In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 mei 2016, is het beroep van eisers, een man en een vrouw, gegrond verklaard. De zaak betreft een geschil over de evenredigheid van een boete die aan hen was opgelegd wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De rechtbank oordeelde dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als verweerder, een betalingsregeling had aangeboden die niet in overeenstemming was met de eerder vastgestelde boete van € 11.000,-. De rechtbank had eerder, op 3 februari 2015, geoordeeld dat de boete terecht was opgelegd, maar dat de minister bij het aanbieden van de betalingsregeling rekening had moeten houden met de financiële situatie van eisers. De rechtbank stelde vast dat de minister zijn beleid had gewijzigd en dat de afzonderlijke financiële omstandigheden van de man en de vrouw in aanmerking genomen moesten worden bij het vaststellen van de betalingsregeling. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de financiële omstandigheden van eisers in acht genomen moeten worden. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.