ECLI:NL:RBAMS:2020:3557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
C/13/671043 / HA ZA 19-898
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en vrijheid van meningsuiting in het kader van journalistiek onderzoek naar corruptie bij ingenieursbureau

In deze zaak vordert eiser, die werkzaam is geweest voor Tebodin B.V., een verklaring voor recht dat NRC en de journalist [gedaagde sub 2] onrechtmatig hebben gehandeld door hem te beschuldigen van betrokkenheid bij corruptie. De publicatie in NRC, waarin eiser herhaaldelijk wordt genoemd in verband met verdachte betalingen, heeft ernstige gevolgen voor zijn reputatie en werkgelegenheid. Eiser stelt dat er geen wederhoor heeft plaatsgevonden en dat de uitlatingen niet zijn onderbouwd met feiten. NRC en [gedaagde sub 2] verdedigen zich door te stellen dat hun publicatie is gebaseerd op onafhankelijk onderzoek van KPMG en S&S, die verdachte betalingen door Tebodin hebben vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat NRC voldoende feitenmateriaal heeft gepresenteerd ter ondersteuning van de publicatie en dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval zwaarder weegt dan de bescherming van de eer en goede naam van eiser. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/671043 / HA ZA 19-898
Vonnis van 22 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Beijneveld te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NRC MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. C. Wildeman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , NRC en [gedaagde sub 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 augustus 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 8 februari 2020 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 juni 2020,
  • de schriftelijke reactie van 8 juli 2020 zijdens NRC en [gedaagde sub 2] op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is tot begin 2015 werkzaam geweest voor Tebodin B.V. (verder: Tebodin), een ingenieursbureau dat tot 2012 onderdeel is geweest van het BAM concern. Vanaf 2008 tot 2012 is [eiser] [functie] van Tebodin Middle East Ltd (verder: TMEI) geweest voor het Midden-Oosten en India met als standplaats Abu Dhabi (Verenigde Arabische Emiraten). Vervolgens is [eiser] benoemd tot [functie] van Tebodin met verantwoordelijkheid voor het Midden-Oosten en Oost Europa. Eind 2013 is [eiser] gepromoveerd tot [functie] van Tebodin en vanaf 2014 [functie] bij Bilfinger SE (verder: Bilfinger), een Duits concern dat Tebodin heeft overgenomen van BAM. Na zijn dienstverband bij Tebodin/Bilfinger heeft [eiser] vanaf medio 2015 als [functie] gewerkt voor Arcadis N.V. (verder: Arcadis), standplaats Qatar. Volgens zijn CV heeft dit dienstverband geduurd van april 2016 tot en met 5 juni 2018.
2.2.
NRC is – voor zover hier van belang – uitgeefster van de krant het NRC Handelsblad, op zaterdag genoemd NRC Weekend, en de website
www.nrc.nl.
2.3.
[gedaagde sub 2] is als onderzoeksjournalist werkzaam bij NRC.
2.4.
Op 15 juni 2018 is op de website
www.nrc.nleen artikel van [gedaagde sub 2] gepubliceerd onder de titel
“Een ingenieursbureau dat niet moeilijk doet oversteekpenningenen als inleidende kop:
“Het Nederlandse ingenieursbureau Tebodin betaalde jarenlang in meerdere landen ambtenaren via derden, om opdrachten, vergunningen, licenties en certificaten te regelen voor klanten, zo blijkt uit vertrouwelijke documenten. (…)”. Het artikel is op 16 juni 2018 in de papieren krant NRC Weekend geplaatst.
2.4.1.
De tekst van het artikel, voor zover in deze procedure van belang, luidt:

In het Indiase Chemnai, een miljoenenstad in het hartje van de chemische en auto-industrie, ontstaat in 2011 een probleem. Een Australische klant wil een fabriek bouwen en heeft binnen een week een vergunning nodig. Die moet Tebodin leveren, een Nederlands ingenieursbureau dat ook helpt de fabriek te ontwerpen.
Normaal gesproken is het verkrijgen van officiële papieren in een ver land voor de Nederlanders geen probleem. Ze doen niet anders. Alleen, de vaste tussenpersoon lukt het nu even niet. Kan iemand anders het regelen?
We hebben al iemand op het oog, schrijft een werknemer aan zijn Nederlandse baas: “Een invloedrijk persoon met wat contacten met ministers.“ Alleen: het moet “in contanten”.
Zijn Nederlandse baas is [eiser] , [functie] voor Midden-Oosten en India van Tebodin, op het regiokantoor in Abu Dhabi.
Hij doet niet moeilijk over de betaling: “How much do we talk about?”
Hij regelt dat het geld vanuit zijn kantoor kan worden overgemaakt aan collega’s in India – die mogen het verder afhandelen.
Twee jaar later maakt [eiser] promotie. Hij wordt [functie] van Tebodin (35 kantoren in 17 landen), op het hoofdkantoor te Den Haag. Collega’s in India zullen later verklaren dat het geld bedoeld was voor steekpenningen, aan Indiase hoogwaardigheidsbekleders.
‘A dirty job’
(…) Uit honderden pagina’s vertrouwelijke e-mails, verklaringen, facturen, betalingsoverzichten en rapporten over Tebodin blijkt dat het ingenieursbureau jaren achtereen in meerdere landen ambtenaren via derden betaalde om opdrachten binnen te halen en om vergunningen, licenties en certificaten bij de overheid te regelen – voor klanten. Het gaat onder meer over China, India, Vietnam, Thailand, Oman en Abu Dhabi. De kantoren in Rusland, Oekraïne, Tsjechië en Roemenië worden onderzocht. Het Duitse weekblad Der Spiegel verkreeg de documenten en deelde ze met NRC.
(…)
In een intern rapport staat dat e-mails “bevestigen” dat door Tebodin in Vietnam “steekpenningen betaald zijn via een advocatenkantoor” en een Nederlandse directeur er mogelijk van op de hoogte was.
En [eiser] ? Die keurt voor hij [functie] wordt niet alleen een omstreden betaling in India goed. Vanuit zijn regiokantoor in Abu Dhabi geeft hij een medewerkster opdracht om omgerekend rond de 170.000 euro aan “agent fees” te betalen aan een Libanese zakenman die eerder voor het nationale oliebedrijf van Abu Dhabi werkte.
