de verstrekking van de leningen aan SGI als zij had geweten van de financiële belangen van de Rendo -directeuren in SGI . De bestreden vaststelling van het hof vindt gelet op deze verklaring voldoende steun in de bewijsmiddelen.
6.6
Het tweede middel faalt.

7.Het derde middel

7.1
Het derde middel houdt in dat de bewijsvoering van feit 1 onbegrijpelijk is, omdat het hof enerzijds bewezen heeft verklaard dat het oplichtingsoogmerk bij de verdachte pas vanaf 27 september 2009 is ontstaan, terwijl het hof anderzijds oplichtingshandelingen die voor die datum zijn verricht (door de directeuren van Rendo ) aan de bewezenverklaring ten grondslag heeft gelegd.
7.2
Blijkens de toelichting op het middel richt het middel zich in het bijzonder tegen de volgende overweging van het hof (reeds weergegeven onder 4.4):
“Rollen verdachten
Verhullende handelingen naast constructies feitelijke zeggenschap binnen SGI
Op 2 november 2007 e-mailt [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en deelt mee dat op 1 november 2007 besloten is “om bij gevoelige informatie vanaf nu af aan de privé email adressen te gebruiken”. Het hof stelt vast dat het grootste deel van de e-mails in het dossier aangaande SGI ook daadwerkelijk zijn verstuurd van en naar de privé e-mailadressen van verdachten.
Het hof stelt voorts vast dat de namen van [betrokkene 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] uit de notulen van de AvA van SGI en SGT van 28 januari 2008, 3 maart 2008, 14 april 2008 en 5 september 2008 zijn gehaald.
[medeverdachte 2] verzoekt op 5 maart 2010 per e-mail aan de accountant van [medeverdachte 3] om uit de jaarrekening van [medeverdachte 3] de naam Stramproy Green Investments weg te halen. Ook verzoekt [medeverdachte 2] op 8 maart 2010 (via [medeverdachte 1] ) de accountant van SGI om in elke jaarrekening (intern en extern per vennootschap) de verwijzingen naar Marella , [medeverdachte 3] , N.V. Rendo Holding , Rendo N.V., Rendo en alle soortgelijke verwijzingen naar externe partijen te schrappen. [medeverdachte 2] verzoekt dit “zeeeeer zorgvuldig” per pagina door te voeren en dit verzoek niet één op één door te sturen via e-mail. Het hof stelt vast dat aan dit verzoek van [medeverdachte 2] ook wordt voldaan.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat verdachten meermalen handelingen hebben verricht om het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren bij SGI te blijven verhullen en daarmee te verduurzamen.”
7.3
Uit de toelichting op het middel maak ik op dat de steller van het middel bovenstaande passage zo interpreteert dat de daarin omschreven oplichtingshandelingen (het door de Rendo -directeuren (blijven) verhullen van hun aandeelhouderschap, onder meer door hun namen en de namen van hun vennootschappen te (laten) schrappen uit notulen en jaarrekeningen) aan de verdachte worden toegeschreven, terwijl deze handelingen ten aanzien van de verdachte niet zijn bewezenverklaard.
7.4
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard de voortgezette handeling van het
medeplegenvan oplichting. In de bewijsoverwegingen van het hof (integraal weergegeven onder 4.4) zijn ten aanzien van die oplichting grofweg twee fasen te onderscheiden. De eerste fase van oplichting bestaat er in de kern uit dat de directeuren van Rendo hun aandeelhouderschap in SGI voor Rendo hebben verhuld, onder meer door vestiging van dit aandeelhouderschap via tussenpersonen en stromannen, en door het uit notulen en jaarrekeningen (laten) schrappen van passages die wijzen op hun persoonlijke verbondenheid met SGI .
7.5
In de tweede fase van oplichting hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] voordeel getrokken uit hun oplichtingshandelingen door hun aandelen met grote winst te verkopen aan SGI . Het hof heeft vastgesteld dat deze inkoop van aandelen door SGI werd gefinancierd met leningen en een sale and leasebacktransactie die (onder de verantwoordelijkheid van [medeverdachte 2] ) zijn verstrekt door Rendo . Het aandeel van de verdachte en [medeverdachte 1] beperkt zich blijkens de bewezenverklaring en bewijsoverwegingen tot deze ‘tweede fase’ van oplichting en heeft eruit bestaan dat zij hebben meegewerkt aan de inkoop van aandelen van de Rendo -directeuren door SGI , terwijl zij wisten dat het geld waarmee die inkoop werd gefinancierd door Rendo was verstrekt ten behoeve van investeringen in de warmtekracht- en torrefactiecentrale.
7.6
Ten laste van de verdachte heeft het hof in feit 1 onder U bewezenverklaard dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) “voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo verhuld [hebben] dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen”. Dat de verdachte en [medeverdachte 1] voor het overige geen betrokkenheid hebben gehad bij het verhullen van het eigenlijke aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI , onderkent het hof in de bewijsoverwegingen expliciet:
“Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geen medeplegers zijn van het oplichten van Rendo met betrekking tot de andere geldverstrekkingen, in het bijzonder de sale and leaseback transacties van 30 december 2010 en 22 september 2011. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben actief een belang in SGI ten opzichte van de eigen RvC en AvA van Rendo verhuld en/of verzwegen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daaraan toen niet deelgenomen.”
7.7
Het middel mist dus feitelijke grondslag. Het hof heeft in de bewijsoverwegingen geschetst hoe de oplichting tot stand is gekomen en wat de rollen van de verschillende verdachten daarin waren. Dat daarbij ook de oplichtingshandelingen in de ‘eerste fase’ van oplichting worden geschetst, is logisch: deze (ten aanzien van de verdachte niet-bewezenverklaarde) handelingen vormden immers de grondslag voor wat als de tweede fase van oplichting kan worden aangemerkt, en waarin de verdachte betrokken was.
7.8
Het derde middel faalt.

8.Het vierde middel

8.1
Het vierde middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) Rendo met de in feit 1 onder S, T en U bewezenverklaarde oplichtingshandelingen hebben ‘bewogen’ tot de verstrekking van gelden aan SGI .
8.2
Onder S, T en U zijn de volgende oplichtingshandelingen bewezenverklaard:
“S. door Mazars Berenschot Corporate Finance B.V. (hierna “ MBCF ”) en/of [betrokkene 1] een brief laten opstellen om aanvullende financiering van EUR 4.500.000,00 door Rendo aan SGI mogelijk te maken en in deze brief niet te laten vermelden dat de financiering deels gebruikt zou gaan worden voor inkoop van eigen aandelen door SGI ;
T. de hiervoor vermelde brief met een onjuiste datum op laten maken;
U. voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo verhuld dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen.”
8.3
De steller van het middel gaat er blijkens de toelichting op het middel vanuit dat de verdachte Rendo met de onder S, T en U omschreven handelingen niet heeft bewogen tot de verstrekking van gelden, omdat Rendo tot die verstrekking al was bewogen door de verhulling van het aandeelhouderschap door de directeuren van Rendo . Dat laatste leidt de steller van het middel af uit de volgende passages uit de bewijsoverwegingen (reeds weergegeven onder 4.4):
“Uit de hiervoor genoemde verklaringen van leden van de RvC en de AvA yan Rendo blijkt ook dat Rendo geen geld had verstrekt aan SGI als bekend was geweest dat haar directeuren een belang hadden in SGI en het project in Steenwijk , en daardoor en daarenboven mede werd aangewend ter verrijking van haar eigen directeuren. Rendo is reeds door hun heimelijke deelname in SGI misleid ten aanzien van het doel en de besteding van door haar aan SGI (en dochters) verstrekte financiering.”
“Resumerend komt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich vanaf de oprichting van SGI op 20 december 2007 schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Rendo door Rendo te misleiden omtrent hun feitelijke deelname aan SGI . Al het geld dat Rendo vanaf die datum aan SGI of haar dochters heeft verstrekt is de vrucht van deze oplichting geweest.”
8.4
De steller van het middel lijkt ervan uit te gaan dat tussen de gedragingen S, T en U en het verstrekken van gelden door Rendo geen causaal verband (meer) kan bestaan, omdat de heimelijke deelname van de directeuren in SGI al resulteerde in een voltooide oplichting van Rendo . Rendo hoefde daarna dus, zo begrijp ik de steller van het middel, niet meer ‘bewogen te worden’. Uit het arrest leid ik echter af dat het hof niet twee losstaande ‘oplichtingen’ heeft onderscheiden, maar het geheel van oplichtingshandelingen in samenhang beschouwt, waarbinnen – zo lichtte ik toe onder 7.4 en 7.5 – twee fases te onderscheiden zijn. Dat de oplichtingshandelingen in hun gezamenlijkheid moeten worden beschouwd, volgt ook uit de kwalificatie van de gedragingen als “de voortgezette handeling van het medeplegen van oplichting”.
8.5
Dat het hof heeft vastgesteld dat alle door Rendo verstrekte gelden moeten worden beschouwd als de vrucht van de misleiding van Rendo ten aanzien van de heimelijke deelname van de directeuren in SGI , staat dus niet in de weg aan het oordeel dat Rendo mede door gedragingen S, T en U is bewogen tot de afgifte van gelden. Deze gedragingen nemen in het geheel van oplichtingshandelingen een bijzondere positie in, omdat Rendo met name door deze handelingen is misleid omtrent de
bestedingvan de door Rendo verstrekte gelden.
8.6
Het vierde middel faalt.

9.Het vijfde middel

9.1
Het vijfde middel houdt in dat het in de bewezenverklaring vervatte oordeel van het hof dat Rendo door de oplichtingshandelingen S, T en U is bewogen tot het verstrekken van de leningen 6 en 7 en het aangaan van sale en leasebacktransactie 1 onbegrijpelijk is, omdat het hof niet heeft vastgesteld dat de AvA en de RvC van Rendo op de hoogte waren van (de inhoud van) voornoemde oplichtingshandelingen en de oplichtingshandelingen in tijd niet voorafgingen aan de afgifte van geld door Rendo .
9.2
Voor het lezersgemak geef ik hieronder nogmaals de bewezenverklaring van feit 1, het medeplegen van oplichting, weer:
“1.
hij in de periode van 27 september 2009 tot en met 22 september 2011, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen,
N.V. Rendo Holding en/of Rendo Beheer B.V., en/of Rendo Duurzaam B.V. en/of hun (andere) dochtervennootschappen (hierna gezamenlijk alsook individueel aangeduid met “ Rendo ”) heeft bewogen tot:
- het verstrekken van leningen en achtergestelde leningen en het betalen van geldbedragen in het kader van één of meer leningen en achtergestelde leningen;
- het aangaan van sale- and leasebacktransacties;
derhalve tot de afgifte van enig goed en het tenietdoen van een inschuld;
immers hebbende verdachte en zijn medeverdachte(n):
I. als bestuurder van Rendo opdracht en goedkeuring en toestemming en medewerking gegeven aan het door Rendo verstrekken van leningen aan SGI en haar dochtervennootschappen;
J. als bestuurder van Rendo opdracht en goedkeuring en toestemming en medewerking gegeven aan het door Rendo aangaan van sale- and leasebackovereenkomsten met SGI en haar dochtervennootschappen;
S. door Mazars Berenschot Corporate Finance B.V. (hierna “ MBCF ”) en/of [betrokkene 1] een brief laten opstellen om aanvullende financiering van EUR 4.500.000,00 door Rendo aan SGI mogelijk te maken en in deze brief niet te laten vermelden dat de financiering deels gebruikt zou gaan worden voor inkoop van eigen aandelen door SGI ;
T. de hiervoor vermelde brief met een onjuiste datum op laten maken;
U. voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo verhuld dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen.”
9.3
De bewezenverklaarde oplichtingshandelingen I, J, S, T en U hebben – mede gelet op de bewezenverklaarde pleegperiode – betrekking op wat ik eerder omschreef als de ‘tweede fase’ van oplichting. Het hof heeft vastgesteld dat in deze fase leningen zijn verstrekt aan SGI en dat een sale and leasebacktransactie is gesloten, met als doel de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI (die werden gehouden door de vennootschappen [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V.) te kunnen financieren.
9.4
Hoewel het middel het causale verband tussen de oplichtingshandelingen S, T en U en het aangaan van de leningen 6, 7 en sale and leasebacktransactie 1 aan de orde stelt, worden in de toelichting op het middel enkel klachten uitgewerkt ten aanzien van lening 7. Ik beperk mij daarom tot de bespreking van die klachten.
9.5
Geklaagd wordt dat het oordeel van het hof dat Rendo door de oplichtingshandelingen S, T en U is
bewogen tothet verstrekken van lening 7 onbegrijpelijk is, omdat (i) de RvC en de AvA niet op de hoogte waren van de inhoud van deze oplichtingshandelingen en (ii) de lening eerder is verstrekt dan de in oplichtingshandeling S omschreven brief de RvC en/of AvA van Rendo heeft kunnen bereiken. De toelichting op het middel vermeldt hierover:
“Nog los van het feit dat het Hof in het arrest niet heeft vastgesteld dat de RvC en/of de AvA van Rendo überhaupt kennis hebben gehad van de geantedateerde brief van MBCF (de gedragingen S en T) – en dus evenmin dat men de door inhoud hiervan is bewogen tot (het geven van toestemming voor) het verstrekken van leningen en/of het aangaan van
sale- and leasebacktransacties – toont deze chronologische gang van zaken aan dat deze brief in ieder geval niet eerder dan op 1 juli 2010 ter kennis van de RvC en/of AvA hadden kunnen komen, zodat een oorzakelijk verband tussen de brief en het verstrekken van lening 7 simpelweg niet kan bestaan, nu die lening immers daarvóór al gerealiseerd was. De bedoelde brief heeft dan ook niet “
voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo verhuld dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen.
9.6
Over de verstrekking van lening 7 heeft het hof het volgende vastgesteld (met overneming van voetnoten doorgenummerd in de tekst van deze conclusie):

