ECLI:NL:RBAMS:2019:3032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
AWB - 19-1657 en 19-1658
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving last onder dwangsom voor paardenbak in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer. De verzoekster had een last onder dwangsom opgelegd gekregen om een paardenbak te verwijderen en het hobbymatig houden van paarden te staken. De last was opgelegd omdat het college van mening was dat de paardenbak in strijd was met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Oost’. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 12 april 2019 is de zaak behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de paardenbak zonder omgevingsvergunning was aangelegd en dat het gebruik van de grond voor het houden van paarden niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen concreet zicht op legalisatie was, omdat er geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was gedaan. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de door verzoekster aangedragen vergelijkingsgevallen niet op dezelfde wijze waren.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekster kreeg nog een termijn van één week om aan de situatie een einde te maken, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/1657 en AMS 19/1658
uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 april 2019 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te Aalsmeer, verzoekster

(gemachtigde: mr. M.H. Fleers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, verweerder, verder aangeduid als het college,
(gemachtigde: mr. J.P. Foppe).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende] , te Aalsmeer.

Procesverloop

Op 2 november 2018 heeft het college aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd om een paardenbak, inclusief zandlaag, te verwijderen en om het hobbymatig houden van paarden te staken. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde partij is niet verschenen, zoals tevoren schriftelijk was meegedeeld. De voorzieningenrechter heeft de behandeling op de zitting enige tijd geschorst en telefonisch met de derde partij gesproken. Daarna is de behandeling van de zaak weer voortgezet en gesloten.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2.1
Verzoekster woont aan de [straat] te Aalsmeer. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Oost’. Direct aan de straat ligt een [huis] . Het perceel waarop deze woning staat heeft de bestemming ‘Wonen’. In deze woning woont de [familie] van verzoekster. Achter de woning ligt een schuur. Het achterliggende perceel heeft de bestemming ‘ [land] ’. Op dit achterliggende perceel heeft verzoekster een paardenbak aangelegd. De paardenbak sluit aan op de schuur. Verzoekster woont [locatie] achter de paardenbak. Op het perceel is geen [bedrijf] gevestigd.
2.2
Waar het college de term paardenbak gebruikt, heeft verzoekster het over een paddock. Uit de behandeling op de zitting blijkt dat niet in geschil is dat het hier over het zelfde gaat, namelijk het stuk land achter de schuur van 40 bij 10 meter dat is verhard met een zandlaag met daaromheen een omheining. De voorzieningenrechter zal verder de term paardenbak gebruiken.
2.3
Een omwonende heeft bij het college geklaagd over de paardenbak. Daarom heeft het college op 9 juli 2018 een controle laten uitvoeren. Volgens het college is de paardenbak in strijd met het bestemmingsplan. Daarom heeft het college verzoekster op 2 november 2018 opgedragen binnen zes weken de paardenbak en de zandlaag te verwijderen en het hobbymatig houden van paarden te staken. Als verzoekster de paardenbak binnen die tijd niet heeft verwijderd dan verbeurt zij een dwangsom € 25.000,-. Als zij het hobbymatig houden van paarden niet heeft gestaakt binnen die zes weken, verbeurt zij een dwangsom van € 15.000,-.
2.4
Het college heeft de begunstigingstermijn opgeschort tot er op het bezwaar van verzoekster is beslist. De voorzieningenrechter heeft bij ordemaatregel van 29 maart 2019 de last opgeschort tot en met de zitting. Op de zitting heeft het college toegezegd dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot de datum van de uitspraak.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft het college de last onder dwangsom gehandhaafd. Het college geeft hiervoor de volgende motivering. De paardenbak is een bouwwerk dat is aangelegd zonder een omgevingsvergunning, dat is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). [op locatie] is sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, dat met het bestemmingsplan strijdig gebruik verbiedt. Op grond van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Oost’ - vastgesteld op 9 december 2015 (hierna: het bestemmingsplan) - is de bestemming op de plek waar de paardenbak staat ‘ [land] ’. De voor ‘ [land] ’ aangewezen gronden zijn bestemd voor [bedrijfsuitoefening] , [land] gronden en bijbehorende bedrijventerreinen, bedrijfsgebouwen en voorzieningen. Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor paardenweiden en buitenmaneges. Dit staat in artikel 3.4 van het bestemmingsplan.
Beoordeling van het besluit door de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
4.1
Verzoekster betwist niet dat zij geen vergunning heeft voor het bouwen, maar zij vindt wel dat het gebruik (het hobbymatig houden van twee paarden) op die plek is toegestaan. Dat zou betekenen dat ook het hekwerk vergunbaar is, aldus verzoekster. Verzoekster wijst in dat verband op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 mei 2016 [1] . Naar de mogelijkheid om de situatie te legaliseren heeft het college volgens verzoekster onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan.