In ruil daarvoor zal de zakenman bij zijn voormalig werkgever opdrachten binnenhalen voor Tebodin. Een opvallend hoog percentage van de waarde van het contract gaat naar hem. Het kan een aanwijzing zijn dat een deel bestemd is voor degenen die over de opdracht beslissen. De advocaat van Bilfinger in New York, van het prestigieuze kantoor Shearman & Sterling, bestempelt de betaling als “mogelijk verdacht”.
Wat niet helpt is dat de medewerkster die het geld laat overmaken, de e-mail van [eiser] aan haar collega’s doorstuurt en begeleidt met een waarschuwing: “Let alsjeblieft op dat deze e-mail niet mag worden verspreid of verzonden aan iemand anders.”
(…)
Koningscobra-gif
Het nieuwe hoofd interne onderzoeken bij Bilfinger heet [V M, rb]. Ze haalt de ene na de andere omstreden betaling boven. (…) Maar hoe meer ze ontdekt, hoe meer tegenstand ze ondervindt. (…).
En nu? Bilfinger heeft de vestigingen in onder meer India, Vietnam en China verkocht. Shearman & Sterling acht het bewezen dat “derden” werden ingeschakeld door Tebodin, en dat die derden “steekpenningen” betaalden aan ambtenaren en medewerkers van Tebodin ervan wisten. Het Amerikaanse ministerie van Justitie onderzoekt dit alles. Een woordvoerder van het Openbaar Ministerie wil niet zeggen of corruptie door Tebodin ook in Nederland wordt onderzocht. Onderzoekster [V M, rb] moest weg, ze vecht haar ontslag aan.
En [eiser] ? Hij werkt inmiddels in Qatar, als [functie] bij een ander Nederlands internationaal opererend ingenieursbureau.
2.4.2.
In het kader bij het artikel wordt onder de kop “
ReactiesOngepaste betalingen” vermeld:

Bouwbedrijf BAM: “Medio 2017 heeft Bilfinger BAM geïnformeerd over verdenkingen van omkopingen bij Tebodin. Bilfinger heeft deze verdenkingen (…) op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. (…)”
Het Nederlandse hoofdkantoor van Tebodin verwijst voor antwoorden op vragen naar het Duitse moederbedrijfBilfinger(…).
Bilfinger overIndia: Er waren “ongepaste betalingen aan lokale vergunningverlenende instanties”. In een enkel geval kwam het geld “voor een corrupte betaling door Tebodin India” van het regiokantoor Midden-Oosten.
(…)
OverAbu Dhabi: er zijn “gevallen van corruptie” aangetroffen “betreffende betalingen” door het regiokantoor Midden-Oosten. Er waren betalingen aan een werknemer die was verbonden aan de nationale oliemaatschappij tussen 2010 en begin 2013. En: “Tebodins eindverantwoordelijke hiervoor ( [eiser] ) heeft Bilfinger in 2015 verlaten.”
[eiser]reageert ook na meerdere pogingen tot contact gedurende enkele dagen niet op vragen of bevindingen van NRC.
2.5.
NRC en [gedaagde sub 2] hebben de bronnen waarop het bovenstaand artikel is gebaseerd overlegd. Daarbij hebben NRC en [gedaagde sub 2] niet alle bijlagen van de hieronder genoemde bronnen als producties overgelegd.
2.5.1.
Op 28 juli 2016 heeft het Amerikaanse advocatenkantoor Shearman & Sterling (verder: S&S) een conceptrapport opgesteld over haar bevindingen in een onderzoek naar
“corrupt payements in the Tebodin business in Southeast Asia”. In dit rapport staat vermeld:

(…)
II. Executive Summary
(…)
Tebodin also offers construction permitting services.4 (…)
Our investigation uncovered evidence that third parties engaged by Tebodin paid bribes to government officials in connection with permitting and that Tebodin employees were aware of these improper payments.

Tebodin Indiagenerated revenues (…). In interviews, employees acknowledged that subcontractors retained by Tebodin made corrupt payments to get permits. This was further confirmed by project correspondence, which contained explicit references to “bribes”, “so called extra fees”, “unaccounted money”, and “lubrication.” Overall, we found permitting-related bribery to be an open practice at Tebodin India, particularly in the Chennai office.

(…)
(…)
(3)Ludowici Project
Ludowici India (…) is a subsidiary of an Australian company (…). In June 2010, Ludowici retained Tebodin Chennai to provide engineering design services (…).
Email communications in July 2011 between [directeur Tebodin India, rb] (SKT) and [eiser] (…), indicate that a permitting subcontractor (not named in the e-mail) whom Tebodin had hired was not performing well47. SKT informed [eiser] that (…) he had approached another consultant [R, rb] (…).
SKT described [R, rb] as “an influential person with some contacts with ministers” who had “promised to get the permit in a week.”49 (…) If Tebodin did not get the permit, Ludowici threatened to hold Tebodin’s payments and get the permits through some other agency.51 SKT explained to [eiser] that [R, rb] had requested INR 600,000 (USD $8,900) in cash “because he was an individual and not a formal company”, and SKT asked [eiser] ’s advice on how to pursue the matter52. After hearing the amount requested, [eiser] suggested that the payments to [R, rb] be routed through the Tebodin Middle East office but invoiced to Tebodin India.53 [eiser] then told SKT that payments like these were the reason Tebodin no longer offered permitting services and advised clients to directly hire other consultants to handle permitting instead of Tebodin.54
(…)
By the time of our investigation, SKT and all other employees who had worked for the project had left Tebodin Chennai and were thus unavailable for interviews. However, two employees interviewed in 2015 by Internal Audit and KPMG (…) confirmed that the purpose of the cash payment to [R, rb] was for bribes of Indian officials.
(…)
De voetnoten in dit citaat over het Ludowici project verwijzen naar e-mailcorrespondentie van 20 juli 2011 tussen SKT en [eiser] , waarvan de voetnoten 47 tot en met 53 zijn geciteerd in de conclusie van antwoord.
De eerste e-mail is van SKT aan [eiser] :
“Dear [eiser] ,
Please note that our subcontractor for Ludowici permitting/ licensing work is not performing well, means his contacts has been transferred to some other offices and he is not able to get the permits on time.
