ECLI:NL:RBAMS:2014:2505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
12-1615
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvaardbaarheid van het CBBS als instrument voor arbeidsongeschiktheidsbeoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2014, met zaaknummer AMS 12/1615, werd de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T.A. Vetter, had bezwaar aangetekend tegen het primaire besluit van 28 juni 2010, waarin haar aanvraag om een uitkering per 7 juli 2010 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts de Basisinformatie CBBS 2009 niet correct had toegepast, aangezien deze slechts als vuistregel dient en geen dwingende conclusies voorschrijft. De rechtbank stelde vast dat de medische grondslag van het bestreden besluit ontoereikend was en dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde beperkingen niet aan de orde waren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij de medische grondslag in overeenstemming moest worden gebracht met het oordeel van de deskundige. Tevens werd de Staat der Nederlanden als partij in de procedure aangemerkt voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 12/1615

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 mei 2014 in de zaak tussen

[naam], te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde mr. T.A. Vetter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde mr. L. Schreuders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 7 juli 2010 afgewezen.
Bij besluit van 23 september 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 1 april 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door R. Hopster.
Bij beslissing van 13 april 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vervolgens B.H.M.J. Sonnenschein, psychiater, (hierna: Sonnenschein) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 17 juli 2011 en 20 oktober 2011 schriftelijk verslag uitgebracht.
Partijen hebben op de rapportages van de deskundige gereageerd.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 3 december 2012. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Bij beslissing van 7 december 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vervolgens J.A.M. Kuster, neuroloog, (hierna: Kuster) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 2 maart 2013 en 24 mei 2013 schriftelijk verslag uitgebracht.
Partijen hebben op de rapportages van de deskundige gereageerd.
Nadat partijen toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als [functie] voor 32,51 uur per week. Gedurende de periode van 31 juli 2008 tot en met 22 november 2008 heeft eiseres in verband met haar zwangerschap en bevalling een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Op 22 november 2008 heeft eiseres zich ziek gemeld voor haar werk vanwege psychische en locomotore klachten als gevolg van haar bevalling. Met ingang van 24 november 2009 is eiseres niet langer arbeidsongeschikt geacht als gevolg van haar bevalling. Eiseres heeft haar arbeid echter niet hervat door het persisteren van haar klachten.
1.2. In het kader van de WIA-aanvraag van eiseres heeft verweerder een medisch onderzoek verricht. Blijkens het rapport van 11 juni 2010 heeft de verzekeringsarts eiseres op het spreekuur van 2 juni 2010 gezien en dossiergegevens bestudeerd. De verzekeringsarts heeft chronische aspecifieke lage rugklachten en een surmenage beeld (enige mate) gediagnosticeerd. De verzekeringsarts heeft overwogen dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Uit anamnese en onderzoek, ruim rekening houdend met de perceptie van eiseres, blijkt dat de beperkingen hoofdzakelijk op het locomotore en psychomentale vlak, persoonlijk en sociaal functioneren zijn gelegen. Eiseres is daarom aangewezen op gestructureerde, niet stressvolle en fysiek niet al te belastende arbeid. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 11 juni 2010. Hierin heeft de verzekeringsarts beperkingen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen aangenomen.
