ECLI:NL:PHR:2025:950

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
23/05074
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen veroordeling voor bedreiging van vertolker Sinterklaas

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1981, veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De veroordeling volgde op een incident waarbij de verdachte op social media een afbeelding plaatste van Sinterklaas, gefotoshopt op de plaats van John F. Kennedy, met de tekst "Voor alle fragiele kolonisten is er deze versie zonder kinderen". De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij vier middelen van cassatie zijn voorgesteld. De middelen omvatten onder andere het verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging, en dat het hof niet heeft gereageerd op verzoeken tot het horen van getuigen en het voegen van stukken aan het strafdossier. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij wordt gesteld dat de middelen falen. De zaak heeft een belangrijke context, waarbij de verdachte zich als antiracistisch activist profileert en stelt dat zijn vervolging een vorm van intimidatie is tegen zijn activisme. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de middelen van de verdachte verworpen, met toepassing van artikel 81 lid 1 RO.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/05074
Zitting9 september 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte

1.Inleiding

1.1
De verdachte is bij arrest van 22 december 2023 door het gerechtshof Amsterdam (parketnr. 23-003713-19) wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. E. Tamas, advocaat in ‘s‑Gravenhage, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.

2.Waar het in cassatie om gaat

2.1
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de vertolker van de rol van Sinterklaas bij de landelijke intocht door op social media een foto te plaatsen waarop Sinterklaas gefotoshopt is op de plaats van John F. Kennedy, vlak voor deze door een scherpschutter werd vermoord. Het eerste middel houdt in dat het hof heeft verzuimd te reageren op het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Het tweede middel klaagt over de afwijzing door het hof van een aantal verzoeken tot het horen van getuigen. Het derde middel betreft de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging tot het voegen van stukken aan het strafdossier. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd te reageren op een gevoerd verweer strekkende tot vrijspraak.
2.2
Deze conclusie strekt tot verwerping van de middelen.

3.Bewezenverklaring

3.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 27 oktober 2018 in Nederland de vertolker van de rol van Sinterklaas tijdens de landelijke intocht van Sinterklaas heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend middels zijn facebookaccount een afbeelding op facebook te plaatsen/delen waarop Sinterklaas geplakt/gefotoshopt is op de plek van J.F. Kennedy en (daarbij) heeft geschreven “Voor alle fragiele kolonisten is er deze versie zonder kinderen”.”

4.Het eerste middel

4.1
Het middel houdt in dat het hof heeft verzuimd te reageren op het verweer van de verdediging om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte te verklaren.
4.2
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het in de appelschriftuur opgenomen verweer ter terechtzitting van het hof van 8 december 2023 onverminderd is gehandhaafd, maar dat in het bestreden arrest noch in de aanvulling daarop door het hof op dit verweer is gerespondeerd.
4.3
Het procesverloop in hoger beroep is als volgt geweest. Op 20 oktober 2019 is de appelschriftuur van de verdediging bij het hof ingekomen. In deze appelschriftuur zou het bedoelde verweer op pagina 3 t/m 5 onder randnr. 2 zijn weergegeven. Voor de inhoud van het verweer verwijs ik kortheidshalve naar de appelschriftuur. [1] Op 17 augustus 2021 heeft er een regiezitting plaatsgevonden. Op die zitting is de verdachte niet verschenen maar wel zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsman mr. Tamas (de raadsman die de verdachte ook in de onderhavige cassatieprocedure bijstaat). Het proces-verbaal van genoemde terechtzitting houdt voor zover van belang het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat de volgende stukken bij het hof zijn binnengekomen:
- een appelschriftuur namens de verdachte van 20 oktober 2019;
[…]
- een e-mail van de raadsman van 15 augustus 2021 inhoudende een aanvulling op het verzoek tot onderzoekshandelingen;
[…]
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
[…]
De voorzitter merkt op dat de raadsman de inhoud van de aanvulling op de appelschriftuur [als bijlage bij de email van 15 augustus 2021] aan het voorlezen is. De raadsman deelt mede dat hetgeen is vermeld in de aanvulling onder 6.4 tot en met 7.3 onverkort wordt gehandhaafd. De voorzitter deelt de raadsman mede dat, met het oog op de tijdsduur van de zitting, deze passages hier als voorgedragen zullen gelden.”
4.4
De “Aanvulling verzoek onderzoekshandelingen” (zie hierna onder 5.4) bevat onder 6.4 t/m 7.3 – de passages die het hof als door de raadsman voorgedragen heeft aangemerkt – twee verzoeken tot het horen van getuigen (en dus geen niet-ontvankelijkheidsverweer). Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst geweest en op 13 april 2023 is het wederom tot een regiezitting gekomen, waarbij het onderzoek is hervat in de stand waarin het zich ten tijde van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op 17 augustus 2021 bevond. Op de regiezitting van 13 april 2023 heeft het hof beslissingen genomen op de onderzoekswensen van de verdediging. De zaak is nadien wederom voor onbepaalde tijd aangehouden en de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft op 8 december 2023 plaatsgevonden. Op de terechtzitting van 8 december 2023 is het onderzoek wegens de gewijzigde samenstelling van het hof opnieuw aangevangen. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt voor zover van belang het volgende in:
“Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. E. Tamas, advocaat te ‘s-Gravenhage, die mededeelt dat de verdachte op de hoogte is van, de zitting en dat hij uitdrukkelijk is gemachtigd als raadsman namens de verdachte op schrift gestelde mededelingen naar voren te brengen maar dat hij niet is gemachtigd als raadsman namens de verdachte de verdediging te voeren, voor zover dat meer behelst dan het doen van de mededelingen. De raadsman deelt ook mede dat de verdachte niet meer in Nederland verblijft en dat de verdachte niet naar Nederland terug zal keren.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De raadsman voert het woord aan de hand van de op schrift gestelde mededelingen en leest dit voor.
Deze mededelingen worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor en merkt op dat een niet-gemachtigd raadsman volgens de wet enkel een verzoek tot aanhouding kan doen. De advocaat-generaal vraagt aan de raadsman of uit de mededelingen, die hij namens de verdachte heeft gedaan, moet worden begrepen dat er geen grieven zijn en dat er geen belang meer wordt gehecht aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
De raadsman zegt dat deze zaak inmiddels al lang loopt en dat het hof eerder een tussenarrest heeft gewezen. Hij deelt mede dat hij weliswaar niet meer is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, maar dat alle proceshandelingen die aan deze zitting vooraf zijn gegaan nog steeds geldig zijn.
De voorzitter deelt mede dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis en eerder in de procedure te kennen heeft gegeven dat het hoger beroep ziet op de bewezenverklaring.”
4.5
De onder 4.4 genoemde door de raadsman overgelegde schriftelijke mededelingen houden voor zover van belang het volgende in:

Mededelingen van de verdachte [verdachte]
Edelgrootachtbaar College,
[verdachte] bevindt zich niet meer in Nederland en keert kennelijk niet meer terug. [verdachte] heeft mij als achtergebleven raadsman uitdrukkelijk gemachtigd om ter zitting van vandaag alleen zijn mededelingen ongecensureerd voor te dragen en vervolgens zijn verdediging definitief te staken.
Aanvankelijk was deze raadsman derhalve voornemens om de eigen mededelingen van [verdachte] aan uwe Hof alleen schriftelijk kenbaar te maken, nu deze raadsman ernstig ziek is en zich in revalidatiefase bevindt. Niettemin is deze raadsman ter zitting verschenen vanwege de eerbiediging van uwe hof, zoals hem door zijn advocateneed wordt geboden, ook als hem de reis en de verschijning ter zitting vanwege zijn ziekte mentaal en fysiek zeer belastend is.
De mededelingen van [verdachte] zijn opgetekend naar aanleiding een telefonisch gesprek en overleg met van [verdachte] . Deze mededelingen luiden als volgt.
[verdachte] stelt vast, dat voor hem, als niet-witte antiracist activist, ook in deze zaak geen eerlijk proces mogelijk is, omdat hij zich structureel verzet tegen het institutionele racisme, dat in Nederland perpetuum haar wortels heeft in het voorbestaan van koloniale witte suprematistische ideeën en praxis in de cultuur, instituties, onderwijs en economische structuren en politiek, maar ook in de rechtspraak.
[verdachte] vindt ook, dat er doorgaans ook uwe gerechtshof en in bijzonder in de samenstelling van witte mannen of vrouwen ex nature niet in staat is om te begrijpen, dat er in Nederland voor niet-witte mensen sprake is van structurele agressie en permanente onderscheid in hun dagelijks leven, en dat daardoor de materiele en immateriële welzijn van de niet-witte mensen in Nederland ernstig aangetast wordt, en dat er evenmin in staat is om onderscheid te kunnen maken tussen handelingen en uitlatingen van racisten en van de niet-witte activisten die racisme bestrijden, zodat voor niet-witte antiracisten, zoals hij, a priori geen eerlijk proces mogelijk is, en ook in de zin niet dat hij door zijn gelijken, althans door niet-witte antiracistische rechters berecht wordt.
Volgens [verdachte] zijn immers zijn uitlatingen, waarvoor hij onder meer in deze zaak wordt vervolgd en berecht niet meer en niet minder dan ironische boodschappen aan het adres van fictieve symbolen, zoals Zwarte Piet en Sinterklaas, en geenszins de potentie hebben om aan deze fictieve symbolen van raciale - en koloniale onderdrukking materiele of immateriële schade toe te brengen,
dan wel anderen aan te zetten om een zodanige schade aan deze fictieve symbolen van raciale onderdrukking toe te brengen, nu dit in werkelijkheid onmogelijk is.
Volgens [verdachte] betuigt derhalve zijn vervolging en berechting door autoritaire lage en hoge politionele instituties, en van juristen belast met handhaving en berechting, van de trieste werkelijkheid, dat deze symbolen van raciale - en koloniale onderdrukking van een zodanig belang zijn voor de beleving en voor het in stand houding van de witte cultuur, dat ook een ironische uitlating en boodschap van een niet-witte antiracist aan het adres van deze fictieve symbolen van raciale en koloniale onderdrukking niet wordt geduld, en voor bestraffing van zulke ironie zelfs het strafrecht gebruikt wordt.
[verdachte] stelt verder vast, dat er een schril contrast is tussen de inhumane wijze hoe met hem als niet-witte antiracist activist omgegaan is, nu hij door een grote en speciaal getrainde politiemacht is weggevoerd in de nabijheid van een rechtbank, dan wel s’ nachts, geblinddoekt, en gehandboeid, terwijl hij niets anders deed dan gepoogd heeft met behulp van ironie de universeel geldende menswaardigheid van de niet-witte mensen te beschermen, en de beschermende paternalistische opstelling jegens racisten, zoals jegens degene die een wegblokkade heeft opgezet om een antiracistische demonstratie te beletten, en jegens de leider van een grote politieke partij, die zelfs opgeroepen heeft tot verbanning van een gehele etnische groep uit dit land, nu beiden met fluwelen handschoenen tot nationale helden worden opgeheven, en nu de leider van de politieke partij zelfs in staat gesteld is om leiding te geven aan dit land.
Volgens [verdachte] laat deze stand van zaken zien dat voor hem geen plaats meer is in Nederland.”
4.6
Vooropgesteld moet worden dat uitgangspunt in strafzaken is dat de rechter dient te beraadslagen en te beslissen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat brengt mee dat verweren en uitdrukkelijk onderbouwde standpunten ter terechtzitting dienen te worden voorgedragen. Geen rechtsregel verplicht de rechter dan ook te beslissen op verweren of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten die aldaar niet uitdrukkelijk zijn voorgedragen. Dat neemt niet weg dat de verdediging het initiatief kan nemen om het voordragen van verweren en onderbouwde standpunten ter terechtzitting te bekorten door middel van een duidelijke verwijzing naar de inhoud van de stukken van het geding, zoals de pleitnota die in eerste aanleg is voorgedragen, de pleitnota die door een raadsman van een tegelijkertijd terechtstaande medeverdachte is voorgedragen (en ook in het dossier van de verdachte is gevoegd) alsook een pleitnota die op voorhand aan de rechter en de andere procespartijen is toegezonden. Voorop staat evenwel dat ter terechtzitting met voldoende duidelijkheid moet worden aangeduid welke verweren worden gevoerd en welke onderbouwde standpunten worden ingenomen. (Vgl. HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6159,
NJ2011/356 over de schriftelijke voorbereiding in een ontnemingszaak.) Het is de rechter die daarop dient toe te zien en die daarom zal moeten instemmen met voormelde bekorting van het pleidooi, waarvan moet blijken uit het proces-verbaal van de terechtzitting. [2]
4.7
Uit het onder 4.3 en 4.4 beschreven procesverloop blijkt dat de gemachtigde raadsman van de verdachte op de regiezitting van 17 augustus 2021 de inhoud van de
aanvullingop de appelschriftuur, als bijlage gevoegd bij de e-mail van 15 augustus 2021, heeft voorgelezen en heeft medegedeeld dat hetgeen in dat stuk is vermeld onder 6.4 t/m 7.3 onverkort wordt gehandhaafd. Het hof heeft er in verband met de tijdsduur van de zitting mee ingestemd dat genoemde passages als voorgedragen ter terechtzitting zullen gelden.
4.8
Nog daargelaten dat het op de regiezitting van 17 augustus 2021 – door middel van het gestelde in 6.4 t/m 7.3 van de “Aanvulling verzoek onderzoekshandelingen” – voorgedragen verweer niet het in de appelschriftuur onder randnr. 2 weergegeven verweer of een anders verwoord niet-ontvankelijkheidsverweer betreft, blijkt uit het onder 4.3 en 4.4 beschreven procesverloop en de inhoud van de onder 4.5 voorgedragen schriftelijke mededelingen van de verdachte [3] niet dat genoemd verweer op de terechtzitting van 8 december 2023 – waar het onderzoek in de zaak opnieuw is aangevangen – is gevoerd. Dat betekent dat het middel, dat ervan uitgaat dat de raadsman het in het middel bedoelde verweer ter terechtzitting van 8 december 2023 onverminderd heeft gehandhaafd, feitelijke grondslag mist.
4.9
Het middel faalt.