We have approached another person, an influential person with some contacts with ministers and he promised to get the permit within one week.
Ludowici had been holding our invoice payment.
Now Ludowici top management given a last chance for us to get the approval within a week time. If we don’t arrange then they may hold our payments and they will get the license thru some other agency
Since the new person is an individual and does not have a company, we have to make the payment in cash. Would you kindly advice me how to go forward on this issue.”
Daarop heeft [eiser] geantwoord:
“How much do we talk about?”
Het antwoord van SKT is:
“600,000 IRS”
Diezelfde dag heeft [eiser] deze e-mails doorgestuurd aan de [functie] Tebodin B.V. in Nederland met de tekst:
“Catch 22 A way out could be that we pay the guy from TME?”
2.5.2.
S&S heeft op 12 december 2016 een status update van haar onderzoek opgemaakt. Zij heeft daarin gerapporteerd:
“(…)
I.Introduction
This status update relates to the investigations being conducted by Shearman & Sterling LLP (“S&S”) and Bilfinger Internal Investigations regarding compliance issues at Tebodin B.V. and its subsidiaries and affiliates, including possible corrupt payments to government officials.
(…)
II.Southeast Asia
A. Follow Up On India Issues
We noted in our draft report that, according to a witness, some of the funds used to pay bribes in India was obtained from Tebodin Abu Dhabi (…). [volgt een herhaling van de onder 2.5.1 aangehaalde e-mail van 20 juli 2016, rb]. Following this email, Abu Dhabi arranged for a payment to an employee of Tebodin India, which payment was mischaracterized in the books and records.
(…)
IV.Abu Dhabi
There are a number of issues under review in Abu Dhabi:
(…)
Third – We have included Abu Dhabi in our overall review of Tebodin permitting and governments tenders. In that regard, KPMG recently found indications of possibly suspicious payments to agents in connection with Tebodin obtaining contracts from one of the largest customers, Zakum Development Company (ZADCO), which is majority owned by the Abu Dhabi national oil company. Records reflect that during 2010-2012, Tebodin Abu Dhabi paid about USD $900.000 to two agents to assist in obtaining business from ZADCO. Currently, it is unclear what the basis was for the large amount of these payments; further, there are indications in these mails that this information was to be closely guarded, e.g. an email from 2010 describing the payments which says, “Please note that this email should not be circulated or sent to anyone else.”
(…)
2.5.3.
KPMG India heeft in opdracht van Bilfinger onderzoek gedaan naar
“Secondment to TME and potential fraudulent salary and advance payments, inflation of invoices and other potential issues”. In het rapport van 23 november 2016 heeft KPMG India vermeld:

(…)
A3 Potential inappropriate payments to TCEI
Background
During the course of the Anti-bribery and corruption review of TCEI [nieuwe naam van Tebodin India, rb], KPMG had identified mail communications dated 20th July 2011 between SKT [indertijd directeur Tebodin India, rb] and JO [ [eiser] , rb] indicating to possible routing of funds from TME [Tebodin Middle-East te Abu Dhabi, rb] to TCEI towards payments to be made in cash to ‘an influential person with some contacts with ministers who had promised to get permits approved” for the Ludowici project (…).
Observation:
During the course of the review of EDR of data in TC’s hard disk and document review, we noted that
– in mail dated 30th July, 2011 SKT states ‘(…) 600,000 IRS had been transferred from TME (…) to TMI [vorige naam Tebodin India, rb] (…) and it shall be booked in Abu Dhabi ACC project expense towards the subcontract expense to India. The above arrangement had been discussed and agreed with [eiser] ’.
(…)
Subsequently, in mail dated 31st July, 2011 TC [indertijd finance controller van TMEI, rb] states (…) – As per SKT’s mail below the fund worth INR 600k received by TMI but neither the payment is being recognized/received in TMI books. The funds got transferred to [V, medewerker Tebodin India, rb] bank account (…). Thus, as per supporting documents TME reimburses payment to its employee ([V, rb]) against which final disbursement is not known. This could be a problem if the transaction comes to the attention of Auditors. (…)
Based on discussion with JO the expense is recorded as agents fee in the project but we should have some supporting bills to substantiate the claim (…).
(…)
C3 Potential inappropriate payments to agents
Background:
During the course of our review, we noticed certain mail communication between JO, SG and Tapas about the requirement to pay a sum of $200,00 to [M S, rb] a Lebanese national, in the nature of ‘agent fees’
Observation:
- In the course of our background searches, we found [M S, rb] to be a former employee of ZADCO (…).
- During the course of our review, we noticed a mail from SG which states that the ‘mail should not be circulated to anyone else.’ The payment has been approved and agreed upon by JO to be paid on a milestone basis. (…)
- The invoice raised by Autochim systems, where [M S, rb] is the [functie] , describes the purpose as “installation of ESP’s at WHP-017 and WHP 15, EPCM works (…).
(…)
EXHIBIT C32 PAYMENT OF AGENT FEES
[e-mail van [eiser] aan financieel manager Tebodin Midden-Oosten en aan de [functie] van Tebodin B.V., gedateerd 16 mei 2010, rb]:
“For Zadco agent fee on the ESP job I agreed a fee of $ 200,000 (…) to be paid in 4 stages (…). Each time I will confirm the issue of the cheque.”
(…)
2.5.4.
Op vragen van [gedaagde sub 2] heeft Bilfinger per e-mail van 14 juni 2018 aan haar geantwoord:

(…)
There were corruption findings relating to payments by Tebodin Middle East, Abu Dhabi to an employee of ZADCO, an affiliate of the Abu Dhabi national oil company. The payments occurred in the period between 2010 and early 2013. The Tebodin executive principally responsible for this ( [eiser] ) left Bilfinger in 2015. (...).
There were corruption findings relating to payments made by Tebodin India to local permitting authorities. (…).
(…)
2.6.
[gedaagde sub 2] heeft, teneinde [eiser] om een reactie te vragen, in de week voor de publicatie van het artikel een e-mail verstuurd aan het e-mailadres van [eiser] bij Arcadis. Zij heeft verder medewerkers van Arcadis gevraagd hoe in contact te komen met [eiser] en hen gevraagd hem te informeren over haar contactpogingen. Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] een contactverzoek via het platform LinkedIn aan [eiser] verzonden. [eiser] heeft niet gereageerd op de verzoeken van [gedaagde sub 2] .