4.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de uitspraak waarop verzoekster zich beroept niet vergelijkbaar is met de situatie van verzoekster. In de aangehaalde uitspraak was sprake van een [land] bestemming met specifieke functieaanduiding hondenpension. Ook was er een bedrijfswoning toegestaan. In die situatie was volgens de Afdeling de ruimtelijke uitstraling van het hobbymatig houden van paarden bij de woning bij een dierenpension niet in strijd met het bestemmingsplan. Dit is anders dan bij verzoekster. Daar heeft het perceel een [land] bestemming, zonder specifieke functieaanduiding en zonder bedrijfswoning. Bovendien worden in artikel 3.4 van het bestemmingsplan paardenweiden uitdrukkelijk uitgesloten. Wat onder een paardenweide moet worden verstaan, wordt weliswaar niet gedefinieerd in het bestemmingsplan, maar naar algemeen spraakgebruik moet hieronder worden verstaan een weide waarop paarden grazen. Als zelfs zo’n weide niet is toegestaan, is een paardenbak, die immers ook een verharding met een zandlaag heeft, al helemaal niet toegestaan. Aan de aangehaalde uitspraak kan de voorzieningenrechter dan ook niet die conclusies verbinden die verzoekster daaraan verbonden wil zien. Het voorgaande betekent dat het gebruik als paardenbak in strijd is met het bestemmingsplan.
4.3
Op de zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat de specifieke gebruiksregels uitsluitend zien op het commercieel gebruik. Verzoekster heeft daarbij gewezen op artikel 23.1.1 onder i, van het bestemmingsplan [2] dat alleen het niet-hobbymatig houden van paarden zou verbieden. De voorzieningenrechter overweegt ten eerste dat dit artikel met ‘algemene gebruiksregels’ geldt voor het hele plangebied, niet specifiek voor de bestemming ‘ [land] ’ of het perceel van verzoekster. [op locatie] is van belang dat in dit artikel niet staat dat hobbymatig houden van paarden wel zou zijn toegestaan. Het standpunt van verzoekster dat het gebruik van de paardenbak zou zijn toegestaan is dan ook niet juist.
5.1
Al het voorgaande overziende is er dus sprake van een bouwwerk dat is gebouwd zonder vergunning en van gebruik van gronden dat niet is toegestaan. Het college moet dan in beginsel handhavend optreden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden [3] . Verzoekster stelt niet direct dat er een concreet zicht op legalisatie zou bestaan, maar wel dat het aan het college was om dat te onderzoeken. Nog daargelaten of dat laatste standpunt juist is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er hoe dan ook geen concreet zicht op legalisatie is, omdat er op het moment dat het college de beslissing op bezwaar nam, nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning was gedaan. Dit is vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] .
5.2
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Het college heeft de door verzoekster aangedragen gevallen in de bezwaarfase goed onderzocht en gemotiveerd. Zo gaat het in de meeste door verzoekster aangedragen gevallen niet om hetzelfde bestemmingsplan of rust er een andere bestemming op de genoemde adressen. Reeds daarom zijn dat geen gevallen waarmee de situatie van verzoekster vergelijkbaar is. Er zijn nog een paar gevallen die wel onder hetzelfde bestemmingsplan vallen en die dezelfde bestemming hebben. Het college heeft toegelicht dat het die gevallen nog in onderzoek heeft. Zo nodig zal het college daar handhavend gaan optreden, maar dat heeft niet de prioriteit. Op dit moment ligt de handhavingsprioriteit op illegale woningen. Daarnaast hebben zaken waarin een handhavingsverzoek is gedaan prioriteit boven zaken waarin dat niet is gebeurd. In het geval van verzoekster is wel een handhavingsverzoek gedaan, in die andere gevallen niet. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het college bij een reeks van min of meer vergelijkbare overtredingen een consistent en doordacht bestuursbeleid moet voeren [5] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een consistent en doordacht beleid voert.
5.3
Verzoekster heeft nog aangevoerd dat zij samen met familie op het perceel woont. De verzoeker om handhaving woont [op locatie] . Volgens verzoekster heeft zij in het verleden het altijd goed kunnen vinden met de verzoeker om handhaving. Het verzoek om handhaving vindt verzoekster vanuit het verleden gezien onbegrijpelijk, en is volgens haar uitsluitend gedaan om haar en haar gezin dwars te zitten. Het college laat zich eigenlijk voor het karretje spannen in een familie/burenruzie. Dat de situatie verzoekster aangrijpt is de voorzieningenrechter op de zitting wel duidelijk geworden. De paardenbak is echter wel gebouwd in strijd met het bestemmingsplan en zonder omgevingsvergunning. Er is dus sprake van een overtreding. Wat verzoekster heeft aangevoerd is onvoldoende bijzonder om van handhaving af te zien. Het college mocht daarom handhaven.
5.4
Het beroep op het overgangsrecht heeft verzoekster op de zitting laten varen.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat het college op de zitting nog heeft meegedeeld dat het college verzoekster na de uitspraak nog een termijn zal gunnen van één week om aan de situatie een einde te maken. Verzoekster heeft over de lengte van deze termijn geen opmerkingen gemaakt. De termijn vangt aan op de dag na de verzending van de uitspraak.
6.3
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid 1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt tenminste verstaan het gebruik van de gronden: (…) i. voor het niet-hobbymatig houden van paarden.
3.Uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3815.
4.Uitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3537.
5.Uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2701.