ECLI:NL:RBAMS:2021:3986

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6942
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor woningonttrekking door verhuur aan toeristen zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de eigenaar van een woning in Amsterdam, en verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had een melding gedaan voor het exploiteren van een bed-and-breakfast, maar verweerder legde een bestuurlijke boete van € 49.200,- op wegens woningonttrekking zonder vergunning. De rechtbank oordeelde dat de woningen onttrokken waren aan de woonruimtevoorraad, omdat deze niet beschikbaar waren voor permanente bewoning. Eiser had geen vergunning voor de verhuur en voldeed niet aan de voorwaarden voor bed-and-breakfast of vakantieverhuur. De rechtbank bevestigde dat de gemeente strikt handhaaft op woningonttrekking en dat de boete terecht was opgelegd. Eiser had geen recht op een waarschuwing of matiging van de boete, gezien de ernst van de overtreding en de schaarste op de woningmarkt in Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/6942

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Bouter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. R.H. Lo Fo Sang).

Conclusie

1. De rechtbank stelt [eiser] (hierna: eiser) niet in het gelijk. Verweerder heeft terecht een bestuurlijke boete van € 49.200,- aan eiser opgelegd voor woningonttrekking.
De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

Wat voorafging aan de procedure bij de rechtbank

2. Eiser is eigenaar van de woning [adres 1] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] te Amsterdam. Eiser heeft voor deze woning een melding gedaan voor het exploiteren van een bed-and-breakfast. Op 7 april 2018 is een melding gedaan bij de gemeente dat er sprake zou zijn van vertrekkende toeristen uit het pand, waarna het pand weer werd betreden door nieuwe gasten.
3. Naar aanleiding van een melding is verweerder een onderzoek opgestart. Uit administratief vooronderzoek bleek dat niemand ingeschreven stond op de adressen [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] . Op het adres [adres 1] [huisnummer 3] stonden twee personen ingeschreven; eiser en zijn zoon. Twee toezichthouders van de gemeente zijn op 25 mei 2018 bij de woning langs gegaan. Op de [adres 1] [huisnummer 1] troffen de toezichthouders een toerist aan die had geboekt voor twee personen van 22 mei 2018 tot en met 26 mei 2018. In de woning was een woonkamer, keuken, toilet, badkamer met douche en een slaapkamer aanwezig. Op de [adres 1] [huisnummer 2] werden twee toeristen aangetroffen. Zij hadden de woning geboekt via Booking.com van 23 mei 2018 tot en met 25 mei 2018. In deze woning was een woonkamer met open keuken, badkamer met toilet en douche en een slaapkamer aanwezig. Op de [adres 1] [huisnummer 3] constateerden de toezichthouders een lege woning zonder persoonlijke spullen zoals foto’s, administratie of kleding. Eiser verklaarde tegenover de toezichthouders onder meer dat [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] een bed-and-breakfast betreft. De etages zijn niet inpandig met elkaar verbonden. Alle etages hebben hun eigen entree en het pand heeft één huisnummer. Eiser heeft verder tegenover de toezichthouders verklaard dat hij veel in het buitenland verblijft. Hij heeft in 2018 de woning [adres 1] [huisnummer 3] verhuurd aan toeristen middels de advertentie ‘Canal Mansion with Private Spa’.
4. Verweerder heeft een voornemen bestuurlijke boete gestuurd naar eiser, waarna hij een zienswijze heeft gegeven. Vervolgens heeft verweerder eiser met het besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) een bestuurlijke boete opgelegd van € 49.200,- omdat eiser de woningen heeft onttrokken aan de woonruimtevoorraad, terwijl daarvoor geen vergunning is verleend. Nadat eiser hiertegen bezwaar maakte, hield de gemeente de boete in stand met het besluit op bezwaar (het bestreden besluit) van 21 november 2019. Eiser is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank.
5. De zitting bij de rechtbank vond, in verband met de maatregelen die zijn getroffen vanwege de uitbraak van het coronavirus, plaats via een Skype-verbinding op 18 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het bestreden besluit