Lening 7
Op 18 juni 2010 verstrekt Rendo een achtergestelde lening van 4,5 miljoen euro aan SGC (lening 7). [medeverdachte 2] tekent de overeenkomst namens Rendo en [verdachte] tekent de overeenkomst namens SGE en SGC . In de overeenkomst [13] is onder andere opgenomen:
“Nieuwe lening aan SGC :
Hoofdsom: € 4.500.000,-
Rente:
- 9% op jaarbasis tot 1-1-2011 en
11% op jaarbasis van 1-1-2011 tot 15-12-2011;
- berekening : juist/360;
- betaaldata : per maand.
Aflossing: aflossing van deze lening dient uiterlijk te geschieden op 15-12-2011. (…)”
[medeverdachte 1] vraagt op 22 juni 2010 per e-mail [14] bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een overzicht op van de te betalen bedragen per bankrekeningnummer.
Diezelfde dag reageert [medeverdachte 2] per e-mail [15] als volgt:
“Hallo [betrokkene 15]
bijgaand stuur ik je het file met het spoorboekje met de betalingen naar [medeverdachte 3] en Marella .
Concreet komt dit neer voor 1/7/2010 op:
[medeverdachte 3] 1 .000 .000 euro
Marella 500 .000 euro
Hiervoor wordt geen factuur meer gestuurd door [medeverdachte 3] en Marella !
Het bankrekening nummer [medeverdachte 3] BV te [plaats ] : [rekeningnummer] ”
Deze e-mails worden van en naar de privé e-mailadressen van de genoemde betrokkenen gestuurd.
Op 22 juni 2010 betaalt Rendo 1 miljoen euro aan SGC in het kader van de aanvullende lening van in totaal 4,5 miljoen euro (lening 7). [16]
[…]
Op 25 juni 2010 betaalt Rendo van lening 7 (in totaal 4,5 miljoen euro) € 3.010.845,37 aan SGC . Het restant van lening 7 (€ 487.333,82) wordt verrekend met openstaande facturen van Rendo . [17]
[…]
SGC betaalt op 29 juni 2010 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] en 0,5 miljoen euro aan Marella , met als omschrijving: “aflossing lening”. [18]
9.7
Over de uitbetaling van [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. in het kader van de inkoop van hun aandelen door SGC (een dochteronderneming van SGI ) stelt het hof vervolgens vast (met overneming van voetnoten doorgenummerd in de tekst van deze conclusie en reeds weergegeven onder 4.4):
“Tweede betaling op 29 juni 2010
SGC betaalt op 29 juni 2010 1 miljoen euro aan [medeverdachte 3] en 0,5 miljoen euro aan Marella . De betaling heeft de omschrijving “aflossing lening”. Deze betaling is ook voldaan uit gelden die afkomstig zijn van Rendo (lening 7: de lening van 4,5 miljoen aan SGC van 18 juni 2010).
De chronologische volgorde van de betalingen speelt ook bij deze betalingen een rol. De betalingen van Rendo aan SGI (via SGC ) op 22 juni 2010 en op 25 juni 2010 worden kort daarna (29 juni 2010) gevolgd door de betalingen van SGI aan [medeverdachte 3] en Marella .
In de offerte van [medeverdachte 2] (namens Rendo ) aan SGC en SGE van 18 juni 2010 staat dat Rendo een nieuwe lening aanbiedt van 4,5 miljoen euro ten behoeve van de financiering van een aantal in deze brief genoemde roerende en onroerende zaken. Ter onderbouwing van deze aanvullende lening zendt MBCF een brief aan [medeverdachte 2] , gedagtekend op 17 juni 2010, waarin wordt omschreven waarom extra financiering door Rendo noodzakelijk is en waar deze financiering aan zal moeten worden besteed. Deze brief is blijkens een emailwisseling tussen medewerkers van MBCF onderling en een medewerker van MBCF en [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 2] opgesteld en, ondanks de dagtekening, pas in definitieve vorm gereedgekomen ná 1 juli 2010, dat wil zeggen ongeveer twee weken na het uitbrengen van de offerte die deze brief had moeten onderbouwen.
Op 3 juni 2010 stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] per e-mail blijkens het onderwerp een aangepast “spoorboekje”, dat resulteert in een nadere afspraak, waarbij een extra lening wordt verstrekt ad 4,5 miljoen euro, waarvan 1,5 miljoen euro is bedoeld voor aflossing van leningsverplichtingen per 1 juli 2010. [19] Hoewel [medeverdachte 2] de afzender is van de e-mail aan [medeverdachte 1] , kan uit de inhoud worden afgeleid dat hij deze e-mail mede uit naam van [medeverdachte 4] schrijft. Er wordt immers meerdere keren over “we” en “wij” gesproken in de context van de uitbetalingen aan [medeverdachte 3] en Marella . Het bijgevoegde document getiteld “Contouren aangaande vereisten voor verdere leningverstrekking aan SGC ” (kennelijk het spoorboekje in kwestie) houdt onder meer de volgende passage in: “ RENDO geeft een extra lening van 4,5 miljoen; deze wordt gebruikt voor: (. . .) b. 1,5 miljoen tbv aflossen leningsverplichtingen per 1/7”. De lening van Rendo aan SGC van 4,5 miljoen euro is in ieder geval voor dit deel aangegaan met het doel om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella mogelijk te maken. Noch in de officiële offerte van [medeverdachte 2] van 18 juni 2010, noch in de (geantedateerde) onderbouwende brief van MBCF wordt daarover echter met enig woord gerept. Dit maakt dat de getekende en geaccepteerde offerte op dit punt valselijk is opgemaakt, kennelijk om Rendo omtrent de werkelijk beoogde besteding te misleiden. Het hof komt hier bij de bespreking van feit 6 nog op terug.
Op 22 juni 2010 vraagt [medeverdachte 1] per e-mail aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “een overzicht van de te betalen bedragen per bankrekeningnummer”. Hierop reageert [medeverdachte 2] op dezelfde dag onder verwijzing naar een bijgevoegd bestand, door hem aangeduid als het “spoorboekje voor de betalingen naar [medeverdachte 3] en Marella ”. Tevens wijst [medeverdachte 2] er in deze mail op dat SGI is gehouden om voor 1 juli 2010 uitbetalingen te doen aan [medeverdachte 3] en Marella .
Dat de aanvullende lening noodzakelijk was voor SGC om de betalingen aan [medeverdachte 3] en Marella te kunnen doen, volgt ook uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [verdachte] .
[medeverdachte 1] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de lening van 4,5 miljoen euro van Rendo het resultaat was van een offerte van ABN AMRO waarin de bank voorstelt Steenwijk te financieren op voorwaarden (onder andere borgstelling Rendo ) die voor Rendo niet acceptabel waren. Hierop is [medeverdachte 2] met “contouren van een voorstel” gekomen waarin 4,5 miljoen euro door Rendo gefinancierd zou worden, aldus [medeverdachte 1] . Hij verklaart ook dat wanneer het Steenwijk project volgens planning was gestart, ze de 4,5 miljoen euro van Rendo niet nodig hadden gehad en de lening op de aandeelhouders uit eigen middelen hadden kunnen betalen. [20]
[verdachte] verklaart bij de FIOD als verdachte dat de niet achtergestelde lening van 4,5 miljoen euro ten dele werd gebruikt voor het aflossen van de lening van [medeverdachte 3] en Marella omdat daarvoor de financiële middelen bij SGI ontbraken. Ze hadden bij SGI de financiële middelen niet en konden op dat moment niet aan de verplichtingen uit het stappenplan voldoen. Ze stonden met de rug tegen de muur. In het zuiden bij de Stramproy Groep stond een bedrag van circa 0,85 miljoen euro open die SGI / SGT nog moest betalen, aldus [verdachte] . [21] De liquiditeitspositie van SGI is nooit goed geweest, ze hadden nog geen inkomsten, enkel uitgaven. [22]
[verdachte] heeft in een schriftelijke verklaring toegevoegd dat de continuïteit van SGI in gevaar kwam doordat [medeverdachte 2] een integraal stappenplan heeft gemaakt waarin verkoop van onroerend goed, inkoop, levering en een deelbetaling van de aandelen verplichte onderdelen waren. [23]
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat lening 7 doelbewust is aangegaan om voor SGC het geld te generen dat nodig was om [medeverdachte 3] en Marella te kunnen betalen voor hun aandelen in SGI . Hier wordt eveneens het eerdere “stappenplan inkoop aandelen” gevolgd, zo is te zien in de feitelijke gang van zaken.”
9.8
Uit de overwegingen van het hof volgt met betrekking tot het tijdpad waarover de verstrekking van lening 7 en de uitbetaling aan [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. plaatsvond, dat:
(i) op 18 juni 2010 een leningsovereenkomst is ondertekend door [medeverdachte 2] en [verdachte] , inhoudende dat door Rendo een lening van 4,5 miljoen euro zal worden verstrekt aan SGC , bestemd voor de financiering van een aantal in de overeenkomst vermelde roerende en onroerende zaken;
(ii) de uitbetaling van de lening door Rendo aan SGC heeft plaatsgevonden op 22 en 25 juni 2010;
(iii) een betaling aan [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. in het kader van de inkoop van hun aandelen door SGC op 29 juni 2010 plaatsvindt, en;
(iv) de leningsofferte/overeenkomst is onderbouwd met een op verzoek van [medeverdachte 2] door MBCF opgestelde brief, die is opgemaakt na 1 juli 2010 en is geantedateerd op 17 juni 2010.
9.9
In dit middel staat de vraag centraal of voor het kunnen aannemen van een causaal verband tussen de door de verdachte en zijn medeverdachte(n) verrichte oplichtingshandelingen en het verstrekken van lening 7 door Rendo noodzakelijk is dat de RvC en/of de AvA van Rendo van die oplichtingshandelingen op de hoogte waren. Meer specifiek stelt het middel aan de orde: kan de verdachte Rendo hebben
bewogen totde verstrekking van lening 7, zonder dat vaststaat dat de RvC en/of de AvA van Rendo kennis hebben genomen van de – ter onderbouwing van die lening – door MBCF opgestelde brief?
9.1
Voor de beantwoording van deze vraag ga ik eerst iets uitgebreider in op de aard van de in de bewezenverklaring van feit 1 opgenomen oplichtingshandelingen. Het middel richt zich op het causale verband tussen oplichtingshandelingen S, T en U en het verstrekken van lening 7, maar in de bewezenverklaring is ook oplichtingshandeling I opgenomen, inhoudende het “als bestuurder van Rendo opdracht en goedkeuring en toestemming en medewerking […] [geven] aan het door Rendo verstrekken van leningen aan SGI en haar dochtervennootschappen”. Deze oplichtingshandeling I staat ten opzichte van de andere bewezenverklaarde oplichtingshandelingen in het meest rechtstreekse verband tot de afgifte van gelden door Rendo : doordat [medeverdachte 2] het initiatief nam om nieuwe leningen te verstrekken, ging Rendo over tot de afgifte van geld. Een bijzondere omstandigheid bij deze oplichtingshandeling is dat [medeverdachte 2] met het geven van opdracht/goedkeuring aan het verstrekken van leningen handelde binnen zijn statutaire bevoegdheid als bestuurder van Rendo . Bij de relatie tussen deze bevoegdheid en de oplichting van Rendo stond ik stil in de bespreking van middel 1: onder 5.5 schreef ik dat het feit dat [medeverdachte 2] tot de verstrekking van deze gelden statutair bevoegd was, aan de oplichting niet afdoet. Doorslaggevend is of de rechtspersoon Rendo is overgegaan tot de verstrekking van gelden vanwege de door de oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken.
9.11
De oplichtingshandelingen S en T, die betrekking hebben op de door MBCF opgestelde en geantedateerde brief, hebben een meer verhullend karakter: deze handelingen dienden ter verantwoording van de verstrekte lening en droegen eraan bij dat de RvC en de AvA van Rendo niet zouden kunnen achterhalen waaraan het verstrekte geld daadwerkelijk werd besteed. Dit laatste is tevens omschreven in oplichtingshandeling U, inhoudende dat de verdachte en zijn medeverdachte(n) “voor de RvC van Rendo en de aandeelhouders van Rendo [hebben] verhuld dat één of meerdere door Rendo aan SGI verstrekte leningen door SGI aangewend zullen worden voor de inkoop van eigen aandelen”. Voornoemde verhulling is blijkens de bewijsoverwegingen van het hof zowel gelegen in het opstellen en ondertekenen van de valselijk opgemaakte leningsofferte, als in het laten opstellen en antedateren van een brief (door MBCF ) om aanvullende financiering mogelijk te maken.
9.12
De steller van het middel richt zich (in het bijzonder) op de causale relatie tussen oplichtingshandeling S, het laten opstellen van een brief om aanvullende financiering van Rendo aan SGI mogelijk te maken, en de verstrekking van lening 7 aan SGC . Uit de wijze waarop de tenlastelegging en bewezenverklaring van feit 1 zijn vormgegeven, leid ik – anders dan de steller van het middel – af dat het niet noodzakelijk is dat ieder van de oplichtingshandelingen zelfstandig heeft geleid tot de afgifte van geld door Rendo , maar dat doorslaggevend is of Rendo door de gezamenlijkheid van oplichtingshandelingen is bewogen tot het verstrekken van de lening. In samenhang beschouwd houden deze oplichtingshandelingen in dat [medeverdachte 2] en de verdachte een overeenkomst hebben gesloten ter verstrekking van een nieuwe lening aan SGC , wetende dat het verstrekte geld niet zou worden besteed zoals in de leningsovereenkomst is beschreven. De werkelijke besteding van het geleende geld is verder verhuld door het laten opstellen en antedateren van een brief door MBCF ter verantwoording van de verstrekking van voornoemde lening. Dit complex van gedragingen is deels voorafgegaan aan de verstrekking van lening 7 door Rendo aan SGC . Dat de AvA en de RvC niet (voorafgaand aan de verstrekking van de lening) van de brief van MBCF op de hoogte zijn geraakt, doet aan het oordeel dat Rendo door het geheel van oplichtingshandelingen is bewogen tot het verstrekken van die lening mijns inziens niet af. De feitelijke beweging van Rendo vond plaats door oplichtingshandeling I (in combinatie met U), en de verdere verhulling van deze handeling – ter voorkoming van argwaan bij de RvC en de AvA – was gelegen in oplichtingshandelingen S en T. Het oordeel van het hof dat Rendo als gevolg van de door deze handelingen geschapen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot het verstrekken van lening 7, is daarmee niet onbegrijpelijk.
9.13
Het vijfde middel faalt.