5.Het tweede middel

5.1
Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van de verzoeken tot het horen van getuigen.
5.2
De appelschriftuur van 20 oktober 2019 houdt voor zover van belang het volgende in:
“3. Het gehele strafproces van de verdachte, vanaf de aanhouding tot en met de berechting, strijdig is met de goede procesorde, dan wel kenmerkt zich van grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte in zijn recht op een eerlijk proces. Een en ander om de redenen, feiten en omstandigheden, zoals deze reeds in deze schriftuur zijn uiteengezet, en omdat het horen van getuigen door de raadsman in de eerste aanleg, geweigerd is. Het verzoek van de raadsman in de eerste aanleg, zoals dat gericht is aan het openbare ministerie, wordt bij dit schrijven als bijlage 4 gevoegd, met de vermelding dat hetgeen in dat verzoek met betrekking tot het horen van de daarin genoemde getuigen, en met betrekking tot de onderbouwing van dat verzoek als in deze appelschriftuur integraal herhaald en ingelast gelijkluidend verzoek dient te worden beschouwd.
Voorts wordt uw hof verzocht tot horen van de navolgende getuigen om de redenen zoals volgt.
- De plaatsvervanger hoofdofficier van justitie van arrondissementsparket Haarlem, [naam 1] , omdat door de rechtbank kennelijk met deze plaatsvervanger overleg is gevoerd over de garanties die gegeven waren aan de stichting en aan de leden van de stichting, waaronder de verdachte in verband met de veiligheid voor, tijdens en na de zitting. Een en ander ter vaststelling van de noodzaak van de aanhouding van de verdachte, onmiddellijk na de zitting in Haarlem op een wijze, zoals dat heeft plaatsgevonden, en ondanks de gegeven garanties met betrekking tot de veilige deelname aan de zitting;
- De Politiechef Noord-Holland, [naam 2] , om redenen zoals reeds bij de plaatsvervangend hoofdofficier zijn vermeld;
- De brigadier van de politie-eenheid Noord-Holland, [verbalisant 1] , die verklaard heeft, dat voor hem onbekend was waar de verdachte verbleven is, dat de verdachte moeilijk bereikbaar en traceerbaar was, dat de verdachte telefonisch niet bereikbaar was, en dat hem bekend was dat de verdachte aanwezig was op de zitting in Haarlem. Een en ander omdat de brigadier niet naar waarheid heeft kunnen verklaren. De verdachte was immers ingeschreven op een bij de politie bekend adres in [plaats] , hij was op dat adres wel bereikbaar en vindbaar, en omdat – gezien de georganiseerde aanhouding – onmogelijk was, dat er ad hoc tot aanhouding is besloten nadat waargenomen is dat de verdachte op de zitting is verschenen.
Overigens heeft de verdachte in de zittingzaal plaatsgenomen en niet naast de advocaat van de stichting. Hiervan uitgaande is er wel een redelijk vermoeden, dat de verdachte gevolgd was al dan niet middels telefoontaps of observatie, en dat de aanhouding van de verdachte nog voor de deelname van de verdachte aan de zitting als zodanig zoals plaatsgevonden is gepland;
- De inspecteur van de Dienst Regionale Informatieorganisatie Eenheid Noord-Holland, [verbalisant 3] , die het proces-verbaal van verdenking heef opgesteld, dan wel ondertekend. Een en ander omdat uit het proces-verbaal van de inspecteur blijkt, dat de verdachte lange tijd geobserveerd en gevolg is, dan wel inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer vanwege zijn activisme tegen racisme, en in bijzonder tegen de racistische steretypering met de figuur va n Zwarte Piet van de mensen met een donkere huidskleur. Het lijkt dus erop, dat activisme tegen racisme een aanleiding is geweest tot observatie dan wel tot het inwinnen van
inlichtingen over de verdachte. Hierover dient dan ook van de inspecteur verheldering te worden verkregen. Een en ander zal immers, indien de voormelde reden tot informatief inkaderen van de verdachte bewaarheid zal geworden, althans dat er sprake is van het inkaderen van de verdacht om redenen van mensenrechtenactivisme strijdig zijn met internationale regelgeving. Voorts kan deze verklaring dienen ter onderbouwing van het verweer, dat vervolging van de verdachte niet anders is dan intimidatie en ontmoediging van activisme tegen racisme;
- Het Nationale Coördinator Terrorismebestrijding, nu uit zijn getuigenis dient te blijken, dat de activiteiten van de verdachte niet anders zijn dan activisme tegen racisme zodat er geen sprake kan zijn van negatieve aandacht, dat het informatief inkaderen van de verdachte zou kunnen rechtvaardigen;
- De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] , omdat de verbalisanten over het buiten bewust raken van de verdachte na het opdoen van hoofdkapje tegenstrijdig verklaren. Volgens de eerste verbalisant was er immers geen sprake bij de verdachte na de aanhouding buiten bewust raken, en volgens de tweede verbalisant wel maar dat de verdachte dat heeft gesimuleerd.”
5.3
Bijlage 4 bij de appelschriftuur van 20 oktober 2019, zoals onder 5.2 wordt vermeld, houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Edelachtbare vrouwe, heer,
Conform het verzoek van de rechtbank van 19 april 2019 doe ik u hierbij de onderzoekswensen van de verdediging toekomen.
Getuigen
Ik verzoek u de volgende personen als getuigen te horen:
• personen die hebben deelgenomen aan enig overleg binnen de driehoek van burgemeester, openbaar ministerie en politie van de gemeente [...] , over de beslissing cliënt aan te houden en de beslissing hem een gebiedsverbod op te leggen.
• [naam 4] , burgemeester van [plaats] ;
• het Hoofd handhaven en netwerken van de politie [plaats] , naam onbekend, naar wie verwezen wordt op pag. 42 van het strafdossier;
• [verbalisant 5] (UTR5409), voormalig wijkagent [plaats] , politie-eenheid Midden Nederland.
Motivering
Leden driehoeksoverleg (en burgemeester [naam 4] )
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de aanhouding van cliënt een ongeoorloofde inbreuk
oplevert op zijn recht op persoonlijke vrijheid, zoals neergelegd in artikel 9 IVBPR en artikel 5 EVRM. Volgens de verdediging was het enige doel van zijn aanhouding ervoor te zorgen dat cliënt – net als in 2017 – gedurende de sinterklaasintocht niet op vrije voeten zou zijn, kennelijk om zo te voorkomen dat hij eventueel strafbare feiten zou plegen. Dit is een vorm van preventieve hechtenis die, anders dan artikel 9 IVBPR en artikel 5 EVRM eisen, geen basis in de wet heeft. De dwangmiddelen aanhouding en ophouden voor onderzoek omvatten qua doelen niet het voorkomen van strafbare feiten.
Dit is nota bene het tweede jaar op rij dat cliënt preventief is opgepakt voorafgaand aan de Sinterklaasintocht. In september 2018 heeft cliënt een overleg gevoerd met burgemeester [naam 4] van de gemeente [...] , waar de Sinterklaasintocht en eventuele acties van cliënt zijn besproken. Een verslag van dit gesprek bevindt zich in het strafdossier. Op 13 november 2018, de dag van zijn aanhouding, heeft cliënt tevens een gebiedsverbod ex artikel 172 Gemeentewet opgelegd gekregen met betrekking tot een deel van de gemeente [...] rondom de Sinterklaasintocht. Ook dit gebiedsverbod bevindt zich in het strafdossier. Gedurende de toetsing van de vordering bewaring van cliënt op 15 november 2018 kreeg de verdediging de indruk dat het openbaar ministerie alles eraan gelegen was ervoor te zorgen dat cliënt zich gedurende de Sinterklaasintocht in bewaring zou bevinden. Dit blijkt reeds uit het subsidiair verzoek van de officier van justitie om cliënt na voorlopige hechtenis te schorsen onder de volgende bijzondere voorwaarden:
• “te melden op politiebureau Kroonstraat/Paardenveld, Kroonstraat 25, 3511RC Utrecht op vrijdag 16 november tot en met zondag 18 november 2018 om 11:00 uur en om 13:00 uur. De 18de ziet op het feit dat er die dag nog meerdere intochten van Sinterklaas zijn in Nederland en ik wil voorkomen dat verdachte een andere intocht van Sinterklaas bijwoont;
• een locatieverbod namelijk dat verdachte zich 16 tot en met 17 november zich niet bevindt in de gemeente [...] ”.
Dit vormen sterke aanwijzingen dat binnen de driehoek van burgemeester, politie en openbaar ministerie overleg is gevoerd met betrekking tot de aanhouding van cliënt op 13 november 2018. Het is van belang dat nader onderzoek wordt gedaan naar de vraag of de aanhouding van cliënt inzake de verdenking van bedreiging is ingezet met als werkelijk doel ervoor te zorgen dat hij gedurende de Sinterklaasintocht gedetineerd zou zijn. Hiertoe is ook een verzoek ex artikel 34 Sv gedaan aan het openbaar ministerie om stukken die hierop zien aan het dossier toe te voegen. Dit verzoek is door het openbaar ministerie afgewezen (
bijlage 1). In deze afwijzing stelt de officier van justitie dat de
zaaksofficiergeen deel heeft uitgemaakt van enige driehoek waarin de Sinterklaasintocht is besproken. Ook stelt hij dat er geen correspondentie bestaat tussen de
zaaksofficieren het bestuur. Mijn verzoek ex artikel 34 Sv zag echter op overleg tussen welk lid van het openbaar ministerie dan ook met de burgemeester, zijn medewerkers of andere ambtenaren van de gemeente [...] . Uit het strafdossier blijkt reeds dat er contact is geweest met de burgemeester, nu onderdelen van zijn gesprek met cliënt op 25 september 2018 worden beschreven in het strafdossier. Ook de samenloop van de aanhouding, de oplegging van een gebiedsverbod en de door de officier van justitie bij de voorgeleiding voorgestelde bijzondere schorsingsvoorwaarden vormen een nadere aanwijzing voor overleg binnen de driehoek over manieren om client om ervoor te zorgen dat cliënt de intocht niet zou bijwonen. Zodoende is het horen van personen die deelgenomen aan dergelijk overleg van belang voor door de rechtbank te nemen beslissingen over het verweer van de verdediging op grond van artikel 359a Sv en verband met de schending van cliënts recht op persoonlijke vrijheid ex artikel 9 IVBPR en artikel 5 EVRM.
Burgemeester [naam 4] & Hoofd handhaven en netwerken
Het horen van de burgemeester en het hoofd Handhaven is van belang omdat zij kunnen verklaren over de gesprekken die zij hebben gevoerd met cliënt in aanloop naar de landelijke Sinterklaasintocht, respectievelijk op 25 september 2018 en op 1 november 2018. In het strafdossier wordt naar deze gesprekken verwezen (pag. 16-17, 21 en 42). Hierin wordt de nadruk gelegd op uitspraken van cliënt tijdens deze gesprekken die erop zouden duiden dat hij zich genoodzaakt zou voelen “iets strafbaars te doen” dan wel dat hij dit niet uitsluit. De weergave van deze gesprekken in het dossier is volgens cliënt echter onvolledig. Na ontvangst van het verslag van zijn gesprek met de burgermeester heeft cliënt daar reeds op gewezen (
bijlage 2). De weergave van zijn gesprek met hoofd handhaven werd cliënt eerst bekend bij verstrekking van het strafdossier. Van belang is dat cliënt tijdens beide gesprekken heeft aangegeven geweldloos te zijn en dat zijn gesprekspartners zich “geen zorgen hoeven te maken”. Deze relevante uitingen van cliënt komen niet voor in het strafdossier. Dit terwijl ze van belang zijn voor de vraag of het feit kar worden bewezenverklaard. Voor een veroordeling ter zake van artikel 285 Sr is immers ook de context waarin de uiting is gedaan van belang
Op 8 maart 2019 heeft de officier van justitie laten weten af te zien van het oproepen van voornoemde getuigen (
bijlage 3). Als reden daarvoor geeft de officier van justitie op dat cliënt niet betwist de in het dossier vervatte uitlatingen te hebben gedaan. Zoals reeds toegelicht is het punt van de verdediging nou juist dat cliënt daarnaast andere uitingen heeft gedaan tijdens deze gesprekken die niet terugkomen in het dossier, maar die afdoen aan de dreiging die van cliënt uit zou gaan. Nu de volgens het openbaar ministerie voor cliënt belastende uitingen tijdens deze gesprekken kennelijk van belang zijn, is het in het belang van de verdediging dat een juist en volledig beeld ontstaat van deze gesprekken. Voor een veroordeling ter zake van artikel 285 Sr zijn immers ook de omstandigheden waaronder de uiting in kwestie is gedaan van belang. Daarom is het horen van getuige [naam 4] en het hoofd Handhaven van belang voor onder meer de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 Sv.
[verbalisant 5]
Het horen van getuige [verbalisant 5] is van belang ter nadere ondersteuning van een te voeren verweer over de onrechtmatigheid van de aanhouding van cliënt. Het dossier bevat een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] waarin wordt gesteld dat de reden dat besloten is cliënt buiten heterdaad aan te houden ter zake van bedreiging onder andere was dat het onbekend was waar cliënt verbleef en dat cliënt moeilijk te bereiken of te traceren is. Cliënt betwist dit. Hij heeft al jaren een vast adres waar hij is ingeschreven en hij is daar ook gemakkelijk te bereiken. De wijkagent kan dit bevestigen, nu cliënt meermaals met hem heeft gesproken aan de poort en in de buurt van zijn woonadres aan de [a-straat 1] te [plaats] . Zoals uit het speciaal daartoe opgemaakte proces-verbaal blijkt is deze wijkagent ook enkele weken voor de landelijke Sinterklaasintocht bij cliënt aan de deur geweest om met hem te spreken. Toch wordt kennelijk op basis van onder andere dit proces-verbaal kennelijk geconcludeerd dat cliënt “moeilijk te traceren is”. Hierover wenst de verdediging de getuige nader te bevragen. De getuige kan dan ook bevestigen dat cliënt daadwerkelijk permanent verblijft op dit adres en dat hij cliënt daar ook meermaals daadwerkelijk heeft bereikt. Het horen van deze getuige is relevant voor de vraag of de aanhouding van cliënt rechtmatig was en daarmee voor een beroep op artikel 359a Sv en een verweer inzake schending van cliënts recht op persoonlijke vrijheid van (artikel 5 EVRM en artikel 9 IVBPR).”
5.4
De aanvulling op het verzoek tot onderzoekshandelingen, zoals hierna onder 5.5 in het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 augustus 2021 wordt genoemd, houdt het volgende in:
“3.11.Voorts wordt u verzocht door de verdediging als getuigen te laten horen, de inspecteurs van de politie Eenheid Noord-Holland, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die auteurs van de processen-verbalen zijn, waarin de desbetreffende passages uit het rapport van de DRIONH zijn opgenomen, en die het document
“ [...] ”, waarvan de bron en de wijze van verkrijging onbekend zijn, aan het strafdossier hebben gevoegd.
3.12.
Daarnaast wordt u verzocht de acteur als getuige te laten horen, die de aangifte zou hebben gedaan.
3.13.
Een en ander onder meer voor verduidelijking, of de door die acteur beweerde vrees het gevolg is van het bericht op de sociale media van de verdachte, of van de weergave en de interpretatie daarvan in het desbetreffende artikel van 7 november 2021 “
Piehaters slijpen van messen”, zoals verschenen in het dagblad ‘de Telegraaf’.
3.14.
De voormelde informatie en documenten behoren immers tot de stukken, waarover de bevoegde autoriteiten moeten beschikken en die belastend of ontlastend zijn of kunnen zijn voor de verdachte, teneinde een eerlijk verloop van de procedure te waarborgen en de voorbereiding van de verdediging mogelijk te maken.
3.15.
De voormelde verzoeken komen voorts voor toewijzing in aanmerking in het licht van de overwegingen in het arrest van 19 januari 2019 van het EHRM in de zaak Keskin t. Nederland (ECLI: CE: ECHR: 2021:0119: JUD000220516).
Nadere bespreking van onderzoekswensen van appelschriftuur
4. De verdediging heeft (zeer recentelijk) kennis genomen van de reactie van de advocaat-generaal, mr. M. Spruijt, over de bij appelschriftuur van 20 oktober 2019 ingediende onderzoekswensen.
5. In de appelschriftuur is de toevoeging aan het strafdossier van de navolgende documenten verzocht
:
[…]
en ook het laten horen van de navolgende getuigen:
- personen die hebben deelgenomen aan enig overleg binnen de driehoek van de burgemeester, openbaar ministerie en politie van de gemeente [...] , over de beslissing verdachte aan te houden en de beslissing hem een gebiedsverbod op te leggen;
- [naam 4] , burgemeester van [plaats] ; het Hoofd handhaven en netwerken van de politie [plaats] , waarnaar wordt verwezen op pagina 42 van het dossier;
- verbalisant [verbalisant 5] (UTR5409), voormalig wijkagent Oog in Al van politie Eenheid Midden-Nederland; [naam 1] ;
- plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Noord-Holland; [naam 2] ;
- chef van de politie Eenheid Noord-Holland;
- [verbalisant 1] , brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland
- de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding;
- verbalisant [verbalisant 2] ; verbalisant [verbalisant 4] ,
5.1.
Door het verzoeken van voormelde onderzoekshandelingen wordt niet een appel beoogd tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte.
6. De verdediging stelt vast, dat alle verzochte onderzoekshandelingen wel voor toewijzing in aanmerking komen om redenen zoals hierna volgen.
6.1.
De voorbereiding en de uitvoering van de herhaalde aanhouding en vervolgens de vervolging van de verdachte had immers het kennelijke doel de verdachte te intimideren en de verdachte aan onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM te onderwerpen.
6.2.
De onderwerping van de verdachte aan een zulke behandeling heeft werkelijk plaatsgevonden omdat:
- de verdachte voor dezelfde verdenking herhaaldelijk is aangehouden;
- op de dag van de aanhouding de door de verdachte gekozen advocaat niet op de hoogte is gebracht, en de toegang van deze advocaat tot de verdachte op de dag van de aanhouding is geweigerd;
- de aanhouding van de verdachte onmiddellijk na een zitting en in de onmiddellijke nabijheid van de rechtbank Haarlem heeft plaatsgevonden, zonder opgave van redenen en in de aanwezigheid van zijn advocaat, de andere procesdeelnemers, de pers, toeschouwers en een groot aantal burgers van wie pas achteraf is gebleken dat zij werkzaam en ‘speciaal’ getraind waren bij de politie of een ander opsporing of overheidsdienst, en die zonder aanleiding zeer agressief en gewelddadig de procesdeelnemers uitgescholden en gemolesteerd hebben, waaronder ook de advocaat van de verdachte;
- het voormelde ondanks de veiligheidswaarborgen, die door de Voorzieningenrechter in de rechtbank Haarlem aan de advocaat van de verdachte en aan alle procesdeelnemers, waaronder aan de verdachte, zijn toegezegd;
- de verdachte naast geboeid ook geblinddoekt is weggevoerd, terwijl de leden van zg. aanhoudingseenheid geen gezichtsbedekking hebben gedragen;
- de verdachte tijdens het vervoer onwel is geworden, omdat de door geblinddoekt te zijn geen voldoende zuurstof heeft kunnen inademen;
- de verdachte na een korte periode na de vrijlating van zijn verblijfsadres in [plaats] mede door toedoen van de politie is ontruimd;
- de gemeente de verdachte te kennen heeft gegeven, dat zijn verblijf in [plaats] niet wenselijk is;
- de verdachte geen bescherming is gegeven, terwijl de verdachte zowel verbaal als fysiek door verschillende personen en verschillende keren, waaronder een groep voetbalsupporters ook in zijn woning, is bedreigd en belaagd;
- verschillende pogingen van de verdachte om een woonruimte te huren na aanvankelijke acceptatie zijn mislukt;
- het openen een bankrekening voor de stichting, waarvan de verdachte de secretaris was, door de banken in Nederland is geweigerd, zodat doelstelling van de stichting en de werkzaamheden
van de verdachte voor de bestrijding van racisme dienden te worden gestaakt;
- in verschillende kranten en op verschillende sociale media over de verdachte en de activiteiten van de verdachte, onjuiste en denigrerende informatie is verspreid;
- in een rapport van de Nationale Coördinator Terreurbestrijding de activiteiten van de verdachte als dreiging werden aangemerkt. Een gesprek met deze organisatie heeft geen antwoord over de redenen van vermelding als zodanig opgeleverd, wel de waarneming bij monde van er van de medewerkers, dat de mensenrechten niet hun voornaamste zorg zijn;
- ook de overige leden van het bestuur van de stichting, op verschillende keren en manieren systematisch en langdurig zijn bedreigd en na afhankelijke acceptatie hun tewerkstelling is geweigerd;
- de voormelde feiten en omstandigheden zonder meer op de methode ‘Zersetzung’ lijken, waarmee politieke activisten ‘onschadelijk’ worden gemaakt;
- de verdachte nog steeds aan post traumisch syndroom leidt als gevolg van de onderwerping van de voormelde behandelingen.
6.3.
Aan de onderwerping van de verdachte aan vernederende en onmenselijke behandeling kunnen zowel de conclusie van bewijsuitsluiting, als de conclusie van niet ontvankelijkheid van het openbare ministerie in de vervolging van de verdachte worden verbonden, die buiten het bereik van de bij de rechter-commissaris te kunnen voeren verweren vallen.
6.4.
De beschrijving van de redenen, de wijze van de aanhouding, gebeurtenissen tijdens het vervoer van de verdachte, de advocatenkeuze enz. in de processen-verbalen door ambtenaren van politie [verbalisant 1] en [verbalisant 4] is echter zeer summier en onvolledig.
6.5.
Deze beschrijving komt dus niet overeen met de waarheid. Het horen van deze politiemensen als getuige zal voor de verdachte derhalve ontlastend bewijs opleveren.
6.6.
Over de onvolledigheid en onjuistheid van de beschrijving in het strafdossier van de voormelde feiten en omstandigheden kan door deze raadsman uit eigen waarneming worden verklaard.
6.7.
De aanhouding van de verdachte heeft immers onder meer op een zodanige wijze plaatsgevonden, dat deze raadsman met de toga in zijn hand is gemolesteerd en uitgescholden, door de ‘speciaal getrainde’ groot aantal als burger geklede politiemensen, die aan de aanhouding van de verdachte hebben deelgenomen.
6.8.
Ik verzoek u derhalve deze raadsman als getuige te horen over relevante feiten en omstandigheden, die verband houden met het strafdossier van de verdachte.
6.9.
De maatstaven voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van alle verzochte onderzoekshandelingen zijn niet alleen te vinden in het bepaalde in artikel 7 van de Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures, dan wel in het arrest van 19 januari 2019 van het EHRM in de zaak Keskin t. Nederland (ECLI: CE: ECHR: 2021:0119: JUD000220516).
6.10.
De maatstaven voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van alle verzochte onderzoekshandelingen bevinden zich immers ook in het bepaalde in artikel 3 jo. artikel 13 van het EVRM, in artikel 13 van de Convention
against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment, en in het bepaalde in artikelen 2, 10, 14 derde lid onder e, en 17 van het IVBPR.
6.11.
De informatie die zal blijken uit het verrichten van de verzochte onderzoekhandeling - zowel door toevoegen van verzochte informatie als resulterend uit verhoor van de getuigen - zal immers tot de constatering leiden dat de aanhouding en de vervolging van de verdachte het voorbedachte doel had de verdachte te intimideren, hem aan vernederende en onmenselijke behandeling te onderwerpen, en zijn activisme tegen racisme ‘onschadelijk’ te maken.
6.12.
De informatie die vergaard zal worden, als de onderzoekhandelingen uitgevoerd worden, zal dus ook tot de aanwijzing leiden, dat het doel van de vervolging van de verdachte vooral een ander doel dient, dan door het strafrecht wordt beoogd, en dat derhalve voor de verdachte ontlastend zal werken.
6.13.
Uit voormelde informatie zal ook blijken, dat de wijze van de vergaring van de informatie over de aanwezigheid van de verdachte op de zitting in Haarlem op onrechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
6.14.
De voormelde informatie kon immers niet terloops worden vergaard.
6.15.
De wijze en de plaats van de aanhouding van de verdachte wijst immers op een degelijke voorbereiding.
6.16.
De informatie over de aanwezigheid van de verdachte op de zitting in Haarlem is dus voorafgaande aan de aanwezigheid van de verdachte op de zitting in de rechtbank Haarlem vergaard.
6.17.
Het is dus niet uit te sluiten, dat deze informatie door het opnemen van de communicatie en door het lezen van berichten van de verdachte over de zitting is vergaard, waaronder de communicatie van de verdachte met deze advocaat.
Stukken die overgelegd zijn met schrijven van 17 december 2019
7. Bij schrijven van 17 december 2019 is er een berichtenwisseling op de website van Geen Stijl overgelegd.
7.1.
Uit deze berichtwisseling blijkt onder meer, dat desbetreffende foto, die geverbaliseerd deel uitmaakt van het gebezigde bewijs voor 11 de bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit, door een medewerker van Geen Stijl, [naam 3] , is samengesteld en geplaatst als illustratie bij een topic over de verdachte.
7.2.Verder is uit deze berichtwisseling blijkt, dat volgens Geen Stijl het bestraffen van de verdachte het gevolg is van
‘het jatten van foto's van Geen Stijl”.
7.3.
De verdediging verzoek u derhalve [naam 3] als getuige horen over de redenen van het plaatsen van die foto, en over het feit of hij wel of niet door het openbare ministerie is benaderd voor het plegen door het plaatsen van de foto van een strafbaar feit.”
5.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 augustus 2021 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat de volgende stukken bij het hof zijn binnengekomen:
- een appelschriftuur namens de verdachte van 20 oktober 2019;
- een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] van 14 november 2018;
- een e-mail van de advocaat-generaal van 13 augustus 2021 inhoudende een reactie op de in de appelschriftuur genoemde onderzoekswensen;
- een e-mail van de raadsman van 15 augustus 2021 inhoudende een aanvulling op het verzoek tot onderzoekshandelingen;
- een e-mail van de advocaat-generaal van 16 augustus 2021, inhoudende een reactie op de aanvulling op het verzoek tot onderzoekshandelingen.
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
De voorzitter deelt mede dat de zaak vandaag niet inhoudelijk zal worden behandeld, omdat de zitting van heden een zogenoemde regiezitting is, waar het hof zal beslissen op de ter terechtzitting gedane en onderbouwde verzoeken aangaande onderzoekwensen in de onderhavige strafzaak. De voorzitter merkt op dat de zaak een principieel karakter heeft en dat door de verdediging een groot aantal onderzoekswensen zijn aangekondigd. Voor deze zitting staan 45 minuten gepland en indien blijkt dat dit onvoldoende is, zal de zaak voor een nadere regiezitting worden aangehouden.
De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt door de voorzitter in de gelegenheid gesteld de bezwaren tegen het vonnis op te geven. De voorzitter verzoekt de raadsman daarbij te vermelden welke verweren in hoger beroep zullen worden gevoerd, in het licht waarvan de onderzoekswensen moeten worden getoetst. De raadsman deelt mede:
Primair zal verweer gevoerd worden met de strekking dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging en subsidiair zal worden bepleit dat bewijsuitsluiting dient te volgen. De verdediging stelt dat in deze zaak onderzoeksmethodes zijn gehanteerd die erop neerkomen dat stelselmatig communicatie van bepaalde groeperingen op sociale media is gevolgd en daartoe door de politie valse accounts zijn aangemaakt. Meer subsidiair zal aangevoerd worden dat het tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden verklaard, omdat de vrees bij de aangever niet is ontstaan als gevolg van het Facebook bericht van de verdachte, maar door de publicatie van de Telegraaf naar aanleiding van het bericht van de verdachte.
De raadsman wordt de gelegenheid gegeven zijn onderzoekswensen te formuleren en toe te lichten. Hij voert het woord als volgt:
Ik verzoek u
het rapport van de Dienst Regionale Informatie Organisatie Noord-Holland (DRIO-NH) toe te voegen aan het dossier,waarnaar op p. 16 van het procesdossier in de eerste alinea onder ‘AANLEIDING’ wordt verwezen. De informatie die uit dit rapport voortkomt is gebruikt voor de bewezenverklaring in eerste aanleg. Doordat dit rapport niet in het procesdossier is gevoegd, is gehandeld in strijd met art. 7, tweede en derde lid, van de Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012. Daarin is bepaald dat de verdachte toegang moet worden verleend tot alle bewijsstukken waarover de autoriteiten beschikken en die belastend of ontlastend zijn voor de verdachte. Het is van belang dat dit stuk wordt gevoegd, omdat hieruit kan blijken dat de verdachte stelselmatig is gevolgd, zonder dat hiervoor een wettelijke bevoegdheid was. Er is informatie verwerkt in het rapport die slechts verworven kan zijn doordat gebruik is gemaakt van valse accounts op Facebook. Deze informatie is door de verdachte gedeeld in een besloten Facebook groep, waar maar 50 mensen toegang toe hebben.
Ik verzoek het hof, eveneens in het licht van art. 7, tweede en derde lid van genoemde richtlijn,
aan het dossier toe te voegen wat de bron is van het document op p. 42 van het dossier.Hier is een vertrouwelijk gesprek tussen de burgemeester van [plaats] en de verdachte weergegeven. Het is niet duidelijk wie deze weergave heeft opgesteld. Het klopt dat de verdachte een audio-opname heeft gemaakt van dit gesprek, maar hierbij is niet het hele gesprek opgenomen. Deze informatie is onrechtmatig ingewonnen.
In het verlengde hiervan verzoek ik
de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]te horen. [verbalisant 2] heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt dat begint op p. 16 van het dossier en [verbalisant 3] een proces-verbaal van verdenkingen dat begint op p. 20 van het dossier. In beide processen-verbaal wordt melding gemaakt van het rapport van de DRIO-NH. Het document op p. 42 van het dossier waarin het gesprek tussen de verdachte en de burgemeester is weergegeven, is door verbalisant [verbalisant 3] aan het dossier toegevoegd.
Verder verzoek ik
de acteur die de rol van Sinterklaas speelde en die aangifte heeft gedaan te horen als getuige.Deze aangifte blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2018, dat in eerste aanleg als bewijsmiddel is gebruikt. Hij kan verklaren of hij zich bedreigd voelde door het daadwerkelijke Facebook bericht van de verdachte, of dat het kwam door het artikel in de Telegraaf. Dit is van belang in het kader van het in hoger beroep te voeren bewijsverweer.
Met betrekking tot de verzoeken de voorgaande personen te horen als getuigen, verwijs ik naar de Keskin-jurisprudentie, waaruit blijkt dat het noodzakelijkheidscriterium voor het horen van dergelijke getuigen is komen te vervallen.
[…]
En verzoek ik
dat de volgende personen worden gehoord:
- personen die hebben deelgenomen aan overleg binnen de driehoek van de burgemeester, het openbaar ministerie en de politie van de gemeente [...] , over de beslissing de verdachte aan te houden op deze wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, en hem een gebiedsverbod op te leggen.
- de burgemeester van [plaats] , [naam 4]
- verbalisant [verbalisant 5] .
- de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, [naam 1] .
- de chef van de politie eenheid Noord-Holland, [naam 2] .
- brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland, [verbalisant 1] .
- de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding.
- verbalisant [verbalisant 4] , leider van het aanhoudingsteam
- verbalisant [verbalisant 2] , hier ten aanzien van diens rol bij de aanhouding van de verdachte.
- mijzelf, mr. E. Tamas.
De genoemde stukken moeten in het dossier worden gevoegd en de genoemde personen moeten worden gehoord ter ondersteuning van mijn stelling dat sprake is geweest van een voorbedacht plan om het activisme van de verdachte tegen racisme te neutraliseren, waarbij het doel was de verdachte te intimideren en te onderwerpen aan een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van art. 3 EVRM. Dit moet leiden tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, of tot bewijsuitsluiting. Deze verweren vallen buiten het bereik van de toetsing van de rechter-commissaris en zullen daarom door het hof moeten worden beoordeeld.
De voorzitter merkt op dat de voor de zitting ingeplande tijd bijna is verstreken.
De advocaat-generaal deelt desgevraagde mede dat het voor hem de voorkeur heeft op een later moment te reageren op de onderzoekswensen, wanneer hij hiervoor uitgebreider de tijd heeft.
Het hof onderbreekt het onderzoek ter terechtzitting voor beraad in de raadkamer.
Nadat het onderzoek is hervat, deelt de voorzitter mede dat de raadsman vandaag de gelegenheid krijgt om al zijn onderzoekswensen te formuleren en te onderbouwen, waarna het onderzoek zal worden geschorst, zodat het openbaar ministerie op een nadere regiezitting de ruimte heeft hierop te reageren.
De raadsman voert het woord als volgt:
Ik zal toelichten waarom ik meen dat het doel van de verantwoordelijke instanties was de verdachte te intimideren en aan een onmenselijke en vernederende behandeling te onderwerpen.
Ten eerste is de verdachte tweemaal aangehouden voor dezelfde verdenking, eerst op 14 november 2018 en vervolgens op 15 november 2018.
Vervolgens blijkt dit uit de wijze waarop de aanhouding heeft plaatsgevonden, direct na de zitting van de voorzieningenrechter in Haarlem. De voorzieningenrechter had gemeld aan de verdachte dat zijn veiligheid was gewaarborgd en dat daaromtrent afspraken waren gemaakt met het openbaar ministerie. Deze afspraken zijn geschonden door de aanhouding van de verdachte, zoals blijkt uit een mail van de voorzieningenrechter naar de officier van justitie. Deze zal ik aan het hof toezenden.
Voor mij is verder evident dat de manier waarop de aanhouding heeft plaatsgevonden, was bedoeld om de verdachte te intimideren. Ik was aanwezig bij het kort geding als raadsman van de verdachte. Er waren 20 agenten, in burger gekleed, die mij, de verdachte en de rest van onze groep hebben gemolesteerd in het openbaar en vernederend hebben behandeld. Ik ben door hen uitgescholden met de woorden ‘buitenlander, ga naar je eigen land.’ Bij zijn aanhouding is de verdachte kort bewusteloos geweest. Hij heeft last van een chronische immuniteitsziekte en kreeg op dat moment te weinig zuurstof. De politieagenten hebben hem zonder goede reden geboeid en geblinddoekt. De reden die zij voor het blinddoeken van de verdachte gaven, dat zij niet door hem wilden worden herkend tijdens de intocht, gaat niet op, omdat zij zelf geen gezichtsbedekking op hadden.
Toen de verdachte was aangehouden heb ik mij gemeld op het politiebureau. Daar is tegen mij gelogen dat hij niet aanwezig was en ik ben weggestuurd. Ik wil hierover en over de wijze van aanhouding van de verdachte verklaren als getuige.
De verblijfplaats van de verdachte is kort na zijn invrijheidsstelling ontruimd door de politie en de gemeente. De gemeente heeft de verdachte verteld dat zijn aanwezigheid in [plaats] niet gewenst is. Toen hij hierna ergens een huurovereenkomst wilde sluiten, werd deze nog nadat hij de borg had overgemaakt plotseling verbroken. Ook is van belang dat de verdachte door de gemeente of politie geen bescherming is geboden, terwijl hij meermaals heeft gemeld dat hij werd bedreigd en belaagd. Verder hebben, na het kort geding, verschillende banken geweigerd een rekening te openen voor de stichting waarvoor de verdachte werkte, Majority Perspective. Andere bestuursleden van de stichting zijn bedreigd en ontslagen van hun werk. Tegen de verdachte is in de media een lastercampagne gevoerd. Een bestuurslid van de stichting heeft een gesprek opgenomen dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze medewerker merkte op dat mensenrechten niet hun prioriteit zijn.
Het voorgaande heeft een posttraumatische stress stoornis en depressies tot gevolg gehad bij de verdachte. De manier waarop met de verdachte is omgegaan doet denken aan
Zersetsung, een bekende methode van veiligheidsdiensten om ongewenste burgers te manipuleren.
De voorzitter merkt op dat de raadsman de inhoud van de aanvulling op de appelschriftuur [als bijlage bij de email van 15 augustus 2021] aan het voorlezen is. De raadsman deelt mede dat hetgeen is vermeld in de aanvulling onder
6.4 tot en met 7.3 onverkort wordt gehandhaafd.
De voorzitter deelt de raadsman mede dat, met het oog op de tijdsduur van de zitting, deze passages hier als voorgedragen zullen gelden. De raadsman deelt daarop mede dat dit mede inhoudt dat hij verzoekt
de medewerker van Geen Stijl, [naam 3] , te horenop grond van de redenen die zijn opgegeven onder 7.3 van de aanvulling op de appelschriftuur.”
5.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van de regiezitting van 13 april 2023 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter geeft een opsomming van de onderzoekswensen die bij het hof bekend zijn, inclusief de daaraan ten grondslag gelegde motivering, waarover het hof een beslissing dient te nemen, te weten de verzoeken tot:
[…]
4. het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
5. het horen van de acteur die in 2018 bij de landelijke intocht de rol van Sinterklaas speelde;
[…]
7. het horen van alle deelnemers aan het Driehoeksoverleg over de beslissing tot aanhouding van de verdachte en over de wijze waarop dat is gebeurd;
8. het horen van de burgemeester van de gemeente [...] , [naam 4] ;
9. het horen van verbalisant [verbalisant 6] ;
10. het horen van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, [naam 1] ;
11. het horen van de chef van de politie Eenheid Noord-Holland, [naam 2] ;
12. het horen van een brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland, [verbalisant 1] ;
13. het horen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding;
14. het horen van de leider van het aanhoudingsteam, [verbalisant 4] ;
15. het horren van mr E.. Tamas;
16. het horen van de medewerker van Geen Stijl: [naam 3] .
De voorzitter deelt mede dat de advocaat-generaal reeds een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van deze onderzoekswensen en stelt de raadsman in de gelegenheid zich nader uit te laten over de onderzoekswensen en over de reactie daarop van de advocaat-generaal.
De raadsman deelt mede:
Ik heb twee juridische toetsstenen naar voren gebracht: artikel 7 van de Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012, betreffende het recht op informatie in een strafprocedure en de Keskin-jurisprudentie. De advocaat-generaal zegt dat alleen essentiële stukken moeten worden overgelegd, maar dat is een onjuiste opvatting. Het tweede lid van bedoeld artikel 7 vermeldt dat het gaat om
alle stukkenwaarover de overheid beschikt. Hierin wordt het woord essentieel niet genoemd. De implementatie van deze Richtlijn is niet afgerond, dus ik vraag uw hof om een richtlijnconforme interpretatie van de Nederlandse bepalingen. Ik heb bij voorbaat aangegeven bij het hof dat één van de stellingen die ik zal innemen de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betreft. Ik heb gesteld dat uit de hele context van aanhouding en vervolging blijkt dat het openbaar ministerie zijn bevoegdheden heeft misbruikt, om mijn cliënt te intimideren en zijn strijd tegen racisme te beëindigen.
Ik heb de aanhouding meegemaakt. Mijn assistente en ik zijn gemolesteerd. Dertig man van de speciale eenheid kwam aanzetten. Sindsdien ben ik dag en nacht bedreigd op mijn persoonlijke telefoon. Het is niet ‘Jan met de pet’ die mij bedreigde. Mijn telefoonnummer was bij niemand bekend en bovendien werd ik in het Russisch bedreigd, terwijl niemand weet dat ik die taal beheers. Ook kreeg ik een keer op kantoor na werktijd een bedreigend telefoontje, waarna ik naar buiten rende en ik een zwarte auto zag staan. Recentelijk heb ik een verzoek ingediend bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en blijkbaar zijn er aantekeningen gemaakt over een procedure in 2018. Na die procedure begon de ellende voor de verdachte: hij is uit zijn woning gezet, moest de gemeente [...] verlaten, hij verloor zijn werk en zijn bankrekening is geblokkeerd. Dit is een zodanig uitzonderlijke omstandigheid, dat er nader onderzoek naar moet worden gedaan. In het licht van de Keskin-jurisprudentie mag ik de acteur die in 2018 voor Sinterklaas speelde, horen. Ik heb het vermoeden dat hij benaderd is door medewerkers van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding of door de politie. Die acteur was niet op de hoogte van de foto van de Kennedy-auto met daarin Sinterklaas op de plaats van J.F. Kennedy. Toen verscheen er plotseling een artikel in de Telegraaf, terwijl de Telegraaf er niets van wist. De Telegraaf heeft immers de Facebookaccount van mijn cliënt niet gevolgd. Ik denk dat er informatie is gelekt naar de Telegraaf.
De advocaat-generaal reageert:
Ik heb schriftelijk uitgebreid gereageerd op de onderzoekswensen en ik verwijs daar naar. Hieraan wil ik toevoegen dat de raadsman zegt dat op grond van het arrest Keskin het verzoek om het horen van belastende getuigen niet hoeft te worden onderbouwd. Het belang om deze getuigen te horen, mag worden verondersteld. Als het horen van die getuigen ‘manifestly irrelevant of redundant’ is, dan is dat wel een afwijzingsgrond, zelfs voor belastende getuigen. In mijn regiebrief heb ik uiteengezet waarom het horen van bepaalde verzochte getuigen overbodig is voor de beoordeling van de strafzaak.
Ik hoor de raadsman allerlei opmerkingen maken en ik kan me voorstellen dat hij vragen heeft.
Daarbij lijkt er ook sprake te zijn van invulling van de achtergrond van wat er gebeurd is. Van bepaalde punten die ik de raadsman heb horen noemen, vraag ik me af of dit redelijkerwijs in het belang van zijn cliënt kan zijn. Staat dit nog wel in verband met deze strafzaak?
Ik heb in mijn reactie uiteengezet waarom ik van oordeel ben dat de door de raadsman genoemde richtlijn geen recht geeft op hetgeen hij verzoekt. Ik ben van oordeel dat alle verzoeken dienen te worden afgewezen.”
5.7
Het hof heeft de verzoeken afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2023 houdt daarover het volgende in:
“Na beraad in raadkamer is het hof gekomen tot de volgende beslissingen, waarvan de strekking door de griffier op 13 april 2023 aan de advocaat-generaal en de raadsman is doorgegeven:
[…]
Beslissing op onderzoekswens 4
Het verzoek om verbalisant [verbalisant 2] te horen moet worden getoetst aan het verdedigingsbelang. Voor het verzoek verbalisant [verbalisant 3] te horen geldt het noodzaakscriterium. Bij de beoordeling van deze verzoeken verwijst het hof naar de overwegingen over de toereikendheid van de inhoud van het dossier op grond waarvan de verzoeken 1 t/m 3 zijn afgewezen. Daarop gelet en gelet op wat de verdediging aan het verzoek tot het horen van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ten grondslag heeft gelegd, is het hof van oordeel dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad door het achterwege blijven van een verhoor van [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die meegewerkt hebben aan de totstandkoming van de zich in het dossier bevindende processen-verbaal. De verzoeken worden
afgewezen.
Beslissing op onderzoekswens 5 en 16
De verdediging wenst de Sinterklaasacteur te bevragen of hij zich bedreigd voelde door het Facebookbericht of door het artikel in de Telegraaf. De verdediging wil [naam 3] , destijds medewerker van Geen Stijl, horen in het kader van de beoordeling van de vraag of door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het hof acht het horen van deze personen, gelet op hetgeen aan de verzoeken daartoe ten grondslag is gelegd, vooralsnog niet van belang voor enige door het hof te nemen beslissing. Om die reden worden de verzoeken
afgewezen.
Beslissing op onderzoekswensen 6 tot en met 15
Het hof
wijst deze verzoeken af, omdat er geen aanknopingspunten zijn om het bevelen van de gevraagde onderzoekshandelingen noodzakelijk te achten. Voorts merkt het hof op dat het vooralsnog de door de verdediging gesignaleerde tegenstrijdigheid in de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] niet deelt.
Het hof merkt tot slot op dat, indien de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de verdachte daartoe aanleiding mocht geven, het hof - hetzij op grond van een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie, hetzij op verzoek van de verdediging, hetzij ambtshalve -terug zal kunnen komen op de thans gegeven beslissingen ten aanzien van de onderzoekswensen van de verdediging.”
5.8
Allereerst merk ik op dat de bestreden beslissingen van het hof op de onderzoekswensen van de verdediging, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2023, ondanks het opnieuw aanvangen van het onderzoek op de terechtzitting van 8 december 2023 wegens een gewijzigde samenstelling van het hof, gelet op art. 322 lid 4 Sv in stand blijven. Dit betekent dat over die beslissingen in cassatie kan worden geklaagd.
5.9
In de toelichting op het middel wordt geklaagd over de afwijzing van het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] [4] (onderzoekswensen 4 en 14). Het zou hier gaan om getuigen à charge en de afwijzing zou evident in strijd zijn met het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM en met de vaste jurisprudentie van het EVRM, zoals verwoord in onder meer de zaak Keskin (EHRM 19 januari 2021, no. 2205/16). Volgens de steller van het middel behoeft deze klacht geen nadere toelichting, temeer nu reeds in de appelschriftuur is verzocht om deze getuigen te horen.
5.1
In het arrest van 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1279,
NJ2021/369 m.nt. Jörg oordeelde de Hoge Raad dat het post-Keskin kader uit HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576,
NJ2021/173 m.nt. Reijntjes, niet van toepassing is op getuigen die over de (on)rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek zouden kunnen verklaren en dat het belang bij het oproepen en horen van deze getuigen derhalve niet hoeft te worden verondersteld. [5] In een dergelijke situatie geldt de in HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015,
NJ2017/440 m.nt. Kooijmans neergelegde regel dat het getuigenverzoek moet worden gemotiveerd. Verder geldt dat de onderbouwing van het getuigenverzoek relevant is voor de vraag of sprake is van een rechtmatigheidsgetuige, maar dat niet beslissend is hoe de verdediging het verzoek heeft gekarakteriseerd (bijv. in de sleutel gezet van art. 359a Sv). Niet uitgesloten is dat het gaat om (potentieel ontlastende) rechtmatigheidsgetuigen die daarnaast ook als Post-Keskin getuigen hebben te gelden. [6] Ook verbalisanten kunnen logischerwijs bewijsgetuigen zijn. [7]
5.11
Uit de onder 5.2 weergegeven inhoud van de appelschriftuur van 20 oktober 2019 blijkt dat de verdediging de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] als getuigen wenst te horen “omdat de verbalisanten over het buiten bewust raken van de verdachte na het opdoen van hoofdkapje tegenstrijdig verklaren. Volgens de eerste verbalisant was er immers geen sprake bij de verdachte na de aanhouding buiten bewust raken, en volgens de tweede verbalisant wel, maar dat de verdachte dat heeft gesimuleerd.” In bijlage 4 bij de appelschriftuur, zoals weergegeven onder 5.3, ontbreekt een (verdere) toelichting op dit verzoek. Op de terechtzitting van 17 augustus 2021 is verzocht om [verbalisant 2] als getuige te horen, omdat hij een proces-verbaal van bevindingen heeft opgemaakt dat begint op p. 16 van het dossier en in dit proces-verbaal melding wordt gemaakt van het rapport van DRIO-NH. De informatie die uit dit rapport voortkomt zou voor de bewezenverklaring in eerste aanleg zijn gebruikt. Verder wordt op die terechtzitting, zonder verdere onderbouwing verzocht om verbalisant [verbalisant 4] (leider van het aanhoudingsteam) als getuige te horen en wordt ten aanzien van verbalisant [verbalisant 2] opgemerkt dat het gaat om diens rol bij de aanhouding van de verdachte. De aanvulling op de onderzoekshandelingen, zoals onder 5.4 is weergegeven, houdt een verzoek tot het horen van [verbalisant 2] als zijnde de auteur van een proces-verbaal waarin passages uit het rapport van de DRIO-NH zijn opgenomen in. Daarbij wordt onder 3.15 gewezen op de Keskin-jurisprudentie. Ook het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 4] wordt op die zitting herhaald. In dat verband wordt onder 6.4 aangevoerd dat “[d]e beschrijving van de redenen, de wijze van aanhouding, gebeurtenissen tijdens vervoer van de verdachte, de advocatenkeuze enz. in de processen-verbaal door ambtenaren […] en Duivenbode […] zeer summier en onvolledig [is].” Deze beschrijving zou niet overeenkomen met de waarheid en het horen van deze politiemensen als getuige zou voor de verdachte ontlastend bewijs opleveren.
5.12
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] op de terechtzitting van 13 april 2023 afgewezen. Het hof merkt onder het kopje “Beslissing op onderzoekswens 4” – dat is de beslissing op het verzoek tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] – op dat, voor zover hier van belang, het verzoek om verbalisant [verbalisant 2] te horen moet worden getoetst aan het verdedigingsbelang. Voor de beoordeling van het verzoek wijst het hof naar de overwegingen over de toereikendheid van de inhoud van het dossier op grond waarvan de verzoeken 1 t/m 3 zijn afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2023 houdt over die afwijzing het volgende in:

Beslissing op onderzoekswensen 1, 2 en 3
In het dossier is verantwoord waar de informatie vandaan komt, aan de hand waarvan het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een aanvang heeft genomen. Aanknopingspunten om aan te nemen dat de door de raadsman gevraagde stukken noodzakelijk zijn om de strafzaak tegen de verdachte te kunnen beoordelen ontbreken. Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende informatie bevat op grond waarvan de verdediging in staat is om standpunten in te nemen, een debat daarover te kunnen voeren en een oordeel te kunnen vormen. De verzoeken worden
afgewezen.”
Volgens het hof wordt de verdachte gelet hierop en gelet op wat de verdediging aan het verzoek tot het horen van [verbalisant 2] ten grondslag heeft gelegd niet in zijn verdediging geschaad door het achterwege blijven van een verhoor van [verbalisant 2] , die meegewerkt heeft aan de totstandkoming van [de] zich in het dossier bevindend[e] proces[sen]-verbaal.
5.13
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van de leider van het aanhoudingsteam [verbalisant 4] (onderzoekswens 14) overweegt het hof dat dit verzoek moet worden afgewezen “omdat er geen aanknopingspunten zijn om het bevelen van de gevraagde onderzoekshandelingen noodzakelijk te achten”. Ook merkt het hof op dat het de door de verdediging gesignaleerde tegenstrijdigheid in de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] vooralsnog niet deelt.
5.14
Het is niet onbegrijpelijk dat het hof de verzoeken tot het horen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] niet heeft aangemerkt als verzoeken tot het horen van Keskin-getuigen. Uit de door mij onder 5.11 samengevatte inhoud van de verzoeken blijkt immers dat het hier gaat om rechtmatigheidsgetuigen. De verdediging wenst beide getuigen, naar de kern bezien, te horen in verband met de (on)rechtmatigheid van de aanhouding van de verdachte. Op dergelijke getuigen is de Keskin-jurisprudentie gelet op het onder 5.10 vermelde kader niet van toepassing. Daaraan doet niet af dat de rechtbank en het hof het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2018 voor het bewijs hebben gebezigd, voor zover inhoudende de mededeling van de verbalisant dat de verdachte op 27 oktober 2018 op zijn openbare Facebookpagina een afbeelding heeft geüpload waarin Sinterklaas op de plaats van J.F. Kennedy zit, enkele seconden voordat hij werd neergeschoten en dat bij deze afbeelding de tekst “voor alle fragiele kolonisten is er deze versie zonder kinderen” staat. Genoemd proces-verbaal is door de verdediging immers enkel betwist voor zover de daarin opgenomen informatie uit het DRIO-NH onderzoek is voortgekomen, terwijl uit het DRIO-NH rapport – waarvan is verzocht dit aan het dossier toe te voegen – zou kunnen blijken dat de verdachte stelselmatig is gevolgd zonder dat hiervoor een wettelijke bevoegdheid bestond. Ook hier gaat het derhalve enkel om de (on)rechtmatigheid van het voorbereidend onderzoek. Overigens heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg bekend dat hij de betreffende foto heeft geplaatst en de bij de foto geplaatste tekst heeft geschreven. Deze gehele verklaring is door de rechtbank, en door het hof wat betreft het eerste punt, ook voor het bewijs gebezigd.
5.15
De eerste deelklacht faalt.
5.16
De afwijzende beslissing op de onderzoekswensen 5 en 16 en 6 tot en met 15, waarbij het (ook) zou gaan om getuigen à charge, is volgens de steller van het middel in het geheel niet gemotiveerd, terwijl de verdediging niet op enig moment op deze verzoeken is teruggekomen.
5.17
Het hof heeft onder het kopje “Beslissing op onderzoekswens 5 en 16” – dat betrekking heeft op het horen van de acteur die in 2018 bij de landelijke intocht de rol van Sinterklaas speelde respectievelijk het horen van de medewerker van Geen Stijl, [naam 3] – vastgesteld dat de verdediging de Sinterklaasacteur wenst te bevragen of hij zich bedreigd voelde door het Facebookbericht of door het artikel in de Telegraaf en dat de verdediging [naam 3] , destijds medewerker van Geen Stijl, wil horen in het kader van de beoordeling van de vraag of door het openbaar ministerie is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. [8] Het hof wijst de verzoeken af omdat het horen van deze personen gelet op hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd, vooralsnog niet van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing.
5.18
Voor zover wordt geklaagd dat de afwijzende beslissing op deze onderzoekswensen in het geheel niet is gemotiveerd mist het middel feitelijke grondslag. Het hof geeft immers een reden voor de afwijzing, namelijk dat het horen van deze personen – gelet op hetgeen aan de verzoeken ten grondslag is gelegd – vooralsnog niet van belang is voor enige door het hof te nemen beslissing. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Het verzoek tot het horen als getuige van de Sinterklaasacteur was gericht op de beantwoording van de vraag of de acteur zich bedreigd voelde. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is echter niet beslissend of de bedreigde zich daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld, maar of de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. [9] Het gaat derhalve om een geobjectiveerde vrees. Wat betreft het verzoek tot het horen van [naam 3] als getuige wijs ik er nogmaals op dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft bekend dat hij de betreffende foto op Facebook heeft geplaatst.
5.19
Verder mist het middel feitelijke grondslag voor zover daarin wordt geklaagd dat het hof geheel niet heeft gemotiveerd waarom het tot een afwijzing is gekomen van de verzoeken tot het horen van alle deelnemers aan het Driehoeksoverleg over de beslissing tot aanhouding van de verdachte en over de wijze waarop dat is gebeurd, de burgemeester van de gemeente [...] ( [naam 4] ), verbalisant [verbalisant 6] , plaatsvervangend hoofdofficier van justitie ( [naam 1] ), de chef van de politie Eenheid Noord-Holland ( [naam 2] ), een brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland ( [verbalisant 1] ), de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en mr. E. Tamas. Het hof heeft deze verzoeken immers onder het kopje “Beslissing op onderzoekswensen 6 tot en met 15” afgewezen “omdat er geen aanknopingspunten zijn om het bevelen van de gevraagde onderzoekshandelingen noodzakelijk te achten”.
5.2
Ook overigens merk ik op dat – wat er ook zij van de grond waarop de verzoeken zijn afgewezen – het hof de verzoeken op grond van hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd slechts had kunnen afwijzen.
5.21
Het middel faalt.

6.Het derde middel

6.1
Het middel klaagt dat de afwijzing door het hof van het verzoek van de verdediging tot het voegen van stukken aan het strafdossier van de verdachte in strijd is met het recht van de verdachte op een eerlijk proces – in het bijzonder met art. 7 van de Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in de strafprocedure – dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd.
6.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van de regiezitting van 13 april 2023 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“De voorzitter geeft een opsomming van de onderzoekswensen die bij het hof bekend zijn, inclusief de daaraan ten grondslag gelegde motivering, waarover het hof een beslissing dient te nemen, te weten de verzoeken tot:
1. het toevoegen van het DRIO-NH rapport aan het dossier;
2. het doen opmaken van een aanvullend proces-verbaal over wat de bron is van bladzijde 42 van het dossier; het zogenoemde live politiejournaal;
3. het doen opmaken van een aanvullend proces-verbaal betreffende de grondslag van en de wijze waarop de verdachte systematisch gevolgd is op sociale media;
[…]
6. het toevoegen aan het dossier van alle correspondentie met betrekking tot de beslissing tot aanhouding van de verdachte en de wijze waarop dat zou gebeuren en iedere vastlegging daarover tussen:
1) het openbaar ministerie, de burgemeester van de gemeente [...] en ambtenaren van de gemeente [...] ;
2) het openbaar ministerie en politie;
3) de zaaksofficier van justitie en de politie;
[…]
De voorzitter deelt mede dat de advocaat-generaal reeds een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van deze onderzoekswensen en stelt de raadsman in de gelegenheid zich nader uit te laten over de onderzoekswensen en over de reactie daarop van de advocaat-generaal.
De raadsman deelt mede:
Ik heb twee juridische toetsstenen naar voren gebracht: artikel 7 van de Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012, betreffende het recht op informatie in een strafprocedure […]. De advocaat-generaal zegt dat alleen essentiële stukken moeten worden overgelegd, maar dat is een onjuiste opvatting. Het tweede lid van bedoeld artikel 7 vermeldt dat het gaat om
alle stukkenwaarover de overheid beschikt. Hierin wordt het woord essentieel niet genoemd. De implementatie van deze Richtlijn is niet afgerond, dus ik vraag uw hof om een richtlijnconforme interpretatie van de Nederlandse bepalingen.”
6.3
Het hof heeft de verzoeken afgewezen. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2023 houdt daarover het volgende in:

Beslissing op onderzoekswensen 1, 2 en 3
In het dossier is verantwoord waar de informatie vandaan komt, aan de hand waarvan het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte een aanvang heeft genomen. Aanknopingspunten om aan te nemen dat de door de raadsman gevraagde stukken noodzakelijk zijn om de strafzaak tegen de verdachte te kunnen beoordelen ontbreken. Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende informatie bevat op grond waarvan de verdediging in staat is om standpunten in te hemen, een debat daarover te kunnen voeren en een oordeel te kunnen vormen. De verzoeken worden
afgewezen.
[…]
Beslissing op onderzoekswensen 6 tot en met 15
Het hof
wijst deze verzoeken af, omdat er geen aanknopingspunten zijn om het bevelen van de gevraagde onderzoekshandelingen noodzakelijk te achten. Voorts merkt het hof op dat het vooralsnog de door de verdediging gesignaleerde tegenstrijdigheid in de processen-verbaal van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 4] niet deelt.”
6.4
Art. 322 lid 4 Sv, welke bepaling ingevolge art. 415 lid 1 Sv ook in hoger beroep van toepassing is, houdt het volgende in:
“Ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen blijven beslissingen van de rechtbank inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding uit hoofde van artikel 278, eerste lid, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 283, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de telastlegging alsmede beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 in stand.”
6.5
In het onderhavige geval is het onderzoek ter terechtzitting op de terechtzitting van 8 december 2023 opnieuw aangevangen wegens een gewijzigde samenstelling van het hof. De afwijzende beslissingen van het hof op de verzoeken van de verdediging tot het toevoegen van stukken aan het dossier respectievelijk van het doen opmaken van aanvullende processen-verbaal zijn geen beslissingen die na het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting in stand blijven volgens art. 322 lid 4 Sv of enige andere bepaling. Nu niet blijkt dat genoemde verzoeken op de terechtzitting van 8 december 2023 zijn herhaald – de verzoeken maken geen deel uit van de schriftelijke mededelingen zoals weergegeven onder 4.5 – was het hof niet gehouden opnieuw op de verzoeken te beslissen.
6.6
Het middel faalt.

7.Het vierde middel

7.1
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat niet is gerespondeerd op het in de appelschriftuur van 20 oktober 2019 opgenomen vrijspraak-verweer. In die appelschriftuur is onder randnummer 1 onder meer naar voren gebracht dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt “dat de afbeelding, die op 27 oktober 2019 gedeeld is op facebook, en waarop Sinterklaas geplakt/gefotoshopt is op de plek van J.F. Kennedy en (waarbij) geschreven is ‘Voor alle fragiele kolonisten is er deze versie zonder kinderen’, specifiek gericht is tegen de acteur, die vervolgen op het landelijk intocht de rol van Sinterklaas heeft vertolkt, maar wel blijkt dat het gericht is tegen de rechtvaardiging van het kolonialisme en van het racisme tijdens de voormelde intochten, zodat bij de acteur in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat tegen hem een misdrijf wordt gepleegd”. Het hof heeft aan deze niet onbelangrijke kwestie geen aandacht in de bewijsmotivering besteed. Het middel faalt niettemin gelet op hetgeen reeds uiteen is gezet onder 4.8, in het bijzonder dat uit het onder 4.3 en 4.4 beschreven procesverloop en de inhoud van de onder 4.5 voorgedragen schriftelijke mededelingen van de verdachte niet blijkt dat de bewijsverweren op de terechtzitting van 8 december 2023 – waar het onderzoek in de zaak opnieuw is aangevangen – zijn gevoerd. Het hof was daarom niet gehouden tot een “gemotiveerde respons voor de weerlegging van de verweren van de verdediging” zoals de steller van het middel wil.
7.2
Het middel faalt.

8.Afronding

8.1
Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
8.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Ik merk daarbij op dat het gaat om een opsomming van gronden ter onderbouwing van het standpunt dat de rechtbank het openbaar ministerie ten onrechte ontvankelijk in de vervolging heeft verklaard.
2.HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1340,
3.Zie in dit verband HR 8 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU1675,
4.In het onder 5.7 vermelde proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2023 spreekt het hof per abuis over [verbalisant 4] (zonder naamvoorzetsel). Het gaat om verbalisant [verbalisant 4] . Ik lees de overweging van het hof op dit punt verbeterd.
5.Herhaald in: HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1629,
6.HR 12 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:997.
7.Zie bijv. HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:993 en HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1088,
8.De verdediging wenst [naam 3] te horen over het plaatsen van de foto bij het artikel in de Telegraaf.
9.HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659,