6.1.
Verweerder stelt dat een woning in beginsel slechts mag worden gebruikt voor permanente bewoning. Uit de verhuur van de woning aan en uit het gebruik van de woning door toeristen, volgt dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze dus aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Als deze onttrekking zonder vergunning daartoe geschiedt, is dat een overtreding van artikel 21, onder a, Huisvestingswet (Hvw) 2014. Hierop bestaan een aantal uitzonderingen, die aan strenge regels zijn gebonden.
6.2.
Voor [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] is een bed-and-breakfast melding gedaan. Ook is de toeristenbelasting betaald. Aan de voorwaarden voor verhuur als bed-and-breakfast is echter niet voldaan. Niemand staat op die nummers ingeschreven en er zijn ook geen aanwijzingen die duiden op permanente bewoning door een hoofdbewoner. Verder heeft eiser verklaard dat [naam] de werkzaamheden omtrent de bed-and-breakfast uitvoert, zodat deze niet wordt geëxploiteerd door de hoofdbewoner.
6.3.
Voor [adres 1] [huisnummer 3] is volgens verweerder niet voldaan aan de voorwaarden van vergunningsvrije vakantieverhuur, omdat geen sprake is van hoofdverblijf in de woning. Hoofdverblijf vereist een zekere duurzaamheid in de zin dat de intentie moet bestaan om gedurende langere tijd hoofdverblijf in de betrokken woonruimte te hebben. Uit het rapport van bevindingen van 25 mei 2018 (het rapport) blijkt dat er geen aanwijzingen zijn die duiden op permanente bewoning. Verweerder stelt in beginsel te mogen afgaan op de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het rapport weergegeven. De enkele stelling dat het rapport niet juist is, is onvoldoende om niet te mogen uitgaan van het rapport.