10.Het zesde middel

10.1
Het zesde middel houdt in dat het hof een door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de RvC en de AvA van Rendo op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI , onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
10.2
Dat de RvC en de AvA van Rendo van het aandeelhouderschap van hun directeuren in SGI op de hoogte waren, heeft de raadsman ten overstaan van het hof (onder meer) onderbouwd aan de hand van de rol van de huisadvocaat van Rendo , TRIP Advocaten Notarissen . Het verweer komt er in de kern op neer dat de RvC en de AvA van Rendo op de hoogte moeten zijn geweest van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI , omdat de huisadvocaat van Rendo nauw betrokken is geweest bij het dossier SGI en op de hoogte was van onder meer de aandeelhouders(structuur) van SGI en de onderlinge verhouding tussen de rechtspersoon Rendo en SGI . Het kan, zo begrijp ik de raadsman van de verdachte, zodoende niet anders dan dat TRIP de RvC en de AvA van Rendo heeft ingelicht over de belangen van de Rendo -directeuren in SGI . [24]
10.3
Het hof heeft over de vraag of de RvC en de AvA van Rendo op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van hun directeuren in SGI het volgende overwogen (met overneming van voetnoten doorgenummerd in de tekst van deze conclusie en reeds weergegeven onder 4.4):

Wetenschap RvC/AvA (indirect) aandeelhouderschap en geldstromen naar Rendo directie?
Wetenschap (indirect) aandeelhouderschap?
Zoals hiervoor overwogen hebben de RvC en de AvA in hun vergaderingen van respectievelijk 13 september 2007 en 20 december 2007 bij het noodstroomproject met redenen uitdrukkelijk voorbehouden dat exploitatie door een derde onafhankelijke partij zou plaatsvinden. Uit het dossier dan wel uit de grote hoeveelheid door verdachten in eerste aanleg en in hoger beroep ingediende stukken blijkt niet dat dat de RvC en de AvA door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] (of [betrokkene 2] ) vervolgens op enig moment op de hoogte zijn gebracht van het feit dat zij als Rendo directeuren, feitelijk (het grootste deel van) de zeggenschap binnen SGI hadden en dus deelnamen in de exploitatiemaatschappij van de installatie die gestookt wordt op bio-brandstoffen.
Gelet op dit uitdrukkelijke, ingegeven door de op handen zijnde WON, gemaakte voorbehoud van zowel de RvC als AvA had deze tournure direct na genoemde vergaderingen uiteraard formeel voorgelegd moeten worden aan deze verantwoordelijke organen van Rendo . De deelname van Rendo directeuren in SGI is echter niet voorgelegd of besproken, laat staan dat uitdrukkelijke en noodzakelijke toestemming daartoe was gegeven door de RvC of AvA. Ook niet informeel. Dat is op geen enkele manier uit het dossier eenduidig komen vast te staan.
[getuige] (de toenmalige president-commissaris) verklaart bij de FIOD als getuige dat de RvC en hijzelf niet op de hoogte waren van deelname door de directie van Rendo in SGI . Het betrof een puur financiële participatie door Rendo , het was niet de bedoeling dat Rendo de bedrijfsvoering zou verzorgen of deze mede zou aansturen. De Rendo directie heeft niet om toestemming gevraagd voor dit aandelenbezit en de directieleden zouden daarvoor toestemming moeten hebben gevraagd. Dit is evident, want Rendo zou als bedrijf een financiële participatie in dit bedrijf nemen. De RvC heeft dit nooit geweten en zou daar ook nooit toestemming voor hebben verleend, ook niet voor de leningen door Rendo . [25] Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige] dat het de Raad van Commissarissen niet bekend was dat de directie direct of indirect als aandeelhouder, zou deelnemen in SGI . Dat is ook nooit bekend geweest, totdat in 2012 deze zaak ging spelen. Er is nooit toestemming gegeven aan werknemers of de directie voor enige deelname in SGI . [26]
In het dossier bevinden zich de verslagen van de RvC vergaderingen. [27] Uit die verslagen blijkt op geen enkele wijze dat de deelname van de directie in SGI daar expliciet is besproken. Integendeel. Zo wordt in de vergadering van 17 december 2009 verslag [28] gedaan van het project Steenwijk :
“Er wordt melding van gemaakt dat het project biomassacentrale in Steenwijk qua realisatie achter loopt op de planning. Deze achterstand hield verband met een revisieaanvraag van de vergunning. Het project blijft rendabel. Waarschijnlijk start de levering van stroom nu echter pas in het tweede kwartaal van 2010. Om de RENDO belangen veilig te stellen en in de ontstane extra liquiditeitsbehoefte van de exploitant te voorzien, zal RENDO een aankoop gaan doen van de desbetreffende grond en opstallen. De exploitant huurt deze activa vervolgens van RENDO terug, tegen een rendement van 8%.”
Er wordt met geen woord over de betrokkenheid van de directie gerept. Dit terwijl er op dat moment tussen de aandeelhouders van SGI zelfs van alles speelde rond die betrokkenheid.
[betrokkene 11] (destijds wethouder van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat de AvA niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het werd gepresenteerd alsof er een derde partij bij betrokken was. De verbondenheid met de directeuren van Rendo was de AvA niet bekend. [29]
[betrokkene 12] (destijds wethouder van [plaats ] en commissaris van Rendo ) verklaart eveneens bij de FIOD als getuige dat de RvC niet op de hoogte was van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 12] wist niets van een binding tussen Rendo en SGI . [30]
[betrokkene 13] (toenmalig gemeenteraadslid van [plaats ] en aandeelhouder van Rendo ) verklaart bij de FIOD als getuige dat hij bij zijn aantreden als aandeelhouder in 2010 niet wist wie er aandeelhouder waren van SGI . De aandeelhouders of RvC van Rendo wisten niet van de (middellijke) deelname van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . [betrokkene 13] noemt het “buiten kijf” dat je toestemming moet hebben als je zoveel aandelen van SGI bij de directie van Rendo zet. [betrokkene 13] verklaart: “Het moet in ieder geval bekend zijn en zij hadden dat moeten melden”. [31]
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de RvC en AvA geen wetenschap hadden van het (indirecte) aandeelhouderschap van de Rendo -directie. [32] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben via listige constructies met buitenstaanders hun feitelijke zeggenschap binnen SGI voor de buitenwereld verhuld. Daaruit volgt dat Rendo doelbewust door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] is misleid omtrent hun belang in SGI . In de praktijk hadden de twee Rendodirecteuren gezamenlijk een meerderheidsbelang in SGI . [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] oefenden in de praktijk ook een bepalende invloed binnen SGI uit. De RvC en AvA van Rendo hadden hier geen weet van. Door het (indirecte) aandeelhouder zijn van de beide Rendo directeuren was geen sprake van een derde partij zoals door de RvC en AvA van Rendo was beoogd en bedongen.”
10.4
Het hof overweegt in dit kader – onder het kopje ‘bespreking verweren verdediging’ – verder:
“Causaliteit
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van causaal verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Rendo was van de gekozen constructie op de hoogte.
Het hof volgt de verdediging niet in de (overigens niet onderbouwde) stelling dat de RvC van Rendo op de hoogte moet zijn geweest van het (indirect) aandeelhouderschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI. [33] In de voorgaande bewijsoverwegingen heeft het hof reeds vastgesteld dat Rendo via leningen en sale and leaseback transacties geld heeft geïnvesteerd in SGI en dat zij dit niet zou hebben gedaan als zij weet zou hebben gehad van het (indirecte) belang van onder andere [medeverdachte 2] in SGI . Daarmee is naar het oordeel van het hof sprake van een rechtstreeks verband tussen het heimelijk vervullen van functies en het verstrekken van leningen en sale and leaseback transacties door Rendo . Het verweer wordt verworpen.”
10.5
Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat het door de verdediging gevoerde verweer dient te worden aangemerkt als een bewijsverweer dat niet in het kader van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan het hof is gepresenteerd en in mijn optiek ook niet als zodanig kan worden aangemerkt. Voor zover in het middel betoogd wordt dat het hof het gevoerde verweer gemotiveerd had moeten verwerpen, gaat het dan ook uit van een onjuiste rechtsopvatting.
10.6
Waar het in cassatie om gaat is of de bewezenverklaring, met inachtneming van de vrijheid van de feitenrechter ten aanzien van de selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal, toereikend en begrijpelijk is gemotiveerd. Ook daarover klaagt het middel: zo wordt aangevoerd dat het hof het gebruik van de verklaringen van de aandeelhouders en commissarissen, waaruit het hof afleidt dat de leden van de RvC en de AvA niet wisten van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI , beter had moeten onderbouwen, omdat, zo stelt het middel, een deel van deze getuigen wel degelijk moet hebben geweten van de dubbelrol van [medeverdachte 2] . Dergelijke feitelijke klachten – waaraan een verschil van mening over de waardering van het bewijs ten grondslag ligt – lenen zich echter niet voor toetsing in cassatie.
10.7
Uit de onder 10.3 en 10.4 weergegeven overwegingen van het hof volgt dat de RvC en de AvA van Rendo in hun vergaderingen van respectievelijk 13 september 2007 en 20 december 2007 bij het noodstroomproject uitdrukkelijk het voorbehoud hebben gemaakt dat de exploitatie door een onafhankelijke derde partij zou plaatsvinden. In het licht van dit voorbehoud stelt het hof vast dat het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI had moeten worden voorgelegd aan de AvA en de RvC, maar dat uit het dossier op geen enkele wijze blijkt dat voornoemde organen van Rendo op de hoogte zijn gesteld. Ook uit de verslagen van de RvC-vergaderingen blijkt niet dat de deelname van de directie van Rendo in SGI expliciet is besproken. Dat de leden van de AvA en de RvC geen weet hebben gehad van de financiële belangen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI , heeft het hof voorts onderbouwd aan de hand van diverse verklaringen van commissarissen en aandeelhouders, die allen verklaren niet te hebben geweten van de deelname van de Rendo -directie in SGI . Het hof overweegt de verdediging niet te volgen in de – zo stelt het hof – niet onderbouwde stelling dat de RvC van Rendo op de hoogte moet zijn geweest van het (indirect) aandeelhouderschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en gelet op de hiervoor besproken vaststellingen van het hof toereikend gemotiveerd.
10.8
Het zesde middel faalt.