1.3. In zijn rapport van 28 juni 2010 heeft de arbeidsdeskundige, met inachtneming van de FML, een drietal functies geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 0%.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit heeft de bezwaarverzekeringsarts het primaire medisch oordeel heroverwogen. Blijkens zijn rapport van 26 augustus 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts op 25 augustus 2010 medisch onderzoek verricht, dossiergegevens bestudeerd en informatie van de huisarts en sociaal psychiatrisch verpleegkundige in zijn beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft depressie, spanningsklachten, diabetes mellitus II zonder complicaties, chronische lage rugklachten en adipositas gediagnosticeerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft onder meer overwogen dat van een ernstige psychiatrische stoornis geen sprake is, zodat er alleen al op grond daarvan geen reden is om toepassing te geven aan artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit (volledige arbeidsongeschiktheid op grond van een marginale persoonlijkheidsstoornis). Echter, ook op grond van de algemene medische situatie is van een dergelijke situatie geen sprake. Er valt dan ook niet in te zien waarom eiseres niet in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Ten slotte overweegt de bezwaarverzekeringsarts dat de primaire verzekeringsarts in de FML van 11 juni 2010 diverse beperkingen heeft opgenomen. Er kan niet worden gezegd dat de functionele mogelijkheden van eiseres daarmee worden overschat, zodat deze FML de beperkingen van eiseres juist weergeeft, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
1.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 22 september 2010 geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet passend zijn gelet op de beperkingen van eiseres en moeten worden verworpen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens een vijftal nieuwe functies geduid en daarvan drie functies aan de schatting ten grondslag gelegd. Op basis van de nieuwe schatting is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres ongewijzigd 0%, aldus de bezwaararbeidsdeskundige.
2.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat op deze zaak, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
2.2.
In deze zaak heeft de bezwaarverzekeringsarts zich onder meer gebaseerd op de Basisinformatie CBBS 2009 (hierna: de Basisinformatie). Eiseres heeft aangevoerd dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts op verschillende onderdelen onvoldoende zijn gemotiveerd. De Basisinformatie geeft bepaalde vuistregels, hetgeen suggereert dat daar ook van kan worden afgeweken. Het hanteren van die vuistregels neemt dus niet weg dat sprake moet zijn van een individuele toetsing, die goed wordt gemotiveerd. In het geval van eiseres hadden, naast beperkingen op de beoordelingspunten 2.8 “Omgaan met conflicten” en 2.9 “Samenwerken”, in de rubriek persoonlijk functioneren beperkingen moeten worden aangenomen op de aspecten 1.5 “Doelmatig handelen”, 1.6 “Zelfstandig handelen” en 1.7 “Handelingstempo”, aldus eiseres.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de rechtbank Alkmaar in onder meer de uitspraak van 12 januari 2012 (te vinden op www.rechtspraak.nl, onder ECLI:NL:RBALK:2012:BV1949) heeft geoordeeld dat de aanscherping van de Basisinformatie CBBS 2009 op de beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 van de FML zich niet verdraagt met het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip. Ter zitting van 3 december 2012 is deze uitspraak aan de orde gesteld.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) al in meerdere uitspraken (zie onder meer de uitspraak van 9 november 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AR4718 en de uitspraken van 5 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG5758 en ECLI:NL:CRVB:2008:BH2008) heeft uitgemaakt dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
2.5.
Voorts overweegt de rechtbank dat de Raad in zijn uitspraak van 4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1647), betreffende het hoger beroep naar aanleiding van voornoemde uitspraak van rechtbank Alkmaar van 12 januari 2012, als volgt heeft overwogen. De Basisinformatie is naar vorm noch inhoud aan te merken als een met de wet strijdige gedragsregel. Uit de toelichting volgt dat de Basisinformatie een handleiding is voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De handleiding geeft aanwijzingen aan de verzekeringsartsen hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. De Raad onderschrijft het standpunt dat de Basisinformatie niet dwingend aan de verzekeringsartsen voorschrijft welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. De toelichting in de Basisinformatie omtrent ernstige stoornissen laat onverlet de mogelijkheid voor de verzekeringsarts om een beperking aan te geven bij beoordelingspunten 1.1 tot en met 1.8 ook als geen sprake is van een ernstige stoornis. Voorts is van belang dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn, aldus de Raad.
2.6.
De rechtbank overweegt dat de onder 1.4 genoemde motivering van de bezwaarverzekeringsarts suggereert dat geen sprake kan zijn van beperkingen op de beoordelingspunten “1.5. Doelmatig handelen”, “1.6. Zelfstandig handelen” en “1.7. Handelingstempo”, omdat er bij eiseres geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis. Verwijzend naar de hiervoor onder 2.5 aangehaalde uitspraak van de Raad, heeft de bezwaarverzekeringsarts daarmee miskend dat de Basisinformatie slechts een vuistregel geeft en geen dwingende conclusie voorschrijft. Het had daarom op de weg van de bezwaarverzekeringsarts gelegen om nader te motiveren waarom een beperking op deze punten volgens hem niet aan de orde is.