De beroepsgronden; beoordeling door de rechtbank

Uitgangspunt bij de beoordeling
7.1.
Onder woningonttrekking wordt verstaan: ‘het aan de woningvoorraad onttrekken van woonruimte voor een ander doel dan permanente bewoning’. [1] Er is sprake van bewoning als de bewoner/huurder de intentie heeft de woonruimte permanent (voor langere duur) te bewonen. [2] Bij elk ander soort gebruik is geen sprake van bewoning. Op grond van artikel 21, onder a, van de Hvw 2014 is het verboden een woning aan de woningvoorraad te onttrekken zonder daarvoor een onttrekkingsvergunning te hebben.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de hoger beroepsrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), blijkt dat alleen al uit het eenmalige gebruik van een woning door toeristen volgt dat de woning op dat moment niet beschikbaar is voor duurzame bewoning en dat deze dus aan de woningvoorraad is onttrokken. [3] Als een woning gedeeltelijk wordt verhuurd aan toeristen (zoals bij bed-and-breakfast), is sprake van gedeeltelijke onttrekking van de woning aan de woningvoorraad en is op grond van de Hvw 2014 een onttrekkingsvergunning vereist. [4] Tijdens de verhuur van het desbetreffende deel van de woning aan en het gebruik door toeristen is dat deel van de woning immers niet beschikbaar voor duurzame bewoning en is de woning dus gedeeltelijk aan de woonruimtevoorraad onttrokken. In de gemeente Amsterdam wordt strikt gehandhaafd op onttrekking van woningen vanwege de bescherming van de woonvoorraad en de leefbaarheid van de stad.
7.3.
De gemeente heeft in de Huisvestingsverordening 2016 [5] (de verordening) regels vastgesteld op grond waarvan vakantieverhuur en bed-and-breakfasts onder strikte voorwaarden zijn toegestaan zonder dat daarvoor een onttrekkingsvergunning is vereist. De regels voor bed-and-breakfast zijn opgenomen in artikel 3.1.2, zesde lid, van de verordening. De regels voor vakantieverhuur zijn opgenomen in artikel 3.1.2, zevende lid, van de verordening.
Grondslag van de boete
8. De rechtbank stelt vast dat de schending van artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 de grondslag is geweest om de boete aan eiser op te leggen. De rechtbank zal hierna toetsen of verweerder op deze grondslag wel een boete kon opleggen. Eiser heeft dit in beroep bestreden.
De uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2020 en de gevolgen voor deze zaak
9.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder op de voornoemde grondslag een boete kon opleggen is van belang dat de Afdeling op 29 januari 2020 uitspraak [6] heeft gedaan. Hierin heeft zij artikel 3.1.2, (thans) zevende lid, van de verordening getoetst. De rechtbank leidt uit die uitspraak af dat de gemeenteraad geen bevoegdheid heeft om vrijstelling van het verbod in artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 te verlenen. Om die reden is artikel 3.1.2, (thans) zevende lid, van de verordening in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 en acht de Afdeling die bepaling in de verordening onverbindend.
9.2.
Naar het oordeel van de rechtbank verleent artikel 3.1.2, zesde lid, van de verordening evenals artikel 3.1.2, zevende lid, van de verordening vrijstelling van het ingevolge artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 geldende verbod. Het gaat (thans) om gelijksoortige voorwaarden en beide artikelleden zijn op dezelfde manier opgebouwd. Dat de uitspraak van de Afdeling met name ziet op de meldplicht [7] maakt dit niet anders, de kern van de uitspraak van de Afdeling is immers dat het vrijstelling verlenen door middel van het voldoen aan voorwaarden niet mag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook artikel 3.1.2, zesde lid, van de verordening in strijd is met artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 en om die reden acht de rechtbank die bepaling in de verordening onverbindend. Anders dan de boete van € 6.000,- voor schending van de meldplicht, is de boete van € 20.500,- echter niet gebaseerd op artikel 3.1.2, zesde lid, van de verordening, maar gebaseerd op een wettelijke bepaling, namelijk artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014.
9.3.
Dat geen vergunning had om de drie verdiepingen van het pand te verhuren, is niet in geschil. Artikel 4.2.2. van de verordening is niet onverbindend verklaard. Verweerder blijft dan ook bevoegd om krachtens die bepaling een boete op te leggen bij overtreding van het ingevolge artikel 21, aanhef en onder a van de Hvw 2014 geldende verbod. Verweerder kan bij gebruik van deze bevoegdheid rekening houden met feiten en omstandigheden, waaronder die als bedoeld in artikel 3.1.2, zesde lid, onder a tot en met d, van de verordening (de voorwaarden). Als verweerder oordeelt dat eiser aan alle voorwaarden voor verhuur als bed-and-breakfast en vakantieverhuur voldeed, dan zou dat voor verweerder reden zijn geweest om geen boete op te leggen.
Verweerder mocht tot controle overgaan