11.Het zevende middel

11.1
Het zevende middel houdt in dat het bewezenverklaarde ‘oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen’ onvoldoende steun vindt in de bewijsvoering, omdat uit die bewijsvoering niet blijkt dat de verdachte moet hebben beseft dat zijn handelen meebracht dat Rendo werd opgelicht.
11.2
De raadsman van de verdachte heeft blijkens zijn aan het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 september 2022 gehechte pleitnotitie over dit oogmerk onder meer het volgende naar voren gebracht (zonder overneming van voetnoten):
“Hadden [medeverdachte 1] en [verdachte] de opzet om op te lichten? Antwoord: nee!!! Was er een aanmerkelijke kans dat de Directie loog en de boel aan het oplichten was?? Door de bevestiging van de voltallige directie van RENDO dat de RvC op de hoogte was, door de betrokkenheid van het advocatenkantoor van RENDO tijdens de oprichting van SGI en nadien, door de openheid en betrokkenheid van derden (bankier ABN-AMRO, fiscalist [betrokkene 9] , notaris [betrokkene 16] , personeel Stramproy Contracting , Mazars Berenschot etc), door de voor RENDO opgenomen condities in de aandeelhoudersovereenkomst werden opgenomen door hun huisadvocaat, hadden [medeverdachte 1] / [verdachte] geen vermoeden dat er mogelijk frauduleus gehandeld zou worden.
[…]

