ECLI:NL:RBAMS:2019:2968

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/171499-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de politierechter in de zaak tegen een lid van het vluchtelingencollectief We Are Here wegens wederrechtelijk binnendringen en vernieling

Op 26 april 2019 heeft de politierechter in Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarig lid van het vluchtelingencollectief We Are Here. De verdachte werd beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een pand en het opzettelijk beschadigen van een deur. De feiten vonden plaats op 4 juni 2018, toen de verdachte samen met ongeveer 30 andere leden van We Are Here probeerde een kantoorpand te kraken. Na een eerste binnentreding, waarbij de groep werd aangesproken door de bewoners, verliet de groep het pand. Echter, de verdachte keerde later terug en betrad het pand opnieuw, wat leidde tot de beschuldiging van huisvredebreuk. De politierechter oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijk binnendringen, omdat hij na een duidelijke sommatie van de bewoners het pand opnieuw betrad. Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor de vernieling van een deur, die hij had proberen te barricaderen met een ladder, wat schade veroorzaakte. De politierechter legde een gevangenisstraf van drie dagen op, met een voorwaardelijke boete van 150 euro, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn status als uitgeprocedeerde asielzoeker zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/171499-18
Datum uitspraak: 26 april 2019
Verkort vonnis van de politierechter Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
Zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2019.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van hetgeen van de zijde van verdachte en diens raadsman,
mr. M.A.M. Pijnenburg, naar voren is gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

2.1
Inleiding
Een groep uitgeprocedeerde asielzoekers heeft zich in 2012 in Amsterdam verzameld onder de naam ‘We Are Here’. ‘We Are Here’ heeft sindsdien uitgebreide mediabekendheid verworven doordat de leden van de groep regelmatig leegstaande panden in Amsterdam kraken. ‘We Are Here’ probeert naar eigen zeggen de onmenselijke situatie waarin zij leven zichtbaar te maken, door zich niet meer te verschuilen maar juist de situatie van afgewezen maar onuitzetbare vluchtelingen in Nederland aan de kaak te stellen.
Op 4 juni 2018 hebben ongeveer 30 leden van ‘We Are Here’ geprobeerd om een kantoorgebouw te kraken aan de [adres] . Verdachte maakte ook deel uit van deze groep. De groep had via bevriende krakers vernomen dat dit pand leeg zou staan. Nadat een aantal van de leden het pand hadden betreden, bleek echter dat het pand bewoond werd door drie personen die daar anti-kraak woonden. Twee van de bewoners waren op dat moment thuis. Aangever [naam aangever] (hierna: [naam aangever] ) is vervolgens naar de centrale hal gelopen waar de groep zich op dat moment bevond en heeft aan de groep duidelijk gemaakt dat zij het pand diende te verlaten.
De groep heeft hierna het pand verlaten. De actie van ‘We Are Here’ werd gevolgd door journalisten van onder meer PowNews en AT5, die op dat moment buiten bij de ingang met camera’s stonden. In een filmpje dat door PowNews op het internet is verspreid, is te zien hoe [naam aangever] de groep toespreekt terwijl hij in de draaideur van de centrale ingang staat om te voorkomen dat leden van de groep weer naar binnen gaan. Verdachte staat op dat moment schuin achter [naam aangever] bij de draaideur.
Even later bleek dat een andere ingang van het pand eerder door de groep was ontgrendeld. Verdachte heeft vervolgens voor een tweede keer het pand betreden, op de voet gevolgd door een aantal andere leden van ‘We Are Here’ en de cameraploeg. Medebewoner
[naam medebewoner] (hierna: [naam medebewoner] ) heeft deze groep vervolgens binnen aangesproken en gesommeerd te vertrekken.
Nadat de groep voor de tweede keer uit het pand was vertrokken en de politie ter plaatse kwam, bleek dat verschillende deuren en ruiten schade hebben opgelopen door de actie.
2.2
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in de woning, het besloten lokaal en/of het erf, [adres]
bij [naam aangever] en/of [naam medebewoner] , althans bij een ander of anderen
dan bij verdachte en/of zijn mededader(s), in gebruik
wederrechtelijk is binnengedrongen;
2 hij op of omstreeks 4 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een deur (tussen het trappenhuis en de lobby)
toebehoordende aan perceel [adres] , in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander (te weten een onbekend gebleven
eigenaar) toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt.

3.Voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de politierechter bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.1
Geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard. De tenlastelegging is voor wat betreft het eerste feit onvoldoende feitelijk. Onduidelijk is welke handelingen verdachte zou hebben verricht. Als deze handelingen zouden bestaan uit het zich op vordering van de rechthebbende niet verwijderen, dan moet het wel in de tenlastelegging worden omschreven. De tenlastelegging bevat echter geen enkele omschrijving van handelingen.
3.1.2.
Oordeel van de politierechter
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat feit 1 op de tenlastelegging voldoende feitelijk is omschreven. Artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ziet op het wederrechtelijk binnendringen van een woning. Dat de tenlastelegging een verdere omschrijving dient te bevatten van welke handelingen verdachte precies zou hebben verricht, vindt geen steun in het recht.
3.2
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.2.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging bepleit. Daartoe heeft hij - kort gezegd - het volgende aangevoerd. Verdachte was bij het pand aan de [adres] in het kader van een gerichte actie van ‘We Are Here’. De keuze om het pand te betreden is niet door verdachte gemaakt en ligt bij de leiding van ‘We Are Here’. Verdachte wordt echter als enige uit de groep vervolgd. Zonder nadere motivering is de vervolging van verdachte willekeurig en voldoet daarmee niet aan de eisen van behoorlijke strafrechtspleging.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat volgens de richtlijnen van het openbaar ministerie voor een dergelijk feitencomplex een transactie diende te worden aangeboden aan verdachte. In plaats hiervan is verdachte direct aangehouden en heeft hij twee dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Het openbaar ministerie heeft niet redelijkerwijs kunnen beslissen dat dit een zaak betrof die zich niet leende voor een transactievoorstel, zodat sprake is van disproportioneel handelen. Ook op deze grond wordt de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit.
3.2.2
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het openbaar ministerie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om verdachte als enig lid van de groep te vervolgen voor het incident aan de Weesperzijde, omdat zijn gedrag die dag, anders dan dat van de andere leden, agressief was. Het openbaar ministerie is over het algemeen erg terughoudend met het vervolgen van leden van ‘We Are Here’, maar verdachte is met zijn handelen de grens van het toelaatbare overgegaan.
Voor wat betreft de keuze om aan verdachte geen transactie aan te bieden stelt de officier van justitie dat ook dit een afweging is die het openbaar ministerie mag maken. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, wat een contra-indicatie vormt voor het aanbieden van een transactie. Daarnaast heeft verdachte geen vorm van inkomen. Ook om die redenen zou het innen van een geldboete moeilijk worden.
3.2.3
Oordeel van de politierechter
Ten aanzien van het verweer dat het openbaar ministerie willekeurig zou hebben gehandeld door alleen verdachte te dagvaarden, oordeelt de politierechter als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2013:7) staat voorop dat in artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
Van een zodanige aperte onevenredigheid is de politierechter in dit geval niet gebleken, zodat het verweer faalt.
Het verweer dat het openbaar ministerie disproportioneel heeft gehandeld door geen transactie aan verdachte aan te bieden, verwerpt de politierechter eveneens..
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1083) volgt dat het openbaar ministerie gebruik kan maken van een discretionaire bevoegdheid die marginaal en dus terughoudend dient te worden getoetst. De beslissing van het openbaar ministerie om verdachte te dagvaarden levert geen schending op van het gelijkheidsbeginsel, het verbod van willekeur, het vertrouwensbeginsel of het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Verdachte heeft immers geen (bekende) vaste woon-en verblijfplaats en daarnaast ook geen enkele bron van inkomsten. Om die reden heeft de officier van justitie vanwege doelmatigheidsredenen kunnen en mogen beslissen de zaak voor te leggen aan de rechter en de verdachte te dagvaarden. Het openbaar ministerie heeft dan ook op de bovengenoemde gronden redelijkerwijs kunnen beslissen dat het een zaak betrof die zich niet leende voor een transactievoorstel.
Uit het voorgaande volgt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in haar vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Huis/lokaalvredebreuk
4.1.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte kan worden veroordeeld voor huisvredebreuk, met dien verstande dat hij moet worden vrijgesproken voor het medeplegen daarvan.
4.1.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van huisvredebreuk, omdat geen sprake is van een voltooid delict. Verdachte bevond zich immers in de lobby, die geen deel uitmaakt van het woongedeelte van de bewoners. Tevens heeft de raadsman bepleit dat de handelingen van verdachte niet wederrechtelijk zijn.
4.1.3.
Oordeel van de politierechter
Partiele vrijspraak feit1
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat geen sprake is van medeplegen van huis- of lokaalvredebreuk. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Hoewel verdachte deel heeft uitgemaakt van een groep personen die tot twee keer toe het pand aan de [adres] is binnengetreden, blijkt uit het dossier niet dat bij de tweede binnentreding sprake was van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking dat gesproken kan worden van medeplegen. Verdachte heeft namelijk zelf besloten om het pand nogmaals te betreden en is naar eigen zeggen zonder dat hier overleg over werd gepleegd, gevolgd door een aantal andere groepsleden.
Bewijsoverwegingen
Voltooide lokaalvredebreuk