2.7.
Op een screenshot uit juni 2018 van het LinkedIn profiel van [eiser] staat vermeld dat hij als [functie] werkzaam is bij Arcadis.
2.8.
In december 2018 heeft [eiser] zijn bezwaren over het artikel aan de redactie van het NRC Handelsblad toegestuurd. Vervolgens is er correspondentie tussen [eiser] en NRC ontstaan over de door hem gestelde onrechtmatigheid van de publicatie van het artikel. Inmiddels is bij het artikel op
www.nrc.nltoegevoegd:

Aanvulling 8 november 2019.Na de publicatie van dit artikel heeft [eiser] laten weten dat hij ten onrechte in verband wordt gebracht “met het verrichten van verdachte betalingen, steekpenningen, of anderszins corrupte handelingen”. Hij stelt dat hij voor beide betalingen toestemming had van de directie van Tebodin BV; toenmalig [functie] [VdV, rb] bevestigt dit.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat NRC en [gedaagde sub 2] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en aansprakelijk zijn voor de door hem geleden en te lijden schade;
II. NRC en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van zijn materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat;
III. [vervallen];
IV/VI. verwijdering, van de omstreden publicatie van de website, uit het archief, van de sociale media en ieder ander medium dat onder controle van NRC staat, dan wel (onder VI) van de naam [eiser] of verwijzing naar hem in die omstreden publicatie;
V/VII. dat NRC en [gedaagde sub 2] worden geboden een verzoek in te dienen bij internetzoekmachine Google om de omstreden publicatie en verwijzigingen daarnaar te verwijderen uit de zoekresultaten;
VIII. NRC en [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het plaatsen van een rectificatie in het NRC Handelsblad en op de website
www.nrc.nlen de mobiele versie daarvan;
IX. NRC en [gedaagde sub 2] te bevelen zich te onthouden van toekomstige uitingen van gelijke strekking als gedaan in de omstreden publicaties jegens [eiser] .
Een en ander met veroordeling van NRC en [gedaagde sub 2] tot het betalen aan [eiser] van een dwangsom indien zij veoordelingen uit dit vonnis niet nakomen en in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort gezegd – dat in dit geval de vrijheid van meningsuiting van NRC en [gedaagde sub 2] gerechtvaardigd mogen worden beperkt omdat de gedane uitlatingen geen steun vinden in het beschikbarefeitenmateriaal, [eiser] geen publiek figuur is, het noemen van de naam van [eiser] niets bijdraagt aan het publieke debat, er geen wederhoor heeft plaatsgevonden en de omstreden publicatie ernstige gevolgen voor hem heeft gehad.
3.2.1.
De handelingen waaraan Tebodin, althans TMEI, zich volgens het artikel schuldig zou maken worden ten onrechte toegeschreven aan [eiser] . Er wordt slechts over twee concrete betalingen geschreven en enige betrokkenheid van [eiser] bij het betalen van steekpenningen in dat kader kan niet worden vastgesteld. Deze betalingen worden bovendien in een onjuiste context geplaatst door NRC en [gedaagde sub 2] . Uit de e-mail van [eiser] met de tekst
“How much do we talk about?”is niet af te leiden dat [eiser] op de hoogte was van het betalen van steekpenningen, dan wel dat hij daar geen moeite mee zou hebben. Het is slechts vragen om nadere informatie zodat [eiser] met zijn meerdere overleg kan plegen hierover. Dit doet hij met de kwalificatie
“catch 22”– waaruit blijkt dat [eiser] wel moeite heeft met een eventuele betaling in contanten aan een tussenpersoon voor het regelen van een vergunning.
De andere etaling is simpelweg voldoen aan de betalingsverplichting die jegens die agent (als lokale zakelijk partner) bestond op basis van afspraken over de dienstverlening die zij verzorgde aan Tebodin. Verder had [eiser] met die betaling niets te maken. Evenmin is hij betrokken geweest bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen Tebodin en die zakenpartner. NRC en [gedaagde sub 2] hebben niet kunnen onderbouwen dat deze betaling kan worden gezien als het betalen van een steekpenning waaraan [eiser] zou hebben meegewerkt. Bilfinger heeft bovendien haar beleidsregels over (contante) betalingen aan tussenpersonen en lokale zakenpartners in de laatste jaren zwaar aangescherpt . Toen was [eiser] al niet meer werkzaam voor Tebodin.
3.2.2.
Het veelvuldig noemen van zijn naam (op 10 verschillende plekken in het artikel) is gelet op het bovenstaande onnodig. Bovendien wordt in het artikel over andere landen geschreven dan waar [eiser] verantwoordelijk voor was, en dan eindigt zo’n tussenstuk met
‘En [eiser] ?’. Dat wekt de suggestie dat [eiser] de dragende figuur binnen Tebodin voor alle beschreven praktijken in allerlei landen was. Daarvoor is geen ondersteuning in de feiten te vinden. Een dergelijke inbreuk op zijn goede naam hoeft [eiser] niet te dulden. NRC en [gedaagde sub 2] hebben dus onzorgvuldig onderzoek verricht en hebben de gebeurtenissen in een onjusite contecxt geplaatst. Van een kwaliteitskrant als NRC mag weer worden verwacht.
3.2.3.
[eiser] heeft in zijn functie als [functie] van TMEI en later Tebodin – en ook daarna – niet de publiciteit gezocht en hij houdt zich buiten enig publiek debat. Hij is geen publiek figuur zodat de onjuiste beschuldigingen aan zijn adres in een artikel over een onderwerp dat een misstand zou kunnen zijn (als het juist zou zijn) niet terecht zijn en bovendien geen toegevoegde waarde hebben aan het publieke debat. De publicatie over hem is grievend en onterecht.
3.2.4.
[gedaagde sub 2] heeft kort voor de publicatiegeprobeerd contact te krijgen met medewerkers van Arcadis in Nederland terwijl zij wist dat [eiser] werkzaam is geweest voor die onderneming in Qatar. Op dat moment was het kantoor in Qatar al gesloten vanwege het suikerfeest. Bovendien was [eiser] toen niet meer werkzaam voor Arcadis zodat hij geen toegang had tot zijn e-mail bij Arcadis. Hij was telefonisch onbereikbaar vanwege zijn vakantie. Het was dus onmogelijk voor [eiser] om kennis te nemen van de verzoeken van [gedaagde sub 2] . Haar contactverzoek op LinkedIn was niet onderbouwd, er was geen enkele uitleg aan [eiser] over waarom [gedaagde sub 2] contact met hem wilde, zodat [eiser] dat contactverzoek heeft verwijderd. Er heeft geen wederhoor plaatsgevonden, wat in strijd is met het interne beleid van NRC en de journalistiek in het algemeen. Deze omstandigheid draagt bij aan de onrechtmatigheid van de publicatie van het artikel.
3.2.5.
[eiser] heeft kort voor de publicatie van het artikel een arbeidsovereenkomst gesloten met een nieuwe werkgever. Na publicatie van het artikel heeft die nieuwe werkgever de arbeidsovereenkomst direct ontbonden. [eiser] heeft dit ontslag eerst aangevochten en daarna pas zijn aandacht aan deze zaak kunnen weiden. Dat verklaart waarom hij pas in december 2018 in contact is getreden met NRC. De gevolgen voor hem en zijn familie zijn zeer ernstig. [eiser] heeft als gevolg van deze publicatie geen kans op werk in een vergelijkbare werkomgeving . Hij en zijn gezin worden met de nek aangekeken door anderen. Met deze procedure wil [eiser] ook herstel van zijn eer en goede naam bereiken .
3.2.6.
Alle omstandigheden in dit geval kunnen slechts leiden tot de conclusie dat de publicatie onrechtmatig is en dat de uitingsvrijheid van NRC en [gedaagde sub 2] gerechtvaardigd mag worden beperkt, aldus steeds [eiser] .
3.3.
NRC en [gedaagde sub 2] voeren – kort gezegd – aan dat [gedaagde sub 2] ten onrechte is gedagvaard door [eiser] . NRC heeft als haar werkgeefster de volledige verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor haar journalistieke werk. De vorderingen op [gedaagde sub 2] dienen daarom al te worden afgewezen.
3.3.1.
NRC heeft het artikel gebaseerd op de bronnen die zij heeft verkregen van het Duitse weekblad
Der Spiegeldie voldoende steun bieden aan het artikel. Bovendien worden de bevindingen in die bronnen bevestigd door Bilfinger, die blijkens haar reactie van mening is dat in de jaren 2010 tot 2013 sprake is geweest van verdachte betalingen die in strijd zijn met de toen geldende beleidsregels binnen Tebodin. [eiser] heeft aan twee betalingen meegewerkt, althans zijn goedkeuring daaraan gegeven. Dit blijkt ook uit die bronnen. Daarover is bericht in het artikel. De stelling van [eiser] dat in het artikel ten onrechte wordt vermeld dat Tebodin vergunningen regelde voor haar klanten wordt niet ondersteund door de zienswijze van Bilfinger en S&S. In het artikel wordt dus niet uitgegaan van een onjuiste context. Bovendien betreft deze vermelding Tebodin en niet [eiser] . Publicatie over Tebodin is niet onrechtmatig jegens [eiser] .
3.3.2.
Het artikel is volledig ondersteund door de voor NRC beschikbare informatie. Daaruit volgt al dat NRC zorgvuldig onderzoek heeft verricht, de rol van [eiser] in een juist context heeft geplaatst en daarover geen onjuiste indruk heeft gewekt. [eiser] heeft in het verleden meegewerkt aan mediapubliciteit, met name over zijn promoties binnen Tebodin, zijn overstap naar Arcadis en de rol van Arcadis bij het bouwen van voetbalstadions voor het WK voetbal in 2022 in Qatar. Of hij een publiek figuur is of niet is ook niet relevant. Hij was [functie] van TMEI en later Tebodin. De bevindingen van S&S en KPMG dat het binnen Tebodin gebruikelijk is geweest om steekpenningen te betalen, valt dan ook onder zijn verantwoordelijkheid. Dat [eiser] daarvan op de hoogte moet zijn geweest blijkt wel uit zijn reactie op de vraag van de toenmalige [functie] van Tebodin India (SKT in de bronnen). [eiser] reageert immers met
“How much do we talk about?”. Daaruit heeft NRC, ondersteund door S&S, KPMG en Bilfinger, afgeleid dat het voor [eiser] belangrijker was om over de hoogte van het geldbedrag te praten dan over de reden waarom een privépersoon in contanten moest worden betaald voor het regelen van een vergunning.
Volgens KPMG is ook de tweede betaling aan de voormalige [functie] van Zadco verdacht. Uit de bronnen blijkt dat die betaling is opgenomen als werkzaamheden aan olieplatformen, terwijl de daadwerkelijke activiteiten het verkrijgen van opdrachten van de oliemaatschappij van Abu Dhabi betroffen. Die betaling en omschrijving in de boeken blijken volgens de e-mails die in de bronnen zijn opgenomen, te zijn goedgekeurd door [eiser] . De stelling van [eiser] dat hij met die betalingen niets van doen heeft gehad komt daarom niet overeen met de bronnen waarop NRC zich heeft gebaseerd.
3.3.3.
[eiser] heeft in de week voor de publicatie geen enkele reactie gegeven naar aanleiding van de pogingen van [gedaagde sub 2] om hem weerwoord te laten geven. Dat hij onduidelijkheid in stand heeft gehouden over zijn dienstverband bij Arcadis (volgens zijn LinkedIn profiel was hij in de week voor de publicatie nog werkzaam bij Arcadis, volgens zijn huidig profiel blijkt dat dit is geëindigd op 5 juni 2016) is voor zijn eigen risico. De aan zijn e-mailadres bij Arcadis verzonden berichten zijn niet teruggestuurd met een ‘out-of-office’ of een bericht dat het adres niet meer in gebruik is. Collega’s van [eiser] bij Arcadis wisten in de dagen voorafgaand aan de publicatie ook niet beter dan dat hij daar nog steeds werkzaam was. Pas na de publicatie heeft een van die collega’s aan [gedaagde sub 2] gemeld dat [eiser] niet langer werkzaam was bij Arcadis. Publicaties kunnen slechts worden beoordeeld op basis van de feiten die bekend waren op het moment van de publicatie. [gedaagde sub 2] kon in de dagen voorafgaand aan de publicatie van haar artikel niet anders concluderen dan dat [eiser] niet wilde reageren op haar vragen. Bovendien zou – gelet op zijn stellingen in deze procedure – dat weerwoord slechts een andere visie op de bevindingen van KPMG, S&S en Bilfinger zijn geweest. Een ander oordeel over feiten houdt echter niet (zonder meer) in dat de publicatie onrechtmatig is.
3.3.4.
De publicatie van het artikel is niet onrechtmatig, zodat de vorderingen van [eiser] dienen te worden afgewezen.
3.3.5.
Over enkele specifieke vorderingen in het bijzonder:
NRC kan Google niet instrueren de zoekresultaten en de cache van Google aan te passen, dit geldt uiteraard ook voor [gedaagde sub 2] . Een dergelijk verzoek dient [eiser] zelf in te dienen bij Google. Een verbod voor publicaties in de toekomst kan slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden worden toegewezen. Dergelijke omstandigheden zijn niet gesteld door [eiser] en zijn ook niet van gebleken. NRC zal zich houden aan een eventuele veroordeling, zodat de gevorderde dwangsommen niet hoeven te worden toegewezen, aldus steeds NRC (en [gedaagde sub 2] ).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

[gedaagde sub 2]

4.1.
[eiser] heeft niet alleen NRC gedagvaard, maar ook vorderingen ingesteld tegen de journalist in persoon die een dienstverband met NRC heeft. NRC en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat het gewraakte artikel onder verantwoordelijkheid van NRC is geplaatst en dat (alleen) zij als werkgever aansprakelijk is voor de handelwijze van de journalist in dienstverband (zoals ook volgt uit het bepaalde in de artikelen 7:661 lid 1 en 6:170 Burgerlijk Wetboek (BW). NRC en [gedaagde sub 2] zullen daarin worden gevolgd. [eiser] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit, naast de aansprakelijkheid van NRC als werkgever, een persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] kan worden afgeleid. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarnaast zou toewijzing van vorderingen op (werknemer) [gedaagde sub 2] in persoon een mogelijke (‘chilling’) effect kunnen hebben op de journalistiek in het algemeen, zoals NRC en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd, waardoor de rol van de journalistiek in het maatschappelijk debat in een democratische rechtsstaat mogelijk wordt uitgehold. De vorderingen op [gedaagde sub 2] in persoon zullen daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Juridisch kader van dit geschil
4.2.
[eiser] heeft onder meer een beroep gedaan op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer als vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). In het artikel ontbreekt echter enige mededeling over het persoonlijke leven van [eiser] , zoals NRC ook heeft aangevoerd. De stelling van [eiser] dat sprake is van een indringende inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd verworpen (zo ook ECLI:NL:GHAMS:2019:1610).
4.3.
Als uitgangspunt dient in deze zaak dat toewijzing van de vorderingen van [eiser] een beperking zou inhouden van het in artikel 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht van vrijheid van meningsuiting van NRC. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de door NRC gepubliceerde artikelen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht op vrije meningsuiting of het recht ter bescherming van eer of goede naam – in dit geval zwaarder weegt, moeten de wederzijdse belangen worden afgewogen, waarbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.
4.4.
Het belang van NRC is dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over misstanden die de samenleving raken. Het belang van [eiser] is erin gelegen dat zijn persoon niet lichtvaardig wordt blootgesteld aan beschuldigingen die zijn eer en goede naam (kunnen) aantasten.
4.5.
Omstandigheden die bij de beoordeling van de (on)rechtmatigheid van een perspublicatie een rol kunnen spelen zijn:
  • de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben;
  • de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
  • de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal;
  • de mate waarin degene op wie de publicatie is gericht een publiek figuur is, waarbij tevens van belang is welke functie hij heeft bekleed.
Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat in dit geval sprake is van bijkomende omstandigheden: hem is geen wederhoor gegund en het gezag van het medium.
Belangenafweging
4.6.
Voorop wordt gesteld dat het artikel betalingen door Tebodin betreft, een Nederlandse onderneming, althans van Nederlandse origine, in (onder meer) de landen China, Vietnam, Thailand, India, Oman en Abu Dhabi. NRC heeft deze onderzochte betalingen omschreven als steekpenningen. Het betalen van steekpenningen blijkt volgens NRC in het artikel een gangbare praktijk binnen Tebodin te zijn geweest, in ieder geval in de hierboven genoemde landen. Verder heeft NRC geschreven dat [eiser] als eindverantwoordelijke van TMEI (eerst als [functie] en later als [functie] ) bij twee verdachte betalingen een actieve rol heeft gespeeld. In het artikel is vermeld dat dit alles blijkt uit aan NRC beschikbaar gestelde onderzoeksrapporten, vertrouwelijke e-mails, verklaringen van medewerkers, facturen en betalingsoverzichten.
4.7.
Daarbij heeft NRC uitleg gegeven aan e-mails die zich bevinden in het aan haar overgedragen bronnenmateriaal. Dit is e-mailcorrespondentie tussen [eiser] en de toenmalige [functie] van Tebodin India, tussen [eiser] en de toenmalige [functie] van het hoofdkantoor van Tebodin (in Nederland), en verder tussen [eiser] en de [functie] van TMEI.
4.8.