2.7.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de medische grondslag van het bestreden besluit ontoereikend is. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal in het kader van finale geschilbeslechting onderzoeken of er met inachtneming van de rapporten van de door de rechtbank benoemde deskundigen aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
3.1.
In dat kader moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering met ingang van 7 juli 2010.
3.2.
Eiseres heeft in dit verband aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van 16 maart 2011 van verzekeringsarts W.M. van der Boog (hierna: Van der Boog) overgelegd. Op grond van zijn onderzoek is Van der Boog tot de conclusie gekomen dat eiseres lijdt aan een (post)natale depressie, diabetes mellitus en migraine. Verder merkt Van der Boog op dat er tekenen zijn van bekkeninstabiliteit. Van der Boog acht eiseres ten opzichte van de FML van 11 juni 2010 aanvullend beperkt ten aanzien van werktempo, werk waarin sprake is van contacten met patiënten en/of klanten, zitten, lopen, staan (er moeten vertredingsmogelijkheden zijn in het werk) en werktijden (maximaal vier uur per dag,
20
uren per week en niet ’s nachts werken). Ook wijst eiseres op een rapport van 26 april 2010 van Arboned. Uit dat rapport volgt dat eiseres bij haar werkgever voorheen bekend stond als een pittige vrouw, maar dat zij op de datum in geding volledig onherkenbaar was ten opzichte van vroeger. Verder blijkt uit dat rapport dat eiseres voor haar huishouden is aangewezen op hulp van haar familie, dat zij in feite niet goed in staat is om voor zichzelf te zorgen, dat zij energietekorten heeft en dat haar oudere kinderen de zorg dragen voor de jongste dochter. Dit geeft steun aan de opvatting van Van der Boog dat er sprake is van (ernstige) psychiatrische problemen en dat eiseres verder beperkt is dan aangegeven door de bezwaarverzekeringsarts, aldus eiseres.
3.2.
De door de rechtbank benoemde deskundige Sonnenschein heeft dossieronderzoek verricht en eiseres gezien op zijn spreekuur van 3 juni 2011. In zijn rapport van 17 juli 2011 heeft hij vermeld dat bij eiseres, ook op datum in geding (7 juli 2010), sprake is van een ernstige aanpassingsstoornis met depressieve- en angstkenmerken met lichamelijke klachten, met name rugpijn, mogelijk reeds veroorzaakt door een niet herkende hernia, met een belaste gezinssituatie doordat de man van eiseres een CVA heeft gehad met ernstige restverschijnselen. Tevens heeft eiseres last van migraine. Sonnenschein kan zich niet verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en acht het noodzakelijk dat items met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren in de FML worden bijgesteld. Sonnenschein stelt dat door het terugtrekgedrag, de hopeloosheid en moeheid en rugklachten eiseres zich weliswaar mentaal kon instellen op een doel, maar dit niet goed kon realiseren. Dit geldt eveneens voor haar zelfstandig handelen: ook het handelingstempo van eiseres was beperkt door haar geremdheid/angst/hopeloosheid. Dit ter aanvulling op de reeds aangenomen beperkingen dat eiseres is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, het niet flexibel kunnen inspelen op sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, het aangewezen zijn op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en het aangewezen zijn op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Voorts overweegt Sonnenschein dat eiseres de volgende beperkingen heeft ten aanzien van sociaal functioneren. Naast dat eiseres is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat, kon eiseres niet goed voor haar kinderen zorgen. Sonnenschein acht eiseres daarom beperkt omdat zij niet goed kan samenwerken, conflicten kan hanteren en emotionele problemen van anderen kan hanteren. Ook schat Sonnenschein de psychische belastbaarheid op hooguit vier uur per dag, hooguit 20 uur per week voor werk dat haar rug niet belast. Ten slotte acht Sonnenschein het verantwoord dat een neuroloog nader onderzoek verricht naar de rugklachten van eiseres.
