Conclusie
1.Inleiding
2.Feiten en procesverloop
Rechtmatigheid van het Tweede Beslag
3.Bespreking van het cassatiemiddel in het principaal beroep
[…]-uitspraak van de Hoge Raad. [10] Volgens die uitspraak kan de grondslag voor dat beslag worden gevonden in de art. 730 en 843a (oud) Rv. De art. 1019a leden 1 en 3, 1019b leden 3 en 4, en 1019c Rv zijn volgens de uitspraak, voor zover nodig, overeenkomstig van toepassing.
Organik/Dowlijkt te volgen dat in dat laatste geval het beslag na een beslissing over de mogelijkheid tot kennisneming voortduurt op grond van een analoge toepassing van art. 1019c lid 2 Rv (rov. 6.1.3 van dat arrest).
[…]-uitspraak) is beslist dat het bewijsbeslag blijft voortduren tot die procedure, ligt dan ook bepaald als redelijke beslissing voor de hand. Ik zou overigens menen dat art. 704 lid 2 Rv überhaupt niet van toepassing is in een geval als het onderhavige, omdat duidelijk is dat die bepaling niet bedoeld is voor een vonnis in kort geding zoals hier en dus niet op een dergelijk vonnis kan worden betrokken. Het is immers evident dat het voortduren van het beslag na een dergelijk vonnis wel degelijk zin heeft, anders dan wat de ratio van het verval ex art. 704 lid 2 Rv vormt (zie voor die ratio hiervoor in 3.4 eerste alinea).
door de bewaarderen bevat evenmin iets over een tweede beslag. Het standpunt van Container c.s. komt er dus op neer dat dit gevolg op een andere grond heeft te gelden.
Onderdeel 1.2klaagt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat uit de overweging dat er geen rechtsregel is die zich verzet tegen de mogelijkheid opnieuw beslag te leggen als door een fout of anderszins het eerdere beslag is komen te vervallen, niet volgt dat (en waarom) het rechtmatig is in weerwil van de genoemde bepalingen niet mee te werken aan de vernietiging van de bescheiden nadat het daarop gelegde beslag is vervallen.
Onderdelen 2.2.1 en 2.2.2klagen dat het hof bij zijn oordeel heeft miskend dat het er veronderstellenderwijs van is uitgegaan dat het eerste beslag van rechtswege was vervallen. Daaruit volgt volgens de onderdelen dat een tweede beslag op de desbetreffende bescheiden niet mogelijk was.
4.Bespreking van het cassatiemiddel in het incidenteel beroep
Subonderdeel 1avoert aan dat het oordeel van het hof in rov. 6.16 niet in stand kan blijven als het principaal cassatieberoep leidt tot vernietiging van het arrest van het hof, omdat het incidenteel hoger beroep in de verwijzingsprocedure dan weer aan de orde dient te komen.
Subonderdeel 1bklaagt dat, voor zover het hof met de veroordeling van UTI in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep en de bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat UTI in het incidenteel hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, dat het incidenteel hoger beroep wordt verworpen, en dat de door het incidenteel hoger beroep bestreden oordelen worden bekrachtigd, dat oordeel onjuist, onbegrijpelijk en niet gemotiveerd is, omdat grieven die buiten behandeling worden gelaten, niet dienen te worden verworpen.
Subonderdeel 1cklaagt dat het hof met zijn oordeel in rov. 6.16 heeft miskend dat incidentele grieven dienen te worden behandeld als die weliswaar niet tot wijziging van het dictum kunnen leiden, maar daarbij anderszins wel voldoende belang bestaat. Het belang van UTI bij haar grief tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat een apart spoedeisend belang niet is vereist voor een opheffingsvordering ex art. 705 Rv in kort geding, is dat zij in een eventuele verwijzingsprocedure zou moeten kunnen betogen dat een spoedeisend belang wél is vereist en dat het Container c.s. aan een dergelijk belang ontbreekt, aldus het onderdeel.