Uit de uitvoerige stellingen van [eiser] over zijn visie op de tekst van die e-mails, zijn stelling dat hij zijn eer en goede naam hersteld wilt zien, en zijn verklaring ter zitting dat het nodig is om zijn naam te zuiveren zodat hij weer door mogelijke werkgevers als goede kandidaat voor een [functie] wordt beschouwd, wordt afgeleid dat [eiser] in deze procedure een toetsing wenst van de uitleg die NRC in het door haar gepubliceerde artikel heeft gegeven over het aan haar beschikbare bronnenmateriaal, dan wel een oordeel van de rechtbank over dat materiaal ten aanzien van de kennis van [eiser] en zijn rol binnen Tebodin. Voor een oordeel over de rechtmatigheid van de publicatie is het echter niet noodzakelijk dat aan de hand van gedegen (eigen) feitelijk onderzoek, over alle aspecten en omstandigheden die [eiser] heeft gesteld, de juistheid van de feitelijke basis van hetgeen wordt gepubliceerd, min of meer onomstotelijk komen vast te staan (zie ook de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam: ECLI:NL:GHAMS:2015:1515 en ECLI:NL:GHAMS:2015:2887 en Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:2705 en ECLI:NL:HR:2016:2996)). In deze procedure gaat het over de vraag of er in dit geval sprake is van omstandigheden die een beperking van de uitingsvrijheid van NRC rechtvaardigen. Een zwaarwegende omstandigheid daarbij is de vraag of de publicatie steun vindt in het beschikbare feitenmateriaal, waarbij ook van belang is hoe dit feitenmateriaal tot stand is gekomen.
4.9.
NRC heeft de onderzoeksrapporten naar verdachte betalingen van Tebodin in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat Bilfinger, de moedermaatschappij van Tebodin, opdracht heeft gegeven aan haar Amerikaans advocatenkantoor S&S en KPMG India om betalingen verricht door Tebodin nader te onderzoeken. De onafhankelijkheid van KPMG India en S&S staat niet ter discussie in dit geschil, zodat wordt uitgegaan dat het bronnenmateriaal waarover NRC heeft beschikt door onpartijdige (van zowel Bilfinger als van KPMG) partijen is verzameld en opgesteld.
4.10.
De onderzoekers komen op basis van hun onderzoek naar de administratie van TMEI, de e-mailcorrespondentie als omschreven onder 4.7 (en gedeeltelijk weergegeven onder de feiten), en verklaringen van medewerkers van Tebodin India tot de volgende conclusies, voor zover hier van belang:
  • bij Tebodin is sprake geweest van herhaald en veelvuldig verdachte betalingen bij het verkrijgen van vergunningen en opdrachten;
  • [eiser] is als [functie] en later als [functie] van TMEI op de hoogte geweest van de wijze waarop (in ieder geval twee) verdachte betalingen worden verricht en in de boeken zijn opgenomen – dus in de administratie van de onderneming zijn verwerkt;
  • [eiser] heeft bij die twee verdachte betalingen een rol gespeeld en is op de hoogte geweest van die verdachte betalingen.
Bilfinger heeft in antwoord op vragen van NRC bericht dat zij deze conclusies onderschrijft. Zoals uit 4.6 volgt, heeft NRC de conclusies van KPMG India, S&S en Bilfinger in haar artikel overgenomen en gepubliceerd in haar eigen woorden.
4.11.
Uit dit alles volgt dat de publicatie van het artikel door NRC degelijk en voldoende wordt ondersteund door de voor haar bekende feiten. NRC heeft in het artikel over de conclusies van de onderzoekers een eigen waardeoordeel geuit over de praktijk binnen Tebodin en de rol van [eiser] in die organisatie en concreet bij twee (volgens KPMG India en S&S verdachte) betalingen. Dat is niet onrechtmatig omdat een dergelijke vrijheid toekomt aan NRC bij de uitoefening van haar journalistiek bedrijf. Dat [eiser] over de door KPMG India en S&S onderzochte feiten een andere mening heeft dan de onderzoekers, en dus ook NRC, speelt geen rol bij beoordeling van de vraag of NRC zich heeft gebaseerd op onafhankelijk opgesteld feitenmateriaal bij haar publicatie of de onrechtmatigheid van de publicatie.
4.11.1.
Vastgesteld wordt dan ook dat NRC, gelet op de inhoud van de rapporten van KPMG en S&S, geen lichtvaardige beschuldigingen heeft gepubliceerd over [eiser] . Deze vaststelling weegt zwaar bij de behandeling van de overige omstandigheden en stellingen van [eiser] .
4.11.2.
NRC heeft de naam van [eiser] veelvuldig genoemd. [eiser] heeft gesteld dat dit grievend, onnodig en onterecht is, mede ook omdat bij het artikel een tekening is geplaatst van een envelop waar (Indiase) geldbiljetten uitsteken. Uitgangspunt is dat NRC een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop het artikel wordt verwoord of wordt vormgegeven. Beperking daarvan kan slechts onder zwaarwegende omstandigheden. Dit geldt ook voor het noemen van de naam van, in dit geval, [eiser] (zo ook EHRM, 27 juni 2017, nr. 931/13, par. 186). Bovendien is van belang dat indien het artikel bijdraagt aan het publieke debat deze keuzevrijheid in nog mindere mate mag worden beperkt (zo ook EHRM, 28 juni 2018, nrs. 60798/10 en 65599/10, par. 105). Dat het (mogelijk) betalen van steekpenningen door een Nederlandse dochter van een beursgenoteerd bedrijf een misstand is dat het Nederlandse publiek kan interesseren, staat niet ter discussie in deze procedure. Daarmee is gegeven dat de publicatie het publieke debat in Nederland dient. Daarnaast heeft NRC haar artikel door het noemen van de naam van [eiser] , de door haar van KPMG India en S&S overgenomen conclusies concreet gemaakt zonder andere [functie] van lokale Tebodin organisaties, mogelijk ten onrechte, impliciet of expliciet te beschuldigen, zoals NRC terecht heeft betoogd. Het meermalen noemen van de naam van [eiser] en de wijze waarop dit plaats vindt (veelal aan het einde van een paragraaf die niet noodzakelijk over TMEI of [eiser] gaat, op een enigszins plagerige wijze
“En [eiser] ?”) – zijn keuzes van de redactie van NRC waaruit in dit geval niet kan worden afgeleid dat de publicatie onrechtmatig jegens [eiser] is. Dit geldt ook voor de tekening die bij het artikel is geplaatst, waarop overigens geen relatie met de persoon [eiser] wordt gemaakt.
4.11.3.
Daarnaast heeft [eiser] gewezen op het gezag van het medium als omstandigheid die van belang is. . De rechtbank deelt dit standpunt niet nu het artikel van NRC is gebaseerd op uitvoerig en onafhankelijk opgesteld feitenmateriaal. In dat geval is het gezag van medium geen relevante omstandigheid bij beantwoording van de vraag of sprake is van een onrechtmatige perspublicatie. Voor zover [eiser] heeft bedoeld te stellen dat het gezag van het medium NRC van invloed is op de gevolgen die hij ervaart van de publicatie van het artikel, wordt verwezen naar hetgeen hierna onder 4.11.7 wordt overwogen.