7.VERLOOP NA AANHOUDNGEN - CONCLUSIE FEIT 1

Begin 2012 werden [medeverdachte 1] / [verdachte] tijdens hun ondervraging geconfronteerd met een selectie van allerlei documenten van de FIOD. Tot hun grote verbazing wordt er in zeer algemene termen over het project gerapporteerd, ontbreken alle bijlagen, heeft het project in Steenwijk verschillende namen (“noodgenerator”/”noodstroom”/“stroomproductie” en “van afval naar grondstof”/grondstofverrijking” in de RvC-verslagen, “biomassacentrale”/”biomassa energie” als gecombineerde projecten in de RvC-verslagen en “noodstroom”/”productie biobrandstoffen” in de AvA-verslagen) etc en ontbreekt de schriftelijke toezegging van de RvC aan de directie van RENDO om de aandelen van SGI op een indirecte wijze te houden. Dit heeft voor hen geleid tot vele vragen bij het handelen van de directie van RENDO , bij het handelen van de RvC/AvA/advocatenkantoor van RENDO . [medeverdachte 1] / [verdachte] zijn in 2013 gestart met het verzamelen van al hun data zodat de waarheid naar boven kwam, schriftelijk onderbouwd en niet door allerlei suggestieve verklaringen.
Was er gezien het verloop van de feiten een aanmerkelijke kans dat de voltallige directie met bijgestaan door de bedrijfsadvocaat haar eigen bedrijf aan het oplichten was? Zo ja, waren [medeverdachte 1] en [verdachte] zich daar bewust van? Zo ja hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] die kans bewust aanvaard?
Nee, dit blijkt o.a. uit het volgende:
• de voltallige directie van RENDO heeft herhaaldelijk gemeld dat ze de toestemming van de RvC van RENDO hadden om aandeelhouder te zijn binnen SGI , in aanwezigheid van RENDO -werknemer en alg. directeur [betrokkene 3] .
• de uitleg die [medeverdachte 1] / [verdachte] kregen; zijnde de “aanstaande splitsingswet” en “belangen van RENDO verdedigen” was voor hen een aanvaardbare uitleg waarom RENDO via haar directie hun belangen indirect liet bewaken. [medeverdachte 1] / [verdachte] hebben zich nooit verdiept in de aanstaande splitsingswet. De directie van RENDO had immers advies ingewonnen bij expertbureaus zoals Bird&Bird , Houthoff Burema , EnergieNed en Trip Advocaten & Notarissen . Op basis van hun contacten met Essent gedurende andere projecten van hen waren [medeverdachte 1] / [verdachte] wel op de hoogte van de mogelijke splitsing tussen het netwerkbedrijf en de elektriciteit producerende eenheden bij Essent.
• Trip advocaten & Notarissen (huisadvocatenkantoor van RENDO ), [betrokkene 3] (werknemer van RENDO en later algemeen directeur SGI ), notaris [betrokkene 16] , Tamek accountants , ABN AMRO, medewerkers Stramproy bedrijven en vermoedelijk ook BDO accountants waren allen op de hoogte van het aandeelhouderschap van de RENDO -directie in SGI vóór de oprichting van SGI .
• Na de oprichting van SGI waren D&U accountants , Tamek accountants en fiscalisten , [betrokkene 10] , Dommerholt advocaten , Notarissen Ijsseloevers , ABN AMRO bank (huisbankier van SGI , van RENDO en van Stramproy Contracting ), Eversheds advocaten , TEM Capital , Green Frontiers Energy Group (en hun eigen adviseurs) op de hoogte van het aandeelhouderschap van de RENDO directie in SGI . Elk van deze partijen heeft vroeg of laat direct of indirect contact met een of meerdere RvC/AvA leden van RENDO . Nooit kwamen er waarschuwingen/opmerkingen naar [medeverdachte 1] / [verdachte] .
• Trip Advocaten & Notarissen was betrokken bij een juridische strijd tussen Energie Consulting Nederland en RENDO Energielevering bv (eerste aanleg op 23-08-2006, hoger beroep op 05-09-2006 en zitting op 04-10-2006). Op 24 oktober 2007 was er een uitspraak in deze zaak (dossier ECLI:GHLEE:2007:BB7748). Verder was Trip Advocaten & Notarissen betrokken bij de onderhandelingen tussen Electrabel en RENDO in 2007-2008 die geleid werden door de President-Commissaris en de algemeen directeur. Trip Advocaten & Notarissen hebben rechtstreeks en intensief contact gehad met beide heren in deze periode.
• [betrokkene 17] , eerst kandidaat-notaris en later partner bij Trip Advocaten & Notarissen was, samen met advocaat collega’s, nauw betrokken bij de oprichting van SGI . Hij stelde de leningsovereenkomsten, de verpandingen, de meetrekregeling bij eventuele verkoop en de aandeelhoudersovereenkomst van SGI op en had nauw contact met notaris [betrokkene 16] inzake de oprichtingsakte van SGI . Volgens de statutenwijziging van 04-08-2008 kreeg [betrokkene 17] van de AvA van RENDO het mandaat om hen te vertegenwoordigen bij het doorvoeren van verschillende statutenwijzigingen tussen 2008 en 2013.
Vanaf augustus 2008 vertegenwoordigt [betrokkene 17] de AvA van RENDO en is dus de AvA van RENDO op de hoogte van de betrokkenheid van de directieleden van RENDO in SGI .
• Trip Advocaten & Notarissen werd steeds door RENDO betaald en heeft steeds de nodige adviezen uitgebracht ten voordele van de positie van RENDO (en ten nadele van SGI ) in de jaren na de oprichting van SGI .
Indien de directie van RENDO gelogen zou hebben ten aanzien van [medeverdachte 1] / [verdachte] , was de kans quasi 100% dat dit uitgekomen zou worden ten gevolge van de vele betrokken adviseurs. Mocht [medeverdachte 1] / [verdachte] geweten hebben dat het aandeelhouderschap niet geoorloofd was en of de leningen niet hadden gemogen, hadden zij nooit de borgstelling van 2 x 450.000 Euro in juni 2010 getekend. Mocht dit al in 2007 bekend zijn geweest, waren [medeverdachte 1] / [verdachte] nooit gestart met het project en hadden ze nooit akkoord gegaan met een AGIO storting ter waarde van 2 x 250.000 Euro. [medeverdachte 1] / [verdachte] hadden eind 2007 verschillende andere partijen om een installatie te bouwen.
Jaarlijks hadden [medeverdachte 1] / [verdachte] nieuwe partijen om een soortgelijk project neer te zetten en Steenwijk te verlaten. In 2008 had Wilmar zich gemeld, in 2009-2010 Doheny & 4Energy lnvest , in 2011-2012 Perusa en TEM Capital / Green frontiers .
Bij de oprichting van SGI waren tal van partijen betrokken en was voor [medeverdachte 1] / [verdachte] niets heimelijk of onoorbaar. Dat alles in belang RENDO is gebeurd blijkt uit de zin opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomsten:
“Partijen zullen ernaar streven dat te allen tijde de belangen van de financiers zijnde RENDO en eventuele andere financiers op een correcte wijze worden behartigd.”
Tevens eiste RENDO de benoeming van Algemeen directeur van SGI , eiste ze een meetrekregeling, opgesteld door het advocatenkantoor van RENDO , om te kunnen verkopen als RENDO een koper had, werd er zwaar onderhandeld over inbreng van de Torrefactie technologie, over de koop van de Torrefactie installatie en droeg RENDO zorg voor de financiering met harde voorwaarden. Wanneer de RvC/Aandeelhouders van RENDO NIET op de hoogte waren van het (indirect) privé aandeelhouderschap in SGI was de kans dat dit via een van de 100+ mensen die wel aantoonbaar op de hoogte waren, of de in omloop zijnde documenten, zou lekken enorm groot.
Toen de belangen tussen RENDO en de directie leken uiteen te lopen en tgv de grootte van de transactie hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] gekeken of er een aanmerkelijke kans was dat er iets niet volgens de regels ging (oplichting kwam nu nog niet eens bij hun op). Dit omdat zij hierop gewezen werden door [betrokkene 9] . Zij hebben zich uitgebreid laten adviseren door hun advocatenkantoor. Hiermee hebben ze blijk gegeven geen enkele kans op contra legum handelen te hebben willen aanvaarden. Ook [betrokkene 9] was overtuigd van het rechtmatige handelen van de directie en [medeverdachte 1] en [verdachte] . Nooit is gedacht aan oplichting hooguit aan onzorgvuldig bestuur.
Conclusie,
[medeverdachte 1] / [verdachte] waren in de periode 2007-2012 overtuigd dat de directie van RENDO de waarheid tegen hen sprak en dat de RvC van RENDO , samen met de huisadvocaat, de nodige interne en externe controles uitvoert op het handelen van de directie. Daardoor hebben [medeverdachte 1] / [verdachte] niets verkeerd gedaan, hebben zich altijd laten adviseren door externe partijen en zijn uiteindelijk slachtoffer geworden van het handelen van de directie van RENDO of van de RvC/AvA van RENDO .”
11.3
In aanvulling op zijn pleitnotitie heeft de raadsman van de verdachte ter zitting van het hof van 29 september 2022 aangevoerd:
“Bladzijde 15[AG TS: van de pleitnotitie]
Het gebeurde niet ineens en had een aanloop. Het initiatief kwam vanuit de Rendodirectie. Zij kwamen met een plausibel verhaal. Er was een notaris en er waren advocaten bij. Er werd gezegd dat er toestemming was van de RvC. Alles werd open en bloot uitgevoerd. Er was geen reden voor twijfel bij mijn cliënten. Waarop zouden ze hebben moeten opletten? Het was voor hen de beste optie die er was. Ik weet niet of [medeverdachte 2] of [medeverdachte 4] het oogmerk van oplichting hadden, maar bij mijn cliënten was er geen enkel oogmerk aanwezig om Rendo op te lichten. Er was niks aan de hand en er was niks geks gebeurd. Niemand zei over de constructie dat het gek was en niet zou mogen.
Bladzijde 18
Het bedrijf moest blijven draaien. Dat was het doel en daar was men mee bezig. Men was niet met andere dingen bezig. De Rendodirectie is ingestapt om de belangen van Rendo te behartigen. Als men eruit stapt, dan is de controle toch weg? [medeverdachte 4] vroeg zich of het wel kon, nu de belangen van de Rendodirectie uiteen zouden gaan lopen. Mijn cliënten dachten dat het wel kon, maar het was [medeverdachte 4] die dat opmerkte.
Het is de vraag waar het oogmerk op dat moment op was gericht. Was het oogmerk erop gericht om Rendo op te lichten of wilde men gewoon aandelen inkopen en geen juridische fouten maken? Mijn cliënten hebben nooit het oogmerk van oplichting gehad. Er was ook geen sprake van voorwaardelijk opzet. Ze hebben het risico dat Rendo zou worden opgelicht niet aanvaard. Ze hebben immers advies ingewonnen ten aanzien van de constructie. [verdachte] verklaart dat hij met het project was gestopt wanneer hij had geweten dat Rendo opgelicht werd. Als er al sprake is van oplichting, dan zijn mijn cliënten zelf hard te grazen genomen. Ze lieten zich omringen door adviseurs en wilden geen fouten maken, en toch zitten ze hier. Dat is een heftig besef.
Voor mijn cliënten was het transparant wat er gebeurde.
[…]
Bladzijde 20
Door alle gebeurtenissen die gaande waren, bijvoorbeeld de overname van andere partijen, was het voor mijn cliënten een soort korte periode waarin er van alles gebeurde. Ze dachten: “We tekenen en dan kunnen we weer door”.
De essentie van het geheel is dat het oogmerk van mijn cliënten nooit heeft gezien op het oplichten van Rendo of iets verbergen voor Rendo . Dit volgt uit geen enkel bewijsmiddel. Zij zaten voor hun gevoel met Rendo aan tafel. Voor mijn cliënten is het dan de vraag wie er dan opgelicht kan zijn. Ze zaten ook constant met externe adviseurs van Rendo aan tafel. Het zou raar zijn wanneer het advocatenkantoor van Rendo de directie van Rendo hielp met het oplichten van Rendo . Je mag ervan uitgaan dat Trip advocaten Rendo vertegenwoordigt. De bedoeling van mijn cliënten was duidelijk: ze wilden de fabriek draaiende krijgen, de fabriek doorverkopen en af zijn van het gezeur. Er is ook geen sprake van wederrechtelijk handelen door mijn cliënten.
Bladzijde 21
Voor het bepalen van het oogmerk van mij cliënten is de toestemming van de RvC niet zo van belang. Stel dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] de bedoeling hadden om de AvA en RvC van Rendo niet in te lichten, dan nog is het de vraag of het oogmerk van mijn cliënten erop gericht was om mee te werken aan het geheel, of zij dat ook wilden en of zij het feit tezamen en in vereniging met een ander hebben gepleegd.
[…]
Bladzijde 48
Mijn cliënten hebben niet de intentie gehad om met hun handelen dingen te verhullen, voor wie dan ook. Zij hebben zich steeds laten adviseren en ook Rendo heeft zich laten omgeven door adviseurs. Al deze adviseurs waren op de hoogte van alles en niemand heeft gezegd dat het niet mocht. Dat is bijzonder en pleit mijn cliënten vrij. Dat geeft ook iets aan over de intentie van mijn cliënten. Als ze iets hadden willen verhullen, dan hadden ze al deze adviseurs niet ingelicht en dan hadden ze niets op papier gezet. Daarnaast hadden ze niet zo openlijk over bepaalde zaken gesproken. Bij mijn cliënten was geen oogmerk aanwezig om Rendo op te lichten.”
11.4
Het hof heeft over de aanwezigheid van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij de verdachte – mede in reactie op het door de verdediging gevoerde verweer – als volgt overwogen (met overneming van voetnoten doorgenummerd in de tekst van deze conclusie en reeds weergegeven onder 4.4):
“Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] stelt het hof vast dat zij wisten dat de inkoop van de aandelen door SGI van [medeverdachte 3] en Marella in beide gevallen betaald werd met geld van Rendo . Het hof acht het op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van de misleiding onaannemelijk dat dit met wetenschap van Rendo kon gebeuren. In een fase waarin het project nog volop financiering nodig had en nog niet rendeerde, is het immers niet voorstelbaar dat Rendo miljoenen zou betalen aan haar eigen directeuren, zeker niet als daardoor, zoals al overwogen, op enig moment zelfs het voortbestaan van het project in gevaar zou worden gebracht. Het hof gelooft [medeverdachte 1] en [verdachte] niet in hun verklaring dat zij meenden dat Rendo wist van en instemde met het betalen voor de inkoop van de aandelen van haar directeuren. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden direct zicht op de eerder beschreven schijnconstructies bij de oprichting van SGI in 2007 en de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in 2008. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op de zitting van de rechtbank van 1 december 2017 beiden verklaard dat zij ervan op de hoogte waren dat de Rendodirecteuren feitelijk zouden participeren in SGI en niet [medeverdachte 3] , [betrokkene 20] en [betrokkene 8] . [34]
Het hof is evenwel van oordeel dat de wetenschap en daarmee het oogmerk van [medeverdachte 1] en [verdachte] niet vóór halverwege 2009 is ontstaan. Ten aanzien van [medeverdachte 1] wijst het hof hiervoor op een e-mail van 27 september 2009 als startpunt van het oogmerk. In deze e-mail spreekt [medeverdachte 1] zijn verbazing uit naar [medeverdachte 2] over de intentie van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hun aandelen te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] benoemt als voorwaarde voor een dergelijke transactie dat de continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] voor welk bedrag de aandelen over zouden gaan en hoe dit gefinancierd moet worden. Via de weg van het medeplegen met [medeverdachte 1] kan eveneens als begindatum van de bewezenverklaarde pleegperiode in de zaak van zijn compagnon [verdachte] 27 september 2009 worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf 27 september 2009 het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling. Het hof merkt deze datum in hun geval aan als startdatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.
Als het vervolgens gaat om de besteding van de aanvullende lening van 4,5 miljoen euro aan SGC komt daar nog bij dat zij, gezien het op 3 juni 2010 door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] per email gestuurde “spoorboekje” op de hoogte waren van het feit dat deze lening, in tegenstelling tot wat valselijk aan Rendo werd voorgespiegeld, mede besteed zou worden aan inkoop van de aandelen SGI en vervolgens uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella . Door onder de gegeven omstandigheden hun op instandhouding van SGI gerichte medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de bewuste gelden van Rendo en aan de doorbetaling van een deel daarvan aan [medeverdachte 3] en Marella , is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij het oplichten van Rendo in zodanige mate dat van medeplegen kan worden gesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geen medeplegers zijn van het oplichten van Rendo met betrekking tot de andere geldverstrekkingen, in het bijzonder de sale and leaseback transacties van 30 december 2010 en 22 september 2011. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben actief een belang in SGI ten opzichte van de eigen RvC en AvA van Rendo verhuld en/of verzwegen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daaraan toen niet deelgenomen.
[…]
Oogmerk
Bovendien was volgens de verdediging het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet aanwezig. Het hof heeft ten aanzien van het oogmerk van [verdachte] op wederrechtelijke bevoordeling eveneens in de bewijsoverwegingen vastgesteld dat hiervan sprake was, zij het pas vanaf 27 september 2009 wanneer [medeverdachte 1] het e-mailbericht [35] stuurt aan [medeverdachte 2] over de verkoop van aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . Het verweer van de verdediging op dit punt wordt weerlegd door de bewijsmiddelen en de overwegingen hierover. Het verweer wordt verworpen.
Aan het voorgaande doet niet af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich, zoals zij hebben gesteld, gedurende de loop van het project SGI steeds hebben laten adviseren door juridisch adviseurs, fiscalisten, advocaten en andere deskundigen. Uit geen van de stukken die zij in dit verband hebben overgelegd – ook niet in hoger beroep – volgt dat hen met betrekking tot (de financiering van) de aandeleninkoop – waarbij buiten het zicht van Rendo om geld dat bestemd was voor de warmtekracht- en torrefactiecentrales zou worden doorbetaald aan twee aandeelhouders, die nota bene beide directeur bij Rendo waren – ondubbelzinnig is voorgespiegeld dat de (uitgevoerde) constructie juridisch 100% in orde zou zijn en zij daar straffeloos aan zouden kunnen deelnemen. Zo valt in het door [medeverdachte 1] en [verdachte] in eerste aanleg ingediende stuk getiteld “De Rode draad, inclusief bijlagen” in bijlage 37 te lezen dat [medeverdachte 1] in het door [betrokkene 18] (advocaat Dommerholt advocaten ) ten behoeve van de Stramproy Group (en geadresseerd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] ) opgestelde definitieve advies van 17 november 2009 over de aandeleninkoop zelfs nog een zinsnede van de navolgende strekking toegevoegd wil zien: “Blz.3 tweede alinea:(…), hun (
het hof begrijpt: de directie van Rendo) participatie hebben zij NIET gemeld. Hoe anders te formuleren weet ik even niet.”. [36] [medeverdachte 1] en [verdachte] kunnen zich dus niet met vrucht beroepen op dwaling, nog daargelaten of het hof dat onder de gegeven omstandigheden verontschuldigbaar zou hebben geacht.”
11.5
In de toelichting op het middel worden aangaande de bewezenverklaring van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling verschillende klachten geformuleerd. De eerste deelklacht houdt in dat de vaststelling van het hof dat de verdachte wist van de ‘schijnconstructies’ waarmee [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] deelnamen in SGI er niet aan in de weg staat dat de verdachte in de overtuiging verkeerde dat de RvC en de AvA van Rendo (ook) op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van hun directeuren in SGI . De steller van het middel schrijft hierover:
“Het één (de ‘schijnconstructies’) sluit het ander (de wetenschap van de RvC / AvA over de werkelijke constructie) ook niet zonder meer uit. Door op deze omstandigheid niet nader in te gaan, heeft het Hof met zijn gebezigde bewijsvoering dan ook de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengelaten dat requirant uit de continue betrokkenheid van de ‘huisadvocaat’ van Rendo heeft afgeleid dat haar RvC en AvA wel (moeten) hebben geweten van bedoeld aandeelhouderschap en de gewraakte geldstromen. Het bestaan van die overtuiging staat aan het oplichtingsoogmerk in de weg, zodat het arrest onvoldoende met redenen is omkleed.”
11.6
Voor zover het middel klaagt dat het hof niet is ingegaan op het verweer dat de verdachte en [medeverdachte 1] meenden dat de RvC en de AvA op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van hun directeuren in SGI , berust het op een verkeerde lezing van het arrest: in de onder 11.4 geciteerde passages overweegt het hof geen geloof te hechten aan de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte 1] , inhoudende dat zij meenden dat Rendo wist van en instemde met het betalen voor de inkoop van de aandelen van haar directeuren. Het hof heeft overwogen het onaannemelijk te achten dat de inkoop van aandelen met wetenschap van Rendo kon gebeuren, daarbij in aanmerking nemend dat de betalingen aan de Rendo -directeuren plaats had op het moment dat het project nog volop financiering nodig had en niet rendeerde, en de uitbetaling op enig moment zelfs het voortbestaan van het project in gevaar zou kunnen brengen. Het hof heeft daarbij vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 1] vanaf de oprichting van SGI zicht hebben gehad op de constructies waarmee [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] (via tussenpersonen en stromannen) deelnamen in SGI , en dat zij eveneens wisten dat de door Rendo verstrekte leningen – anders dan aan Rendo was voorgespiegeld – tevens gebruikt zouden worden voor de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] door SGI . Het hof heeft hiermee het scenario dat de verdachte en [medeverdachte 1] meenden dat de RvC en de AvA op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van hun directeuren voldoende gemotiveerd verworpen. Dit oordeel leent zich – verweven als het is met de waardering van bewijs – ook niet voor verdere toetsing in cassatie. De eerste deelklacht faalt.
11.7
De tweede deelklacht houdt verband met de (juridische) adviezen die de verdachte en [medeverdachte 1] hebben ingewonnen bij diverse partijen. De steller van het middel schrijft het hof niet te kunnen volgen in de opvatting dat de ingewonnen adviezen aan het oogmerk van oplichting niet afdoen. Dat – zoals het hof heeft vastgesteld – uit geen van de overgelegde stukken volgt dat de verdachte ondubbelzinnig is voorgespiegeld dat de constructie juridisch 100% in orde zou zijn en hij daaraan straffeloos kan deelnemen, brengt immers niet mee dat de verdachte moet hebben beseft en heeft gewild dat Rendo werd opgelicht; de verdachte heeft daarmee hoogstens – zo stelt de steller van het middel – de kans aanvaard dat dit zou gebeuren.
11.8
Ten aanzien van deze deelklacht geldt het volgende. Voor strafbaarheid van oplichting is ex art. 326 lid 1 Sr een oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling vereist. [37] Voornoemd oogmerk heeft het hof – zoals ik onder 11.6 al heb geschreven – afgeleid uit de combinatie van de vaststellingen dat de verdachte en [medeverdachte 1] vanaf de oprichting op de hoogte waren van de schijnconstructies waarmee de Rendo -directeuren deelnamen in SGI , dat de verdachte en [medeverdachte 1] wisten op welke wijze de aandeleninkoop werd gefinancierd (met gelden van Rendo , terwijl Rendo werd voorgespiegeld dat het verstrekte geld een andere bestemming had), en de vaststelling dat de verdachte en [medeverdachte 1] later – ondanks deze wetenschap – hun medewerking hebben verleend aan de aandeleninkoop. De wetenschap dat Rendo werd opgelicht en de wil om daaraan mee te werken baseert het hof – anders dan de steller van het middel betoogt – dus niet mede op de inhoud van de (juridische) adviezen die de verdachte en [medeverdachte 1] hebben ingewonnen. Deze adviezen gebruikt het hof enkel om het door de verdediging gepresenteerde scenario dat de verdachte en [medeverdachte 1] op basis van de adviezen hebben gedwaald omtrent de oplichting van Rendo te weerleggen. De tweede deelklacht faalt zodoende ook.
11.9
De derde deelklacht heeft betrekking op het bewezenverklaarde moment van ontstaan van het oogmerk van de verdachte en [medeverdachte 1] . Hierover heeft het hof overwogen (eerder weergegeven onder 4.4 en 11.4):
“Het hof is evenwel van oordeel dat de wetenschap en daarmee het oogmerk van [medeverdachte 1] en [verdachte] niet vóór halverwege 2009 is ontstaan. Ten aanzien van [medeverdachte 1] wijst het hof hiervoor op een e-mail van 27 september 2009 als startpunt van het oogmerk. In deze e-mail spreekt [medeverdachte 1] zijn verbazing uit naar [medeverdachte 2] over de intentie van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hun aandelen te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . […] Via de weg van het medeplegen met [medeverdachte 1] kan eveneens als begindatum van de bewezenverklaarde pleegperiode in de zaak van zijn compagnon [verdachte] 27 september 2009 worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf 27 september 2009 het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling. Het hof merkt deze datum in hun geval aan als startdatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.”
11.1
De deelklacht houdt in dat het hof het moment van ontstaan van het oogmerk van [medeverdachte 1] via het medeplegen heeft toegeschreven aan de verdachte, terwijl uit het arrest niet blijkt dat de verdachte van de inhoud van de e-mail van 27 september 2009 op de hoogte was.
11.11
Uit het e-mailbericht zelf (bijlage D-301 uit het dossier) blijkt niet dat de verdachte van de inhoud ervan op de hoogte was. Het e-mailbericht is bijvoorbeeld niet mede namens hem verzonden, of in de cc aan hem verstuurd. [medeverdachte 1] schrijft onderaan het e-mailbericht aan [medeverdachte 2] :
“Ik hoop dit goed verwoord te hebben en zou graag de komende week vernemen voor welk bedrag de aandelen over zouden gaan en hoe dit te financieren. Ik wacht op jou voorstel alvorens dit met [verdachte] (invoeging TS: [verdachte] , de verdachte) te bespreken.”
11.12
Het hof heeft ook geen andere vaststellingen gedaan waaruit volgt dat de verdachte op 27 september 2009 van dit e-mailbericht op de hoogte is geraakt. Het oordeel van het hof dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij de verdachte is ontstaan op 27 september 2009 is daarmee onvoldoende gemotiveerd. De steller van het middel heeft in zoverre een punt.
11.13
Dit hoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat het hof in zijn arrest eveneens heeft gewezen op het stappenplan voor de inkoop van de aandelen in SGI , dat door de verdachte is ondertekend in november 2009 (de datum van ondertekening is niet ingevuld). Dit stappenplan beschrijft, zo stelt het hof vast, welke handelingen ondernomen moeten worden om de inkoop van de aandelen van [medeverdachte 3] en Marella en de betaling daarvan mogelijk te maken, en bevat specifieke afspraken over de uitbetaling van de inkoop van de aandelen en de tussen SGI en Rendo te sluiten lening- en sale and leasebackovereenkomsten. Hoewel de datum van ondertekening niet is ingevuld aan het slot van het stappenplan, houdt het stappenplan in dat dit is geaccordeerd op 20 november 2009. In het stappenplan worden lening 6 en sale and leasebacktransactie 1 aangekondigd, respectievelijk aan te gaan op 30 november 2009 en op 27 november 2009. De verstrekking van lening 6 en de uitvoering van sale and leasebacktransactie 1 hebben uiteindelijk plaatsgevonden op respectievelijk 25 en 27 november 2009. In het licht van de overige vaststellingen van het hof lijkt mij dat kan worden aangenomen dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling in ieder geval vanaf de ondertekening van het stappenplan (vermoedelijk op 20 november 2009), en vóór het verstrekken van de leningen en het aangaan van de sale and leasebackovereenkomst is ontstaan. Een verkorting van de pleegperiode tast gelet op het voorgaande de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet aan, zodat de derde deelklacht vergeefs is voorgesteld.
11.14
Het zevende middel faalt.