De politierechter komt tot een bewezenverklaring van lokaalvredebreuk en overweegt als volgt.
Vaststaat dat verdachte tot twee maal toe het pand aan de [adres] heeft betreden. De eerste keer dat verdachte het pand heeft betreden was omdat ‘We Are Here’ het pand wilde kraken. Nadat de groep het pand had verlaten, is verdachte nogmaals naar binnen gegaan omdat naar eigen zeggen één van de groepsleden zich nog in het pand zou bevinden en verdachte deze persoon weg wilde halen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de strekking van artikel 138, eerste lid (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id8eb4a916ac4cc837006e15eb088b4557), Sr meebrengt dat als ‘binnendringen’ in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd het betreden van een woning, besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, indien degene die zich daarin of daarop begeeft, zulks doet tegen de voor hem - hetzij door een verklaring van de rechthebbende, hetzij op grond van enige andere omstandigheid - onmiskenbare wil van de rechthebbende (zie ECLI:NL:HR:2012:BW8685). Anders dan de raadsman stelt, is het wederrechtelijk binnendringen niet gericht op de vraag of verdachte degene is geweest die de ingang van het pand in eerste instantie heeft geforceerd, maar of hij het pand is binnengetreden terwijl hij hier niet toe gerechtigd was en dit door de rechthebbende aan hem duidelijk is gemaakt.
Voor wat betreft de eerste binnentreding is de politierechter met de raadsman van oordeel dat geen sprake is van huis- of lokaalvredebreuk. Verdachte is met anderen uit de groep van ‘We Are Here’ een kantoorpand binnengegaan met het doel om dit pand te kraken. Op dat moment was verdachte in de veronderstelling dat het een leegstaand pand betrof. Eenmaal binnen werd hij echter aangesproken door bewoner [naam aangever] , die uitlegde dat hij samen met twee andere personen woonachtig was in het pand, waarna hij de groep heeft gesommeerd het pand te verlaten. Verdachte heeft hieraan gehoor gegeven en is naar buiten gegaan.
Door enkele minuten later het pand nogmaals te betreden, heeft verdachte zich naar het oordeel van de politierechter echter wel schuldig gemaakt aan het wederrechtelijk binnendringen van het pand. Hij was immers kort daarvoor al door [naam aangever] gewezen op het feit dat hij niet in het gebouw mocht zijn. Verdachte is desondanks willens en wetens (opzettelijk) opnieuw naar binnen gegaan.
Verdachte bevond zich op dat moment tussen het trappenhuis en de lobby van het gebouw. Dit moet worden gezien als onderdeel van een besloten lokaal, nu het onderdeel van het betreffende pand is en als zodanig kenbaar van de omgeving is afgescheiden. De lobby en het trappenhuis zijn naar hun aard bestemd voor gebruik door bewoners die daar anti-kraak woonden, hun bezoekers, gezagsdragers en dienstverleners, en is om die reden niet voor een ieder opengesteld. Hieraan doet niet af dat de deur waardoor verdachte het pand heeft betreden niet was afgesloten en dus feitelijk toegankelijk was voor anderen dan genoemde personen. (zie ECLI:NL:HR:2008:BC7921). Er is daarom sprake van een voltooide lokaalvredebreuk.
Wederrechtelijkheid
De politierechter verwerpt het verweer dat geen sprake zou zijn van wederrechtelijkheid. Nog daargelaten dat uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie ECLI:NL:CRVB:2010:BM3583) volgt dat deze bepalingen van het Europees Sociaal Handvest niet een ieder kunnen verbinden als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet maar slechts algemeen omschreven doelstellingen beschrijven, kan dit niet leiden tot een rechtvaardiging voor het plegen van strafbare feiten. Zelfs indien verdachte recht zou hebben op onderdak, geeft dit hem niet het recht om zelf te bepalen waar en onder welke omstandigheden hij dit recht mag uitoefenen.
Ten slotte overweegt de politierechter dat alleen onder bijzondere omstandigheden tot het oordeel kan worden gekomen dat het handelen van verdachte geen lokaalvredebreuk oplevert (zie ECLI:NL:HR:2010:BM5282). Dat verdachte naar eigen zeggen alleen naar binnen zou zijn gegaan om een ‘broeder’ uit het pand te halen, kan niet gelden als zo een bijzondere omstandigheid. Verdachte wist immers dat hij niet welkom was in het pand en had daarom buiten kunnen en moeten wachten totdat de – inmiddels gealarmeerde – politie ter plaatse was, om vervolgens uit te leggen dat er mogelijk nog een lid van ‘We Are Here’ in het pand aanwezig was. Verdachte heeft hiermee een verkeerde keuze gemaakt, wat hij ter terechtzitting ook heeft erkend.
4.2
Vernieling
4.2.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vernieling kan worden bewezen.
4.2.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat onvoldoende bewijs is dat verdachte de vernieling zou hebben gepleegd. Om die reden dient hij te worden vrijgesproken.
4.2.3
Oordeel van de politierechter
Verdachte wordt verweten dat hij een deur (tussen het trappenhuis en de lobby) heeft vernield, toen hij voor de tweede keer het pand heeft betreden. [naam medebewoner] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte de deur tussen het trappenhuis en de lobby heeft geprobeerd te barricaderen met een ladder, waardoor er barsten in het glaswerk van de deur zijn ontstaan. Deze schade is te zien op een aantal foto’s die zich in het dossier bevinden en is ook omschreven door de verbalisanten die het pand na afloop van het incident hebben onderzocht. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat het klopt dat hij de ladder tussen de deur had gezet zodat deze open zou blijven. Zodoende zou zijn vriend die nog in het pand aanwezig was, naar buiten kunnen komen. Op grond van deze omstandigheden is de politierechter van oordeel dat verdachte, door de deur met een ladder te barricaderen, zich bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het glaswerk in de deur schade zou oplopen. De politierechter is dan ook van oordeel dat er bij verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op de vernieling van de deur.

5.Bewezenverklaring

De politierechter acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte
feit 1
op 4 juni 2018 te Amsterdam, in het besloten lokaal [adres] , bij [naam aangever] en [naam medebewoner] in gebruik, wederrechtelijk is binnengedrongen;
feit 2
hij op 4 juni 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur tussen het trappenhuis en de lobby, toebehorende aan perceel [adres] , heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat sprake is van vrijwillige terugtred. Toen duidelijk werd dat er bewoners in het pand waren, is verdachte samen met de rest van de groep in overleg vertrokken.
7.2
Oordeel van de politierechter
Met de officier van justitie is de politierechter van oordeel dat het beroep op vrijwillige terugtred in deze zaak niet slaagt.
Uit de verklaring van [naam medebewoner] blijkt juist dat verdachte en de rest van de aanwezigen na een eerste sommatie opnieuw werden gesommeerd om het pand te verlaten en dat verdachte pas hierna ook daadwerkelijk is vertrokken.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van 150 euro, subsidiair 3 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf.
8.3
Het oordeel van de politierechter
De politierechter legt aan verdachte een gevangenisstraf op van drie dagen, conform zijn voorarrest. Daarnaast legt de politierechter een voorwaardelijke geldboete van 150 euro op, met een proeftijd van twee jaar. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de politierechter het volgende.
Verdachte maakt als uitgeprocedeerde maar onuitzetbare asielzoeker al jaren deel uit van ‘We Are Here’. Gedurende deze tijd heeft hij op veel verschillende locaties tijdelijk onderdak gehad, veelal met hulp van krakers en andere sympathisanten. ‘We Are Here’ ontvangt naast positieve steun vanuit de samenleving ook regelmatig negatieve reacties vanwege het feit dat zij door bepaalde media regelmatig wordt gevolgd.
Verdachte woont naar eigen zeggen al 18 jaar in Nederland maar leeft nog steeds zonder enige bijstand van de overheid. Hij heeft eerder via verschillende hulpgroepen financiële steun ontvangen, maar heeft momenteel geen enkele vorm van inkomsten. De politierechter heeft begrip voor de complexe maatschappelijke problematiek die met de situatie van verdachte gepaard gaat en de invloed die dit op zijn leven heeft.
In het bijzonder houdt de politierechter rekening met het feit dat verdachte, na zijn voorlopige hechtenis in deze zaak, gedurende langere tijd in vreemdelingenbewaring heeft doorgebracht. Hierdoor zijn de consequenties voor verdachte zwaarder geweest dan voor personen die wel een legale verblijfsstatus in Nederland hebben. Ook houdt de politierechter rekening met de beperkte draagkracht van verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
Anderzijds houdt de politierechter rekening met het feit dat verdachte met zijn handelen niet alleen inbreuk heeft gemaakt op het woongenot van anderen en voor veel overlast heeft gezorgd, maar ook onrustgevoelens in de samenleving teweeg heeft gebracht. Een deels voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24c, 138 en 350 van het Wetboek van strafrecht,

10.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op
feit 1
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van €
150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van drie dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T.C. de Vries, politierechter,
in tegenwoordigheid van A.D.N. Tool, griffier,
en is uitgesproken op 26 april 2019.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.