5.3Voor het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU, zoals eiseres heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op het arrest van het HvJEU van 6 oktober 1982kan redelijkerwijs geen twijfel bestaan over de wijze waarop de opgeworpen vraag over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel moet worden beantwoord.
6. Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat tewerkstellingsvergunningen nodig waren om Roemeense onderdanen ten tijde van de geconstateerde feiten te werk te stellen, ziet zij zich gesteld voor de vraag of terecht een boete is opgelegd aan eiseres.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelingen de Roemeense nationaliteit hebben en als vreemdelingen in de zin van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wav moeten worden aangemerkt. Evenmin is in geschil dat de vreemdelingen ten behoeve van eiseres genoemde werkzaamheden hebben verricht en dat eiseres en [bedrijf 2] niet beschikten over een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdelingen.
8. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat sprake is van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, omdat de vreemdelingen werkzaamheden hebben verricht bij eiseres zonder tewerkstellingsvergunningen. Het niet naleven van dit artikel levert op grond van de Wav een beboetbaar feit op. De beroepsgrond slaagt niet.
Beroepsgronden met betrekking tot de hoogte van de boete
9. Eiseres voert met betrekking tot de hoogte van de boete aan dat verweerder geen gedegen onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsmarktpositie van de betrokken vreemdelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt, zodat niet is beoordeeld of de vreemdelingen rechten kunnen ontlenen aan Richtlijn 2004/388/EG. Ook heeft verweerder niet onderzocht of de vreemdelingen al gedurende twaalf maanden een ononderbroken periode tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten, zodat niet voldoende is onderzocht of een tewerkstellingsvergunning kon worden verlangd. Verder voert eiseres aan dat geen sprake was van verwijtbaarheid. Ook hadden de wervingsinspanningen die door [bedrijf 3] zijn verricht kunnen leiden tot tewerkstellingsvergunningen voor [bedrijf 2] , nu het om bedrijven op hetzelfde adres en om exact dezelfde werkzaamheden ging. Eiseres heeft geen voordeel genoten van de onderhavige overtreding. De impact op de arbeidsmarkt was dan ook nihil en van verdringing was geen sprake. Er was ook geen sprake van onderbetaling of ontduiking van belasting en premies. Ook dient de lange duur van de procedure tot matiging van de boete te leiden, omdat na vijf jaar nog geen boete is opgelegd.
10. De rechtbank stelt vast dat eiseres ter zitting heeft verklaard dat zij haar beroepsgrond waarin zij heeft betoogd dat verweerder had moeten onderzoeken of de vreemdelingen rechten ontleenden aan de Richtlijn 2004/38/EG, laat vallen. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 9 maart 2016namelijk geoordeeld dat niet kan worden getoetst aan deze Richtlijn, zodat deze grond weinig zinvol is, aldus eiseres.
11. De rechtbank overweegt ten aanzien van het betoog dat verweerder niet voldoende heeft onderzocht of de vreemdelingen al gedurende twaalf maanden een ononderbroken periode tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten, het volgende. De rechtbank stelt vast dat het boeterapport op ambtseed is opgemaakt. Er is dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dit rapport, hetgeen eiseres ter zitting ook niet heeft betwist. Uit het boeterapport blijkt dat uit navraag bij het UWV Werkbedrijf is gebleken dat de vreemdelingen niet al gedurende twaalf maanden een ononderbroken periode tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Ten aanzien van de overige gronden die gericht zijn op de matiging van de boete, oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de specifieke omstandigheden in deze zaak niet hebben geleid tot verdere matiging van de boete. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder rekening moeten houden met het feit dat de arbeidsmarkt door de overtreding van eiseres niet is verstoord. De rechtbank acht hierbij van belang dat voor dezelfde werkzaamheden en voor dezelfde vreemdelingen in dezelfde periode aan [bedrijf 3] wel tewerkstellingsvergunningen waren afgegeven. Hieruit blijkt dat ruimte op de arbeidsmarkt was voor de werkzaamheden van deze vreemdelingen. Daarnaast had verweerder rekening moeten houden met het feit dat geen sprake meer is van generale preventie door de boete, nu voor Roemenen inmiddels geen tewerkstellingsvergunning meer nodig is. Ook had verweerder rekening moeten houden met het feit dat de pleegdatum van de overtreding geruime tijd geleden is. Eiseres werd bijna vijf jaar na de pleegdatum voor het eerst geconfronteerd met de begane overtreding. De reden voor het feit dat pas na bijna vijf jaar een boete is opgelegd aan eiseres, namelijk dat verweerder ten onrechte eerst een boete had opgelegd aan [bedrijf 3] , maakt dit niet anders. Het is namelijk niet aan eiseres te wijten dat eerst aan [bedrijf 3] een boete is opgelegd. Daarnaast heeft eiseres de vreemdelingen verloond conform de wettelijke regels. Gelet op dit samenstel van relativerende omstandigheden, acht de rechtbank de oorspronkelijke boete van € 80.000,- niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en een matiging van de boete tot 50 % van de oorspronkelijke boete passend en geboden.
13. Gelet op wat onder rechtsoverweging 12 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover de boete daarbij is vastgesteld op een bedrag van € 60.000,-. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de boete vast te stellen op een bedrag van € 40.000,-.
14. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
15. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).