3.3.
Sonnenschein heeft naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op zijn bevindingen nog een nadere toelichting gegeven in het rapport van 20 oktober 2011. Sonnenschein overweegt dat er, ook al bestond op datum in geding geen ernstige maar een matige depressie, wel sprake was van een ernstige aanpassingsstoornis met depressieve en angstkenmerken, met hopeloosheid en terugtrekgedrag, voldoende om persoonlijk en sociaal dermate beperkt te functioneren in velerlei opzichten. Hoe dit precies uit te splitsen in diverse categorieën zoals de CBBS deze volgens de bezwaarverzekeringsarts aangeeft, weet Sonnenschein niet, maar het was dermate ernstig dat hij ze als zodanig heeft geformuleerd. De urenbeperking van maximaal vier uur per dag en 20 uur per week mag zo worden ingeschat, nu een hogere belasting de kans op uitval had vergroot. Met betrekking tot het advies een deskundige te raadplegen, is Sonnenschein van mening dat het zeer wel mogelijk zou kunnen zijn dat voor de datum in geding al sprake was van ernstige neurologische klachten. Omdat de neurologische klachten zo imponeren bij eiseres, lijkt het Sonnenschein goed hier onderzoek naar te doen. De opmerkingen van de bezwaarverzekeringsarts vormen voor Sonnenschein geen reden om de beantwoording van de vraagstelling van de rechtbank te wijzigen.
3.4.
Naar aanleiding van de reactie van Sonnenschein heeft de bezwaarverzekeringsarts op 17 januari 2012 reden gezien een aangepaste FML op te stellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de rubriek “Sociaal functioneren” op de beoordelingspunten “2.8. Omgaan met conflicten” en “2.9. Samenwerken” aanleiding gezien om eiseres beperkt te achten. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter geen beperkingen gesteld ten aanzien van de rubriek “Persoonlijk functioneren” op de beoordelingspunten “1.5. Doelmatig handelen”, “1.6. Zelfstandig handelen” en “1.7. Handelingstempo” in tegenstelling tot wat Sonnenschein heeft geconcludeerd, nu van een ernstige psychiatrische stoornis geen sprake is. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. Hierop heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 januari 2012 gesteld dat er geen aanleiding is om anders te concluderen en dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
3.5.
Na de zitting van 3 december 2012 heeft de rechtbank neuroloog Kuster verzocht om een deskundigenrapport uit te brengen. Kuster heeft dossieronderzoek verricht en eiseres gezien op zijn spreekuur. In zijn rapport van 2 maart 2013 heeft hij vermeld dat eiseres op de datum in geding chronische rugpijn met enige uitstraling naar het linker- en rechterbeen had. Van een HNP L5-S1 links, zoals in 2011 geconstateerd, was toen geen sprake. Op 7 juli 2011 was er als gevolg van deze klachten op het vakgebied van Kuster een beperking van de belastbaarheid in de rubrieken fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen, welke beperkingen als licht kunnen worden omschreven. Deze beperkingen komen overeen met de FML van 17 januari 2012. Voorts is Kuster van mening dat eiseres in staat geacht moet worden om de geduide functies te verrichten zoals die volgen uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 28 maart 2011. Hierbij is de buiten het vakgebied van Kuster liggende problematiek uitdrukkelijk buiten beschouwing gelaten. De wel tot zijn vakgebied behorende migraineklachten waren niet zodanig dat daar een beperking voor diende te worden geduid, aldus Kuster.
3.6.