4.11.4.
[eiser] heeft verder uitvoerig betoogd dat hij geen publiek figuur is en dat hij de publiciteit niet zoekt. Uit de stelling van [eiser] op dit punt klinkt de opvatting door dat slechts bekende personen of mensen die de publiciteit zoeken, als publiek figuur kunnen worden gezien. Die visie is onjuist. Als publiek figuur kan ook worden gezien een persoon die een belangrijke of verantwoordelijke functie bekleedt (ECLI:NL:GHAMS:2014:5499), dus ook [functie] (zoals [eiser] ) van ondernemingen (zoals Tebodin) die onderdeel zijn van een beursgenoteerd concern (thans Bilfinger), zoals NRC onweersproken heeft betoogd. Het bekleden van een verantwoordelijke functie in een dergelijke onderneming maakt [eiser] tot een publiek figuur. Bovendien is de persvrijheid niet beperkt tot publiceren over publieke figuren. Iedereen kan worden getroffen door een publicatie over hem/haar. Wel geldt voor publieke figuren dat zij meer te dulden hebben dan anderen bij een publicatie die hen betreft en de wijze waarop die publicatie is vormgegeven (in woord en beeld).
4.11.5.
[eiser] heeft betoogd dat de onrechtmatigheid van de publicatie kan worden afgeleid uit het feit dat hem geen wederhoor is gegund. De journalistieke gedragsregel waarop [eiser] zich beroept en die voorschrijft dat (ook) alvorens tot publicatie wordt overgegaan hoor en wederhoor wordt toegepast, is als waarborg tegen inhoudelijk onjuiste berichtgeving en lichtvaardige verdachtmakingen een belangrijk gebruik, dat echter op zichzelf niet kan leiden tot beantwoording van de vraag of de publicatie onrechtmatig is. De vraag of het nalaten van wederhoor onrechtmatig is, dient per geval en met inachtneming van de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. [eiser] is door NRC op verschillende manieren verzocht om een reactie. NRC heeft mogen vertrouwen op de juistheid van de door [eiser] op zijn LinkedIn-profiel geplaatste werkkring (Arcadis) en contactinformatie (het e-mailadres bij Arcadis). [eiser] heeft betoogd dat die verzoeken hem niet hebben bereikt omdat hij geen toegang meer had tot zijn e-mailadres bij Arcadis nadat hij daar begin juni 2018, dan wel april 2018 (ter zitting heeft [eiser] verklaard in april 2018 een afscheidsborrel bij Arcadis te hebben georganiseerd) is vertrokken. Dit is echter een omstandigheid die voor zijn eigen risico komt. Van [eiser] mag worden verwacht dat de door hem bekend gemaakte informatie op LinkedIn juist is, en dat geldt te meer (gelet op het platform) voor de informatie over zijn werkkring en contactinformatie. Het kan niet aan NRC worden verweten dat op het moment van publicatie – dat dient te worden genomen als maatstaf zoals NRC heeft aangevoerd – de publiekelijk beschikbare informatie over [eiser] die hij zelf beheert, onjuist is. Bovendien heeft [eiser] een contactverzoek van [gedaagde sub 2] op LinkedIn geweigerd. Ook dat is zijn eigen keuze die niet aan NRC kan worden verweten. Onder deze omstandigheden wordt vastgesteld dat in dit geval het nalaten van wederhoor aan [eiser] is te wijten, en daarom dus niet onrechtmatig van NRC is.
4.11.6.
Daarnaast heeft NRC terecht betoogd dat [eiser] in deze procedure niet heeft uiteengezet wat voor wederhoor hij zou hebben gegeven. Volgens NRC zou dit niet verder zijn gegaan dan wat in deze procedure door [eiser] is gesteld en dat zou volgens haar niet hebben geleid tot een andere publicatie. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, wordt dat betoog van NRC gevolgd. De stelling van [eiser] over het niet hebben kunnen geven van wederhoor, is op zich dan ook geen omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat de publicatie van het artikel door NRC onrechtmatig jegens hem is.
4.11.7.
[eiser] heeft tot slot gesteld dat de publicatie van het artikel tot ernstige gevolgen voor hem en zijn gezin heeft geleid. Daaruit kan in dit geval echter niet volgen dat de publicatie van het artikel onrechtmatig is jegens [eiser] . De door [eiser] gestelde consequenties zijn ook het gevolg van de feiten uit de onderzoeksrapporten van KPMG en S&S en de door hen getrokken conclusies, die worden bevestigd door Bilfinger, de voormalige werkgever van [eiser] . Het artikel bericht hierover. Dat dergelijke berichtgeving consequenties heeft voor [eiser] kan NRC niet worden verweten, zeker niet als dit zou leiden tot een beperking van haar uitingsvrijheid – en die van de journalistiek in het algemeen (naar EHRM 7 februari 2002, nr. 39954/08 en ECLI:NL:RBAMS:2014:880). De vraag of die gevolgen die [eiser] thans ervaart, voorzienbaar (dan wel kenbaar moeten) zijn geweest voor NRC is onder deze omstandigheden niet meer van belang.
4.11.8.
Uit de bovenstaande aangehaalde omstandigheden kan op zich en in onderling verband beschouwd, niet worden afgeleid dat de publicatie van het artikel door NRC onrechtmatig jegens [eiser] is.
4.12.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van hetgeen [eiser] heeft gevorderd onder V en verder, zoals hiervoor weergegeven onder 3.1.
Slotsom en proceskosten
4.13.
De slotsom is dat in dit geval geen rechtvaardiging bestaat om de uitingsvrijheid van NRC te beperken door toewijzing van vorderingen van [eiser] . Zijn vorderingen op NRC worden dan ook afgewezen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NRC en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht
639,00
- salaris advocaat
1.086,00
Totaal
1.725,00
De na dit vonnis te ontstane kosten aan de zijde van NRC en [gedaagde sub 2] kunnen worden begroot en toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NRC en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.725,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit aan de zijde van NRC en [gedaagde sub 2] vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2020.