12.Het achtste middel

12.1
Het achtste middel houdt in dat het onder feit 1 bewezenverklaarde ‘medeplegen’ van oplichting niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid, omdat daaruit niet blijkt dat de verdachte bij de verhulling van het aandeelhouderschap van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
12.2
Over de rol van de verdachte in de oplichting van Rendo heeft het hof (onder meer) het volgende vastgesteld (met overneming van voetnoten doorgenummerd in de tekst van deze conclusie en reeds weergegeven onder 4.4 en 11.4):
“Ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] stelt het hof vast dat zij wisten dat de inkoop van de aandelen door SGI van [medeverdachte 3] en Marella in beide gevallen betaald werd met geld van Rendo . Het hof acht het op grond van het hiervoor overwogene ten aanzien van de misleiding onaannemelijk dat dit met wetenschap van Rendo kon gebeuren. In een fase waarin het project nog volop financiering nodig had en nog niet rendeerde, is het immers niet voorstelbaar dat Rendo miljoenen zou betalen aan haar eigen directeuren, zeker niet als daardoor, zoals al overwogen, op enig moment zelfs het voortbestaan van het project in gevaar zou worden gebracht. Het hof gelooft [medeverdachte 1] en [verdachte] niet in hun verklaring dat zij meenden dat Rendo wist van en instemde met het betalen voor de inkoop van de aandelen van haar directeuren. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden direct zicht op de eerder beschreven schijnconstructies bij de oprichting van SGI in 2007 en de overdracht van de aandelen aan [betrokkene 4] in 2008. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben op de zitting van de rechtbank van 1 december 2017 beiden verklaard dat zij ervan op de hoogte waren dat de Rendodirecteuren feitelijk zouden participeren in SGI en niet [medeverdachte 3] , [betrokkene 20] en [betrokkene 8] . [38]
Het hof is evenwel van oordeel dat de wetenschap en daarmee het oogmerk van [medeverdachte 1] en [verdachte] niet vóór halverwege 2009 is ontstaan. Ten aanzien van [medeverdachte 1] wijst het hof hiervoor op een e-mail van 27 september 2009 als startpunt van het oogmerk. In deze e-mail spreekt [medeverdachte 1] zijn verbazing uit naar [medeverdachte 2] over de intentie van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] hun aandelen te willen verkopen aan [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] benoemt als voorwaarde voor een dergelijke transactie dat de continuïteit van SGI gewaarborgd blijft en dat een overname uit eigen middelen wordt gefinancierd. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] voor welk bedrag de aandelen over zouden gaan en hoe dit gefinancierd moet worden. Via de weg van het medeplegen met [medeverdachte 1] kan eveneens als begindatum van de bewezenverklaarde pleegperiode in de zaak van zijn compagnon [verdachte] 27 september 2009 worden aangenomen. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat [medeverdachte 1] en [verdachte] vanaf 27 september 2009 het oogmerk hadden op wederrechtelijke bevoordeling. Het hof merkt deze datum in hun geval aan als startdatum van de bewezenverklaarde pleegperiode.
Als het vervolgens gaat om de besteding van de aanvullende lening van 4,5 miljoen euro aan SGC komt daar nog bij dat zij, gezien het op 3 juni 2010 door [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] per email gestuurde “spoorboekje” op de hoogte waren van het feit dat deze lening, in tegenstelling tot wat valselijk aan Rendo werd voorgespiegeld, mede besteed zou worden aan inkoop van de aandelen SGI en vervolgens uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella . Door onder de gegeven omstandigheden hun op instandhouding van SGI gerichte medewerking te verlenen aan het verkrijgen van de bewuste gelden van Rendo en aan de doorbetaling van een deel daarvan aan [medeverdachte 3] en Marella , is sprake van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] bij het oplichten van Rendo in zodanige mate dat van medeplegen kan worden gesproken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] geen medeplegers zijn van het oplichten van Rendo met betrekking tot de andere geldverstrekkingen, in het bijzonder de sale and leaseback transacties van 30 december 2010 en 22 september 2011. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] hebben actief een belang in SGI ten opzichte van de eigen RvC en AvA van Rendo verhuld en/of verzwegen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben daaraan toen niet deelgenomen.”
12.3
Bij de bespreking van dit middel moet vooropgesteld worden dat voor de kwalificatie ‘medeplegen’ is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking en dat die kwalificatie alleen gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. [39]
12.4
Volgens de steller van het middel blijkt uit de bewijsvoering niet dat de verdachte rond het verstrekken van de leningen 6 en 7 en het aangaan van sale and leasebacktransactie 1 een materiële dan wel intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het verhullen van het belang van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI . De steller van het middel meent, zo lees ik in de toelichting op het middel, dat Rendo ten gevolge van de primaire misleiding omtrent het belang van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in SGI is overgegaan tot de afgifte van geld. Dat de verdachte en [medeverdachte 1] er vervolgens aan hebben bijgedragen dat Rendo ook werd misleid omtrent de
bestedingvan het verstrekte geld, levert naar het oordeel van de steller van het middel geen bijdrage van voldoende gewicht op om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] anderzijds. In de toelichting op het middel wordt het volgende vermeld:
“De vermeende samenwerking van de verdachten rond de verkrijging en de (beweerdelijk) oneigenlijke besteding van de bedoelde gelden strekte immers tot die besteding, maar niet tot de daaraan voorafgaande verhulling van het belang van [medeverdachte 2] c.s. in SGI , waarvan de leningen 6 en 7 en
sale- and leasebacktransactie I – in de woorden van het Hof – (slechts) de vrucht zijn geweest.”
12.5
Het middel heeft een soortgelijke strekking als middel 4, waarin over de band van de causaliteit de verhouding tussen de eerste en de tweede fase van oplichting, en het belang van de bijdrage van de verdachte in het geheel centraal wordt gesteld.
12.6
Bij de bespreking van dat middel heb ik onder 8.5 betoogd dat de vaststelling dat alle door Rendo verstrekte gelden moeten worden beschouwd als de vrucht van de misleiding van Rendo ten aanzien van de heimelijke deelname van de directeuren in SGI , niet in de weg staat aan het oordeel dat Rendo mede door gedragingen S, T en U (de verhulling dat het verstrekte geld werd gebruikt voor de inkoop van aandelen door SGI ) is bewogen tot de afgifte van gelden. Deze oplichtingshandelingen nemen in het geheel van oplichtingshandelingen een bijzondere positie in, omdat Rendo met name door deze handelingen is misleid omtrent de
bestedingvan de door Rendo verstrekte gelden. Het feit dat de verdachte aan de primaire verhulling van het aandeelhouderschap geen bijdrage heeft geleverd, maakt dus niet dat geen sprake meer kan zijn van het
medeplegenvan oplichting.
12.7
Ten aanzien van de bijdrage van de verdachte heeft het hof vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 1] op de hoogte waren van het aandeelhouderschap van de Rendo -directeuren in SGI en dat zij wisten dat de leningen en sale and leasebacktransactie mede werden aangegaan – anders dan Rendo werd voorgespiegeld – ten behoeve van de inkoop van de aandelen. Volgens het hof is het
medeplegenvan oplichting er vervolgens in gelegen dat de verdachte en [medeverdachte 1] ondanks die wetenschap hun medewerking hebben verleend aan het verkrijgen van de bewuste gelden van Rendo en aan de doorbetaling van een deel daarvan aan [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. Deze bijdrage heeft er, zo valt te lezen in het arrest, onder meer uit bestaan dat de verdachte en [medeverdachte 1] akkoord zijn gegaan met het stappenplan voor de inkoop van de aandelen en dat de verdachte de overeenkomst die strekte tot het aangaan van lening 7, en waarin werd voorgewend dat het geleende geld zou worden besteed aan de aankoop van diverse roerende en onroerende zaken, heeft ondertekend. Het oordeel van het hof dat vanwege de verleende medewerking sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking in de oplichting van Rendo getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van het medeplegen is aldus voldoende met redenen omkleed.
12.8
Het achtste middel faalt.

13.Het negende middel

13.1
Het negende middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 2, het medeplegen van valsheid in geschrift, en meer in het bijzonder tegen het bewezenverklaarde ‘valselijk opmaken’ en ‘medeplegen’. Het middel valt uiteen in drie deelklachten, inhoudende dat:
a. de brief niet uitputtend beschrijft waarvoor de gevraagde financiering gebruikt zal worden en tot die beschrijving geen rechtsplicht bestond, zodat het nalaten te beschrijven dat met de lening (mede) de aandeleninkoop werd gefinancierd geen valsheid oplevert, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is;
b. de brief diende tot bewijs van het bestaan van een leningsovereenkomst tussen Rendo en SGC en deze overeenkomst in feite heeft bestaan zoals omschreven, zodat eveneens onbegrijpelijk is waarom het geschrift in dit opzicht valselijk is opgemaakt, en;
c. uit de bewijsvoering slechts kan worden afgeleid dat de verdachte de brief heeft (mede)ondertekend, zodat het bewezenverklaarde ‘medeplegen’ontoereikend is gemotiveerd.
13.2
Ten laste van de verdachte is onder feit 2 bewezenverklaard dat:
“2.
hij, op 18 juni 2010, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een brief afkomstig van NV Rendo Holding gericht aan Stramproy Green Coal B.V. en Stramproy Green Electricity B.V., zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt,
de valsheid hieruit bestaande dat verdachte en zijn mededader valselijk en/of in strijd met de waarheid in deze brief heeft opgenomen/doen opnemen dat:
“U gaf aan dat u graag een aanbieding zou willen hebben voor een extra lening van 4,5 miljoen euro bij N.V. RENDO Holding ten behoeve van de financiering van de volgende onroerende en roerende zaken:
o Torrefactie machine nummer 1 (zie bijlage 1 voor de facturen);
o Biomassa aanvoerinstallatie (zie bijlage 1 voor de facturen);
o Silo's (zie bijlage 1 voor de facturen);
o Diverse andere onroerende zaken (zie bijlage 1 voor de facturen);
o Diverse roerende zaken (zie bijlage 1 voor de facturen).”
wetende dat een substantieel deel van de gevraagde financiering bestemd was voor de financiering van de inkoop van eigen aandelen door SGI ,
met het oogmerk om deze brief als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.”
13.3
Het hof heeft de bewezenverklaring van feit 2 als volgt gemotiveerd (zonder overneming van voetnoten):

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2 (valsheid in geschrift offerte)
Anders dan de rechtbank zal het hof [verdachte] partieel vrijspreken van het onderdeel van de in de bij feit 2 in de tenlastelegging opgenomen brief: “Onderstaand komen wij terug op het recentelijk met u gevoerd gesprek over uw bedrijven zijnde: Stramproy Green Coal B.V. (verder te noemen SGC ); Stramproy Green Electricity B.V. (verder te noemen SGE ).”. Het hof stelt vast dat niet goed te duiden is wie “uw bedrijven” zijn, nu op het moment van het opmaken van de brief onduidelijk was wie SGC en SGE bezat. SGC en SGE bevonden zich immers op dat moment in een proces van eigendomsoverdracht c.q. overname en het hof stelt vast dat de juridische en economische eigendomspositie op het moment van het opmaken van de brief uiteenliepen. Het hof spreekt [verdachte] daarom vrij van deze passage in de tenlastelegging.
Bij [verdachte] is (ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 2] ) aanvullend nog ten laste gelegd dat hij heeft nagelaten om in deze offerte ook te vermelden dat een persoonlijk door [medeverdachte 1] en [verdachte] ten behoeve van Rendo afgegeven borgstelling onderdeel uitmaakt van de in deze brief beschreven leningovereenkomst en dat deze persoonlijke borgstelling gehouden zou worden in het persoonlijk archief [medeverdachte 2] . Het hof ziet met de rechtbank niet in hoe dit nalaten zou hebben bijgedragen aan het verhullen van het doel van de aangevraagde lening en ook overigens kan op grond van de stukken niet worden vastgesteld dat [verdachte] erop gericht was deze informatie opzettelijk in strijd met de werkelijkheid niet in de offerte op te (laten) nemen. Van dit onderdeel zal het hof derhalve ook vrijspreken.
Uit de overwegingen van het hof bij feit 1 over de oplichting van Rendo volgt reeds dat de offerte van 18 juni 2010 van [medeverdachte 2] valselijk is opgemaakt en dat dit is gebeurd om te verhullen dat een deel van deze lening in werkelijkheid gebruikt zou worden voor de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella . In die zin wordt het verweer van de verdediging dat dit document geen bewijsbestemming had weerlegd door de bewijsmiddelen en de overwegingen hierover bij feit 1. Deze offerte is door [verdachte] namens SGC en SGE ondertekend in de wetenschap, zoals het hof hierboven heeft aangegeven, dat de inhoud daarvan niet met de werkelijkheid overeenstemt. Een document ondertekenen impliceert immers dat degene die tekent akkoord is gegaan met de inhoud van hetgeen wordt ondertekend. Zo’n stuk dient – juist door de ondertekening – ook als bewijs van die instemming. In zoverre kan dit feit ten aanzien van zowel [medeverdachte 2] als [verdachte] wettig en overtuigend bewezen worden. [verdachte] heeft als verdachte hierover bij de FIOD verklaard dat hij zich door ondertekening conformeerde op hoofdlijnen met dit document en dat op basis van dit document 1,5 miljoen euro vanuit de lening van 4,5 miljoen euro doorbetaald is aan [medeverdachte 3] en Marella . Het verweer van de verdediging – inhoudende dat geen sprake was van het oogmerk om dit document valselijk op te maken – wordt dan ook verworpen.”
13.4
In het kader van de bewezenverklaring van feit 1 overweegt het hof over het geschrift (zonder overneming van voetnoten en reeds weergegeven onder 4.4):
“Op 3 juni 2010 stuurt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] per e-mail blijkens het onderwerp een aangepast “spoorboekje”, dat resulteert in een nadere afspraak, waarbij een extra lening wordt verstrekt ad 4,5 miljoen euro, waarvan 1,5 miljoen euro is bedoeld voor aflossing van leningsverplichtingen per 1 juli 2010. Hoewel [medeverdachte 2] de afzender is van de e-mail aan [medeverdachte 1] , kan uit de inhoud worden afgeleid dat hij deze e-mail mede uit naam van [medeverdachte 4] schrijft. Er wordt immers meerdere keren over “we” en “wij” gesproken in de context van de uitbetalingen aan [medeverdachte 3] en Marella . Het bijgevoegde document getiteld “Contouren aangaande vereisten voor verdere leningverstrekking aan SGC ” (kennelijk het spoorboekje in kwestie) houdt onder meer de volgende passage in: “ RENDO geeft een extra lening van 4,5 miljoen; deze wordt gebruikt voor: (. . .) b. 1,5 miljoen tbv aflossen leningsverplichtingen per 1/7”. De lening van Rendo aan SGC van 4,5 miljoen euro is in ieder geval voor dit deel aangegaan met het doel om de uitbetaling van [medeverdachte 3] en Marella mogelijk te maken. Noch in de officiële offerte van [medeverdachte 2] van 18 juni 2010, noch in de (geantedateerde) onderbouwende brief van MBCF wordt daarover echter met enig woord gerept. Dit maakt dat de getekende en geaccepteerde offerte op dit punt valselijk is opgemaakt, kennelijk om Rendo omtrent de werkelijk beoogde besteding te misleiden. Het hof komt hier bij de bespreking van feit 6 nog op terug.”
13.5
Het geschrift waarop dit middel betrekking heeft, is als volgt opgesteld:
“Geachte [verdachte] ,
Onderstaand komen wij terug op het recentelijk met u gevoerd gesprek over uw bedrijven zijnde:
- Stramproy Green Coal B.V. (verder te noemen SGC );
- Stramproy Green Electricity B.V. (verder te noemen SGE ).
aangaande:
I - een additionele lening die uw bedrijf SGC zou willen aangaan met N.V. RENDO Holding ;
II - overeen te komen wijzigingen van de voorwaarden voor alle leningen van SGC en SGE .
ad. I
U gaf aan dat u graag een aanbieding zou willen hebben voor een extra lening van 4,5 miljoen
euro bij N.V. RENDO Holding ten behoeve van de financiering van de volgende onroerende en
roerende zaken:
• Torrefactie machine nummer 1 (zie bijlage 1 voor de facturen);
• Biomassa aanvoerinstallatie (zie bijlage 1 voor de facturen);
• Silo’s (zie bijlage 1 voor de facturen);
• Diverse andere onroerende zaken (zie bijlage 1 voor de facturen);
• Diverse roerende zaken (zie bijlage 1 voor de facturen).
De aanschafwaarde van deze apparaten bedraagt in totaal € 8.330.496,-. Uw accountant
heeft dit inmiddels bevestigd (zie bijlage 2).
Onderstaand geven wij u aan welk aanbod N.V. RENDO Holding u graag zou willen doen. Tevens
gaan wij in op de condities bij dit aanbod. De aanbieding zou op maandag 21 juni 2010 van kracht
kunnen worden.
Het nieuwe aanbod voor SGC behelst de volgende zaken:
- alle voorwaarden en condities die al eerder golden voor de eerder verstrekte leningen aan
SGC d.d. 21-12-2007 en SGE d.d. 21-12-2007 (zie bijlage 3) zullen ook gelden voor de nu
extra te verstrekken lening, tenzij in deze brief expliciet anders wordt vermeld.
- afwijkende zaken zijn:
• deze lening kent geen achterstelling t.o.v. andere schuldeisers;
• N.V. RENDO Holding verkrijgt extra zekerheden conform akte van notariskantoor “het
notarieel” (zie bijlage 4) met de titel:
“Hypotheek op recht van opstal torrefactie —
installatie 1, die lagerung und transport von holz, 4 siloaustragschnecken”.
• De rentevergoeding is hoger i.v.m. het toenemende obligo;
• De looptijd van deze lening is korter en loopt tot uiterlijk 15-12-2011.
Nieuwe lening aan SGC :
Hoofdsom: € 4.500.000,-
Rente: - 9 % op jaarbasis tot 1-1-2011 en
11 % op jaarbasis van 1-1-2011 tot 15-12-2011;
- berekening: juist/360;
- betaaldata: per maand.
Aflossing: aflossing van deze lening dient uiterlijk te geschieden op 15-12-2011.
ad. II
Overeengekomen wordt dat de wijzigingen en aanvullingen uit de erratumlijst (zie bijlage 5) van
kracht worden op deze nieuwe en alle bestaande leningsovereenkomsten tussen N.V. RENDO
Holding, SGC en SGE .
Mocht u met ons integrale aanbod akkoord gaan, dan zien wij graag z.s.m. twee getekende
versies retour komen.
Met vriendelijke groet,
N.V. RENDO Holding SGE en SGC
[medeverdachte 2] [verdachte]
Algemeen directeur directeur Bio-Coal & Waste BVBA
[Handtekening [medeverdachte 2] ] [40] [Handtekening [verdachte] ] [41]
Ondertekend voor akkoord Ondertekend voor akkoord
namens N.V. RENDO Holding namens SGC en SGE ”
13.6
De eerste deelklacht houdt in dat het oordeel van het hof dat de brief valselijk is opgemaakt getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is, omdat de aandelen van [medeverdachte 3] B.V. en Marella B.V. niet zijn ingekocht met geld dat op basis van de leningsovereenkomst bestemd was voor een ander doel. De steller van het middel onderbouwt dit standpunt onder verwijzing naar bijlage 1 bij de brief, waaruit volgt dat ten aanzien van de onroerende en roerende zaken waartoe de lening wordt verstrekt nog € 1.278.997,00 aan facturen openstaat. Het overige gedeelte van de verstrekte lening (€ 3.221.003,00) had dus nog geen bestemming en kon, zo begrijp ik de steller van het middel, worden besteed aan de inkoop van de aandelen (zonder dat dat in de leningsovereenkomst vermeld hoefde te worden).
13.7
De aan het proces-verbaal van 29 september 2022 gehechte pleitnotitie houdt hierover het volgende in (zonder overneming van voetnoten):
“Uit bijlage 1 (“ RENDO ACTIVALIJST” met bijbehorende facturen) en uit bijlage 2 (“Accountantsverklaring Tamek Groep van 04-06-2010”) van de aanbieding volgt eenduidig dat er reeds 7.079.129 Euro door SGI cs betaald werd en dat er nog een bedrag van 1.278.997 Euro te betalen was. Dit openstaande bedrag van 1.278.997 Euro was voor “de Torrefactie machine nummer 1”, voor “de biomassa aanvoerinstallatie”, voor “de silo’s”, voor “de diverse andere onroerende zaken” en voor “de diverse roerende zaken”, vermeld in de aanbieding. Dit bedrag werd verder onderbouwd met de nodige facturen (ook toegevoegd in bijlage 1 van deze aanbiedingsbrief). Verder meldde [verdachte] in een schrijven van 17-06-2010 aan [betrokkene 19] (financieel manager RENDO ), 1 dag voor de ondertekening van de eigenlijke overeenkomst:
“Naar aanleiding van de nieuwe en additionele leningsovereenkomst ad 4.500.000,- Euro, verzoek ik u om de per 1 juli aanstaande verschuldigde rente uit hoofde van reeds lopende leningen te verrekenen met bovenstaande nieuwe lening.
Tevens verzoek ik u om de openstaande rekening voor de aansluitkosten inclusief de afgesproken rente, alsmede alle overige transport- en aansluitnota’s, met bovengenoemde nieuwe lening te verrekenen.
Eén en ander conform besproken met [medeverdachte 2] .”
RENDO / [betrokkene 10] / [betrokkene 9] kon dus duidelijk zien dat na de betaling van deze crediteuren er nog een bedrag van 3,22M Euro te besteden was. [medeverdachte 1] / [verdachte] zijn er steeds van uit gegaan dat de jaarrekeningen van SGI cs, met andere overeenkomsten/verslagen/leningen/verpandingen etc. en met deze overeenkomst met de 5 bijlagen, ook in het dossier van RENDO zou voorkomen zoals dit bij Stramproy is gebeurd. Deze 5 bijlagen werden gevonden in de administratie van Stramproy en niet bij Rendo .
[…]
De verdediging heeft al meerdere malen gemotiveerd dat het weglaten van informatie in ieder geval niet welbewust is geweest. De aanbiedingsbrief is opgesteld door [medeverdachte 2] , niet door [medeverdachte 1] / [verdachte] . In die brief diende enkele zaken waarvoor de lening werd gebruikt op te worden genomen, nu dat door RENDO geëist werd in verband met verdere afhandeling van die zaken. In de bijlage van de aanbiedingsbrief is te zien dat 1.278.997 euro aangewend wordt om de in de accountantsverklaring opgegeven rekeningen te betalen zodat de genoemde goederen in de “Aanbiedingsbrief” vrij van schulden zijn, Dit is de reden dat, in tegenstelling tot bij de eerdere leningen, er nu wel een aanbiedingsbrief verstrekt is, maar deze is niet uitputtend. Dat blijkt ook uit het feit dat bij een narekening er een aanzienlijk bedrag overblijft waarvoor geen bestemming is gegeven.”
13.8
Ik volg de steller van het middel niet in zijn betoog dat in de brief niet uitputtend is omschreven waaraan de lening van 4,5 miljoen euro zou worden besteed. In de brief is immers puntsgewijs opgesomd voor de financiering van welke roerende en onroerende zaken (gedeeltelijk nader gespecificeerd in de bijlage) de lening is bestemd. Hieraan doet niet af dat in feite – gelet op de blijkens bijlage 1 gedeeltelijk al betaalde facturen – een deel van het geleende geld niet meer aan deze roerende en onroerende zaken hoefde te worden besteed. De bestemming van het geld lag vast en in de brief is niet vermeld dat de lening mede is aangegaan om de inkoop van aandelen te financieren. De eerste deelklacht faalt.
13.9
De tweede deelklacht houdt in dat de brief niet valselijk is opgemaakt, omdat de overeenkomst diende tot bewijs van het bestaan van een leningsovereenkomst tussen Rendo en SGC en deze overeenkomst in feite heeft bestaan zoals omschreven. De toelichting op het middel vermeldt hierover:
“Voor dit stuk om vals te zijn, zou de lening in de werkelijkheid – in het objectieve recht – niet moeten bestaan, of op een andere wijze moeten bestaan. Als de lening echter precies zo bestaat als dat hij is overeengekomen, kan het stuk dat dient om die lening te bewijzen bezwaarlijk als ‘vals’ aangeduid worden. En in de overwegingen van het Hof ligt nu juist besloten dat deze lening daadwerkelijk bestaat c.q. heeft bestaan.”
13.1
Ander dan de steller van het middel betoogt, heeft de lening niet precies zo bestaan als is overeengekomen. De overeenkomst diende niet enkel tot het bewijs dat tussen partijen een lening wordt overeengekomen ter hoogte van 4,5 miljoen euro, maar diende ook tot vastlegging van de
bestemmingvan het te lenen geldbedrag. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat juist deze besteding van het geld in werkelijkheid niet bestond zoals was overeengekomen. De tweede deelklacht faalt eveneens.
13.11
De derde deelklacht houdt in dat het valselijk opmaken van het document al was voltooid toen de verdachte zijn handtekening zette, althans dat het zetten van een handtekening een bijdrage van onvoldoende gewicht is, zodat het oordeel van het hof dat de verdachte de valsheid in geschrift heeft
medegepleegd– in beide gevallen – onbegrijpelijk is.
13.12
De derde deelklacht miskent dat niet voor het eerst in cassatie een beroep kan worden gedaan op een verweer dat niet ten overstaan van het hof is gevoerd en waarover het hof zich dus niet heeft kunnen uitlaten. De derde deelklacht is daarom vergeefs voorgesteld.
13.13
Het negende middel faalt.

14.Het tiende middel

14.1
Het tiende middel klaagt dat het hof bij de beoordeling of sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn het geldende toetsingskader heeft miskend, door (i) de overschrijding van de redelijke termijn te beoordelen “over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep” en (ii) door niet toe te lichten welke straf was opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
14.2
Op de terechtzitting van 29 september 2022 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig zijn pleitnotitie en betoogd dat de forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging. [42]
14.3
Het hof heeft over de overschrijding van de redelijke termijn in de strafoplegging het volgende overwogen:
“Het hof stelt vast dat sinds de bewezen verklaarde feiten inmiddels geruime tijd is verstreken en dat de redelijke termijn over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep genomen is geschonden. Het hof verdisconteert dit in de op te leggen straf door in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf op te leggen. Het hof heeft hiervoor ook aanleiding gezien in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn rol in het geheel. Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest passend en geboden is. De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst en omvang van het bewezenverklaarde.”
14.4
Bij de beantwoording van de vraag of de behandeling van de zaak binnen de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, moet de duur van het proces in eerste aanleg en in hoger beroep afzonderlijk worden beoordeeld. [43] Door te overwegen dat “de redelijke termijn over het geheel van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep genomen is geschonden”, heeft het hof dit beoordelingskader miskend.
14.5
Daarbij had het hof in zijn uitspraak niet alleen moeten aangeven in welke vorm de straf is verlaagd (in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf), maar ook in welke mate. Dat brengt mee dat, met het oog op de door de Hoge Raad uit te oefenen controle op de strafoplegging, het hof had moeten vermelden welke straf zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. [44]
14.6
Het tiende middel slaagt.

15.Slotsom

15.1
De middelen 1 tot en met 9 falen en kunnen worden afgedaan met een aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tiende middel slaagt.
15.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot (verdere) vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15.3
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Ook Rendo -directeur [betrokkene 2] participeerde (gedurende enige tijd) als aandeelhouder in SGI . Op zijn rol in het geheel gaat het hof niet nader in, omdat hij in deze strafzaak niet als verdachte is gedagvaard.
2.Het hof wijst een e-mail van 27 september 2009 aan als startpunt van het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij de verdachte en [medeverdachte 1] , en daarmee, als begindatum van de ten aanzien van feit 1 (het medeplegen van oplichting) bewezenverklaarde pleegperiode.
3.In de bewezenverklaring omschreven als N.V. Rendo Holding en/of Rendo Beheer B.V., en/of Rendo Duurzaam B.V. en/of hun (andere) dochtervennootschappen.
4.Zie J. Bemelmans & E. Hofstee, ‘Oplichting en aanverwant strafbaar bedrog in Nederland anno 2021’, in: A. Wirtgen e.a., Preadviezen 2020-2021, Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2021, p. 233 e.v.; J.W. Fokkens, commentaar op art. 326 Sr, in: J.W. Fokkens e.a. (red.), Wetboek van Strafrecht – Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer (online), aant. 2.
5.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2017/157 m. nt. N. Keijzer, rov. 2.4.
6.Vgl. HR 19 april 1926, ECLI:NL:HR:1926:229, NJ 1926, p. 572, m. nt. Besier. Zie ook J. Bemelmans & E. Hofstee, ‘Oplichting en aanverwant strafbaar bedrog in Nederland anno 2021’, in: A. Wirtgen e.a., Preadviezen 2020-2021, Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2021, p. 235.
7.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, NJ 2017/157 m. nt. N. Keijzer, rov. 2.4.
8.G04-01, pagina 2739.
9.Het proces-verbaal verhoor [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2016.
10.G11-01, pagina 2872.
11.G20-01, pagina 2979.
12.G10-01, pagina 2858.
13.D-143a, pagina 4074. D-143, pagina 4072.
14.D-249, pagina 4670.
15.D-249, pagina 4670.
16.D-084, pagina 3731.
17.D-271, pagina 4811. D-084, pagina 3731.
18.D-549, pagina 6660. D-110(a), pagina 3855 en 3856.
19.D207a, pagina 4464. D-207B, pagina 4468.
20.V07-09, pagina 2586.
21.V08-04, pagina 2632.
22.V08-01, pagina 2595.
23.D-625, pagina 7279.
24.Zie de pleitnotitie overgelegd ter terechtzitting van 29 september 2022, p. 30-39.
25.G04-01, pagina 2739.
26.Het proces-verbaal verhoor [getuige] bij de rechter-commissaris d.d. 8 december 2016.
27.Als overzicht opgenoemd in D-630, pagina 7521.
28.D-626, pagina 7619.
29.G11-01, pagina 2872.
30.G20-01, pagina 2979.
31.G10-01, pagina 2858.
32.Hoewel hun formele positie binnen Rendo van elkaar verschilde, konden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [betrokkene 2] de titel
33.Cursivering AG TS.
34.De verklaring van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ter terechtzitting van de rechtbank van 1 december 2017.
35.D-301, pagina 5007.
36.Een schriftelijk stuk, te weten het door verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] ten gelegenheid van de regiezitting van de rechtbank van 15 april 2016 ingediende stuk “de Rode Draad” (pagina 305).
37.Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling mede het noodzakelijkheidsbewustzijn omvat, en dat voorwaardelijk opzet voor de vervulling van het oogmerk niet toereikend is. Zie o.a. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1454, NJ 2019/466, m. nt. N. Jörg, rov. 2.3, HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AC8152, rov. 6.2, HR 14 oktober 1940, ECLI:NL:HR:1940:BG9448, NJ 1941/87, m. nt. W.P.J. Pompe en HR 5 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AB8977, NJ 1982/232 m. nt. Th.W. van Veen. Zie ook: J. Bemelsmans & E. Hofstee, ‘Oplichting en aanverwant strafbaar bedrog in Nederland anno 2021’, in: A. Wirtgen e.a., Preadviezen 2020-2021, Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, Den Haag: Bju 2021, p. 228 e.v.
38.De verklaring van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] ter terechtzitting van de rechtbank van 1 december 2017.
39.Zie onder meer: HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126, NJ 2016/420, m. nt. Rozemond, rov. 2.5 en HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1655, rov. 2.3.1.
40.Invoeging AG TS.
41.Invoeging AG TS.
42.Deze vaststelling is van belang in het licht van onder meer HR 3 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7309, NJ 2000/721, m. nt. J. de Hullu, rov. 3.9, waarin de Hoge Raad overweegt dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak wanneer de zaak in laatste feitelijke aanleg in tegenwoordigheid van de verdachte en/of diens raadsman is behandeld en ter terechtzitting een dergelijk verweer niet is gevoerd. Zie ook HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1094, rov. 3.3.
43.Zie HR 9 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:197, rov. 2.4.1 en HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m. nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.13-3.16.
44.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m. nt. P.A.M. Mevis, rov. 3.2.4.