Kuster heeft naar aanleiding van vragen van eiseres nog een nadere toelichting gegeven in het rapport van 24 mei 2013. Kuster heeft daarin overwogen dat bekkenstabiliteit - voor zover een valide diagnose - niet binnen zijn vakgebied valt. Hij kan zich om die reden niet verenigen met het oordeel van Van der Boog dat de pijnklachten aan de rug (uitstralend naar de benen) samenhangen met bekkeninstabiliteit, noch dat afwisseling van zitten, staan en lopen mogelijk moet zijn in de functies dan wel dat eiseres maximaal vier a vijf uur per dag kan zitten.
3.7.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 24 januari 2014 van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2014:290) overweegt de rechtbank dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. De uitgebrachte deskundigenrapporten en de nadere toelichtingen van de deskundigen geven blijk van een zorgvuldig onderzoek en zijn inzichtelijk en consistent. De deskundigen hebben beiden kennis genomen van de dossierstukken en met name de medische informatie. Vervolgens hebben zij beiden onderzocht of naar aanleiding van hun bevindingen nadere beperkingen gesteld dienen te worden. Kuster heeft deze vraag ontkennend beantwoord en geconcludeerd dat op neurologisch vlak geen aanleiding is om nadere beperkingen te stellen. Sonnenschein heeft echter ten aanzien van de psychische beperkingen van eiseres in zijn rapport gemotiveerd uiteengezet dat eiseres meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts is aangevoerd tegen het rapport van de deskundige, brengt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel.
3.8.
Nu de bezwaarverzekeringsarts in zijn FML van 17 januari 2012 geen nadere beperkingen heeft gesteld in de rubriek “Persoonlijk functioneren” op de beoordelingspunten “1.5. Doelmatig handelen”, “1.6. Zelfstandig handelen” en “1.7. Handelingstempo” en in de rubriek “6. Werktijden” geen urenbeperking heeft aangenomen, terwijl daar volgens Sonnenschein wel aanleiding toe bestaat, is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder opdracht te geven de medische grondslag van het bestreden besluit in overeenstemming te brengen met het oordeel van Sonnenschein en op basis van de aldus bijgestelde grondslag een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
Redelijke termijn 6 EVRM
4.1. Eiseres heeft gewezen op de lange duur van de procedure bij de rechtbank. Zij heeft in dit kader een beroep gedaan op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en heeft verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen.
4.2.
Gelet op de vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) mag de behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, maximaal twee jaar in beslag nemen. Uitgangspunt is daarbij maximaal zes maanden voor het bestuursorgaan voor de behandeling van het bezwaar en maximaal achttien maanden voor de rechtbank voor de behandeling van het beroep. Onder omstandigheden is een langere duur gerechtvaardigd.
Voorts moet volgens eveneens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 9 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2759) de vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
4.3.
De aan de onderhavige zaak voorafgegane beroepsprocedure is ingeleid met een besluit van 23 september 2010. Vanaf de ontvangst op 20 juli 2010 door verweerder van het - tegen het besluit van 28 juni 2010 ingediende - bezwaarschrift van eiseres van 19 juli 2010 tot de datum van deze uitspraak zijn drie jaar en tien maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder twee maanden geduurd, zodat in de bestuurlijke procedure geen overschrijding heeft plaatsgevonden. De behandeling van het beroep bij de rechtbank vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 22 oktober 2010 tot de uitspraak op 9 mei 2014 heeft drie jaar en zes maanden geduurd, terwijl de daartoe gestelde duur anderhalf jaar is.
4.4.
Hieraan wordt de gevolgtrekking verbonden dat in deze procedure moet worden beslist omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank. Dit geeft aanleiding om het onderzoek te heropenen. Met verdragsconforme toepassing van artikel 8:26 van de Awb merkt de rechtbank daarbij de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
5.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het tweemaal verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • bepaalt dat het onderzoek onder nummer AMS 12/1615 wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent het verzoek van eiseres om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, en merkt de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41,- aan eiseres te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 1.416,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, voorzitter,
mrs. L.C. Bachrach en B. de Vos, leden,
in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.
de griffier de voorzitter
is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB