ECLI:NL:RBAMS:2016:4187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
AMS 15/7838
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzen van bijstandsaanvraag op basis van inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man die na een faillissement naar Amsterdam was verhuisd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) en vroeg tevens om toestemming voor het gebruik van een briefadres. De gemeente weigerde de aanvraag omdat eiser niet in de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven op het adres waar hij feitelijk verbleef. Eiser betoogde dat hij wel degelijk in Amsterdam woonachtig was en dat de gemeente ten onrechte de afwijzing had gebaseerd op zijn inschrijving in de Brp.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte doorslaggevende betekenis had gehecht aan het ontbreken van de inschrijving in de Brp. De rechtbank stelde vast dat eiser in Amsterdam woonachtig was en dat hij voldeed aan de voorwaarden van artikel 40, eerste lid, van de Pw. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de aanvraag van eiser om bijstand ingewilligd moest worden. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

De rechtbank benadrukte dat de inschrijving in de Brp niet de enige maatstaf is voor het bepalen van de woonplaats in het kader van de Pw. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die ook heeft geoordeeld dat de feitelijke woonomstandigheden van belang zijn voor het recht op bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2016 in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde mr. M.A. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder (gemachtigde: mr. J.M. Boegborn).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen. Tevens heeft verweerder het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiser had een horecazaak in Arnhem, die failliet is verklaard. Eiser is ook persoonlijk failliet verklaard. Hierdoor is hij zijn woning in Arnhem kwijt geraakt. Vervolgens is eiser naar Amsterdam gekomen om hier werk te zoeken. Vanaf februari 2015 woont eiser in bij een vriend op het adres [adres] in Amsterdam. Eiser heeft op 13 april 2015 bij verweerder een aanvraag gedaan om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Ook heeft eiser verweerder om toestemming voor het gebruik van een briefadres gevraagd.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen omdat eiser niet in de gemeente Amsterdam woont. Het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres is afgewezen omdat eiser op één adres verblijft en daarmee niet voldoet aan de voorwaarden.
1.3
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft verweerder de grondslag van de afwijzing van de aanvraag om een bijstandsuitkering gewijzigd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in de Basisregistratie personen (Brp) staat ingeschreven in de gemeente Amsterdam. Daarmee heeft eiser niet voldaan aan de verplichting zich in te schrijven op het adres waar hij feitelijk woont.
2. Eiser heeft in beroep en ter zitting bij de rechtbank het standpunt ingenomen dat zijn aanvraag ingewilligd had moeten worden nu hij in Amsterdam woonachtig is. Eiser erkent dat hij verplicht is zich in te schrijven op het adres waar hij feitelijk verblijft, maar stelt dat de hoofbewoner zich verzet tegen inschrijving op zijn adres. In een geval als het onderhavige biedt artikel 2.4 van de Wet basisregistratie personen verweerder de mogelijkheid eiser ambtshalve in te schrijven op het adres waar hij verblijft.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.2
De vraag waar iemand voor de toepassing van de Pw zijn woonadres heeft dient naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:64). Eveneens volgens vaste rechtspraak komt bij de beantwoording van de vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Pw geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de Brp (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4745).
3.3
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat eiser niet in de Brp staat ingeschreven op het adres waar hij feitelijk verblijft. Weliswaar rust op eiser de verplichting zich in te schrijven op het adres waar hij feitelijk verblijft, maar de rechtbank ziet in de wet noch in de jurisprudentie aanknopingspunten voor het oordeel dat het niet voldoen aan die verplichting reden kan vormen de aanvraag af te wijzen. Nu niet in geschil is dat eiser in Amsterdam woonachtig is, is voldaan aan het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Pw en had verweerder de aanvraag dienen in te willigen.
3.4
De rechtbank ziet in het beroep van verweerder op de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3388) geen aanleiding tot een ander oordeel te komen. Anders dan in de onderhavige zaak was in die zaak sprake van een situatie waarin de betrokkene op verschillende adressen verbleef. In een dergelijk geval kan er onduidelijkheid bestaan over de vraag waar iemand woonplaats heeft in de zin van artikel 40, eerste lid, van de Pw. Een dergelijke onduidelijkheid is in de onderhavige situatie evenwel niet aan de orde.
4.1
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om toestemming voor het gebruik van een briefadres overweegt de rechtbank dat de reactie van verweerder op een dergelijk verzoek als zodanig niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht en daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer verweerder ertoe zou overgaan aan het al dan niet beschikken over een briefadres gevolgen voor de verlening van bijstand te verbinden, zou de daartoe strekkende beslissing wel gericht zijn op rechtsgevolg (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2713). Daarvan is in dit geval geen sprake. Dat betekent dat verweerder het bezwaar voor zover dat was gericht tegen de afwijzing van het verzoek om gebruik te mogen maken van een briefadres niet-ontvankelijk had dienen te verklaren.
5.1
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat is voldaan aan het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Pw dient verweerder eiser bijstand toe te kennen vanaf 13 april 2015. Nu ter zitting is gebleken dat eiser inmiddels werk heeft waarmee hij een inkomen heeft boven bijstandsniveau, is sprake van een afgesloten periode waarin eiser recht heeft op bijstand. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is echter niet duidelijk geworden tot wanneer het recht op bijstand bestaat, zodat de rechtbank niet in staat is zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
5.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,- en een wegingsfactor 1). Voor zover aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Singeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S. Purperhart, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.