10. Een melding woonfraude was de aanleiding voor de controle door de toezichthouders. Volgens de melder zou sprake zijn van verhuur aan toeristen en van overlast. Anders dan eiser stelt mocht verweerder op grond hiervan de toezichthouders opdracht geven tot het doen van nader onderzoek en het uitvoeren van een controle op het adres. Dat verweerder op een oneigenlijke manier van haar bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, is de rechtbank op geen enkele wijze gebleken. Uit het rapport volgt verder dat de toezichthouders in de functie van toezichthouder/BOA werkzaam zijn, hun legitimatiebewijs hebben getoond, de reden van hun bezoek hebben uitgelegd en de machtiging tot binnentreden in een woning aan eiser hebben overhandigd. De rechtbank heeft geen reden om aan deze mededelingen in het op ambtseed opgemaakte rapport te twijfelen.
Eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor een bed-and-breakfast (nrs. [huisnummer 1] en [huisnummer 2] )
11.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de feitelijke situatie blijkt dat sprake is van drie appartementen, die elk een zelfstandige woonruimte vormen. Zo hebben alle woonruimtes een eigen toegang met afzonderlijke wezenlijke voorzieningen zoals keuken en sanitair. De drie woningen werden feitelijk ook afzonderlijk gebruikt. Dat de appartementen inpandig verbonden zijn met eisers onroerend goed gelegen aan de Langestraat 2A te Amsterdam doet daar niet aan af, want dat neemt niet weg dat iedere woonruimte voor zelfstandige bewoning geschikt is.
11.2.
Nu niet sprake is van één woonruimte, maar van drie, bekent dit dat eiser met de verhuur van de onderste twee verdiepingen van eisers pand (nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] ) niet voldeed aan de voorwaarden voor verhuur als bed-and-breakfast. Daarvoor is immers nodig dat de hoofdbewoner in de woonruimte waarin de bed-and-breakfast zich bevindt, zijn hoofdverblijf heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet zijn hoofdverblijf heeft gehad in de woonruimtes op de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] .
11.3.
Eiser had dus, zoals reeds is vastgesteld, geen vergunning voor de verhuur als bed-and-breakfast en de verhuur voldeed ook niet aan de voorwaarden. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de begane grond (nummer [huisnummer 1] ) niet tot de woningvoorraad behoort, zodat ten aanzien van die woonruimte geen overtreding is begaan. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen heeft de woonruimte volgens het betreffende bestemmingsplan de bestemming ‘gemengd’. Hieronder valt ook het gebruik ‘wonen’. Bovendien is de woning feitelijk bewoond geweest. De woonruimte behoorde dus tot de woonruimtevoorraad en kon hieraan dus ook worden onttrokken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser de overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 heeft begaan.
Eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor vakantieverhuur (nr. [huisnummer 3] )
12.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat uit het rapport volgt dat eiser ook de woonruimte op nummer [huisnummer 3] heeft verhuurd. Dit betekent dat eiser ook deze woonruimte heeft onttrokken aan de woonruimtevoorraad. [8] Eiser had hiervoor geen vergunning, dus moest hij voldoen aan de voorwaarden voor vakantieverhuur.
12.2.
Eiser stond ingeschreven op dit adres in de basisadministratie. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat uit het rapport volgt dat eiser niet voldeed aan het vereiste dat de hoofdbewoner de woning feitelijk als hoofdverblijf heeft. Eiser heeft tegen de toezichthouders verklaard dat hij deze etage vanaf oktober (2018) regulier wil gaan verhuren omdat hij het zonde vindt dat het leeg staat. En verder verklaarde eiser: “Nu ben ik er voor een aantal dagen. Ik werk veel in het buitenland en over het algemeen ben ik maar een maand of vier in Nederland. Over het algemeen verblijf ik dan bij mijn vrouw op de [adres 2] wat wij gezamenlijk hebben gekocht. […] Ik wil als ik in Nederland ben graag zo veel mogelijk tijd bij hen doorbrengen.” Eiser heeft deze verklaring op een later moment in de procedure betwist, maar de rechtbank gaat hier toch vanuit. Eisers verklaring tegenover de toezichthouders vindt namelijk zijn bevestiging in het gegeven dat geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen. Het appartement was dus ingericht als een vakantiewoning. Op de zitting heeft eiser gezegd dat op de vijfde verdieping kleding lag in een kast en in een koffer en dat de ijskast gevuld was. De rechtbank overweegt dat zelf als de toezichthouders deze kleding hadden gezien, dit nog steeds te mager is om aan te nemen dat eiser zijn hoofdverblijf op nummer [huisnummer 3] had. Over het algemeen hebben bewoners immer meer persoonlijke spullen in hun huis, die je niet aantreft in een vakantiewoning; bijvoorbeeld persoonlijke foto’s. Eisers verklaring tegenover de toezichthouders, in samenhang met de aangetroffen situatie, maakt dat van hoofdverblijf geen sprake was.
12.3.
Eiser had – zoals reeds is vastgesteld – geen vergunning voor de vakantieverhuur en voldeed evenmin aan de voorwaarden voor vakantieverhuur. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser ook voor wat betreft de verhuur van de woonruimte op nummer [huisnummer 3] de overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014 heeft begaan.
Geen waarschuwing of matiging van de boete
13.1.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de overtredingen heeft begaan en dat verweerder bevoegd was om de boete op te leggen. Eiser heeft aangevoerd dat een waarschuwing dan wel matiging op zijn plaats zou zijn.
13.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet is gehouden om een signaal, dan wel waarschuwing, te geven om eisers in de gelegenheid te stellen de situatie aan te passen aan de geldende regelgeving. Bij constatering van een overtreding als in deze zaak, legt verweerder op grond van het beleid direct een boete op zonder een waarschuwing te geven. De rechtbank vindt dit beleid, waarin de politieke keuze om streng te handhaven op onrechtmatig gebruik van woningen is opgenomen, niet onredelijk. Het afschrikwekkend effect van de boete zou teniet worden gedaan als in plaats hiervan een waarschuwing werd gegeven.
13.3.
Voor wat betreft het verzoek om matiging overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder is op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen toegestaan om van de boete af te wijken in bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding kunnen geven een boete te matigen.
13.4.
De rechtbank is van oordeel dat geen van deze bijzondere omstandigheden in dit geval aan de orde zijn. Van een verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. Het is de verantwoordelijkheid van de (potentiële) verhuurders is om goed op de hoogte te zijn van de regelgeving, dan wel zich hierover op de hoogte te laten stellen. Het is niet aan de gemeente om hierover juridisch advies te geven. Eiser is begonnen aan de verhuur zonder zich er juridisch over te laten adviseren. Ook is eiser de verhuur gaandeweg behoorlijk bedrijfsmatig gaan aanpakken; het ging om de verhuur van drie appartementen waarbij eiser [naam] , die voor eiser werkt, de uitvoering van de werkzaamheden omtrent de bed-and-breakfast heeft laten verzorgen. Als een verhuurder de juridische vereisten bij dergelijke grootschalige verhuur niet goed uitzoekt of uit laat zoeken, dan neemt deze een groot risico. Hiervan is ook in eisers geval sprake. De rechtbank heeft overigens geen reden eraan te twijfelen dat eiser niet opzettelijk de regels heeft willen overtreden. Eiser wijst er op dat hij de bed-and-breakfast verhuur heeft gemeld bij de gemeente en dat hij de toeristenbelasting betaalde. Daaraan kon eiser echter nog niet het vertrouwen ontlenen dat hij daarmee wel aan alle voorwaarden zou voldoen.
13.5.
Voor wat betreft de ernst van de overtreding geldt het volgende. Gelet op de schaarste op de woningmarkt en de leefbaarheid binnen de gemeente Amsterdam wordt woningonttrekking als een ernstige overtreding gezien. Volgens verweerder vormt woningonttrekking, zeker in Amsterdam, een urgent maatschappelijk probleem en beoogt de boete een afschrikwekkend effect te hebben. Dat tot slot sprake zou zijn van een geringe financiële draagkracht is gesteld noch gebleken. Verweerder is dus terecht overgegaan tot het beboeten van de drie afzonderlijke overtredingen. Wel merkt de rechtbank tot slot op dat verweerder in het lange tijdspad tussen het voornemen en het boetebesluit aanleiding heeft gezien de boete al van € 61.500 naar € 49.200,- te matigen.
13.6.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank voor verdere matiging van de boete geen aanleiding.
De boete maakt geen inbreuk op eisers eigendomsrecht
14. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling laat artikel 1 van het Eerste protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op eigendom is vastgelegd, onverlet de toepassing van wetten die noodzakelijk kunnen worden geacht om het gebruik van de eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang. De Hvw 2014 en de verordening hebben het algemeen belang van de samenstelling en het behoud van de woningvoorraad en van de leefbaarheid ten doel. Het vergunningstelsel dient om te beoordelen of en onder welke voorwaarden onttrekking wordt toegestaan en biedt op die wijze een instrument om de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid te beschermen. Er is geen grond voor het oordeel dat de beperkingen die door de aanwijzing als woonruimtevoorraad en het daardoor van toepassing zijnde onttrekkingsvergunningsstelsel, niet in verhouding staan tot de genoemde doelstelling. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is dan ook niet geschonden.
AVG; buiten omvang van het geding
15. Eisers stelling dat het voor hem onduidelijk is welke persoonsgegevens zijn of worden opgeslagen en met welk doel deze gegevens zijn of worden verwerkt en welke rechten met betrekking tot de privacy hier gelden valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de grenzen van dit geschil. Voor wat betreft de rechten van de toeristen in dit verband is eiser bovendien geen belanghebbende. Deze grond slaagt daarom niet.
Beroep is ongegrond; geen proceskostenvergoeding
16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. M. den Toom, griffier
.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE – Wettelijk kader

(zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit)

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:46, derde lid, van de Awb:
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Huisvestingswet (Hvw) 2014
Artikel 21, aanhef en onder a, van de Hvw 2014:
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…]
Artikel 35, eerste en derde lid, van de Hvw 2014:
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
[…]
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening 2016 (de verordening)
Artikel 3.1.2, zesde en zevende lid, van de verordening:
Uitzondering op de vergunningsplicht
[…]
6. Voor het gedeeltelijk onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van bed & breakfast is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning als hoofdverblijf heeft en deze bewoner ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. de bestemming tot bewoning overheersend blijft;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend; en
d. de hoofdbewoner, voordat het gebruik ten behoeve van bed & breakfast start, het gebruik heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
7. Voor het onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van vakantieverhuur is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning feitelijk als hoofdverblijf heeft en ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. vakantieverhuur maximaal 30 dagen per jaar plaatsvindt;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend;
d. geen sprake is van een huurwoning in eigendom van een woningcorporatie, en
e. de hoofdbewoner, elke keer voordat het gebruik ten behoeve vakantieverhuur start, deze wijze van gebruik van de woonruimte door middel van een door burgemeester en wethouders voorgeschreven formulier elektronisch heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
Artikel 4.2.2., eerste en tweede lid, van de verordening:
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
a. voor de eerste overtreding van de in artikel 8 van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 opgenomen tabel 1;
b. voor de eerste overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;
c. voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 3 genoemde tabel 1 of 2;
d. voor het overtreden van artikel 24 van de wet zoals verwoord in artikel 3.3.2. van deze verordening overeenkomstig de in bijlage 3 genoemde tabel 3.
Tabel 2 bestuurlijke boete wijzigingen in de woonruimtevoorraad
Wettelijke bepaling Huisvestingswet
Omstandigheid
Kolom A
Kolom B
Boete
Boete bij recidive
Overtreding < 3 jaar na de eerste overtreding
Woningonttrekking
21 onder a
Geheel of gedeelte- lijk onttrekken van woonruimten aan de woonruimte- voorraad
€ 20.500,-
€ 20.500,-*
Niet melden
vakantieverhuur of bed & breakfast
€ 6.000,-
* wettelijk maximum
Toelichting bij artikel 4.2.2 van de verordening (toen het artikel werd ingevoerd):
Het opleggen van boetes blijkt effectiever dan het opleggen van een last onder dwangsom. Dit is in het verleden vooral gebleken bij de handhaving van overtredingen van de verbodsbepalingen in de Huisvestingswet. Daarom zijn boete nodig en wordt gelet op de schaarste van woningen in Amsterdam en belang van het behoud en de samenstelling van deze schaarse woningvoorraad als mede de leefbaarheid door Amsterdam een “lik op stuk beleid” gevoerd waarbij op duidelijke en snelle wijze sancties worden opgelegd aan overtreders. Bij het vaststellen van de hoogte van de boetes is als uitgangspunt genomen dat deze dermate hoog moeten zijn dat zij een afschrikwekkende werking hebben. De op te leggen boetes zijn vastgelegd in bijlage 3. Er wordt een hogere boete opgelegd indien de overtreder in bezit is van meerdere panden. In dat geval mag van enige kennis van de regelgeving worden uitgegaan. Bij recidive (herhaling van de overtreding van hetzelfde feit, binnen drie jaar) wordt ook een hogere boete opgelegd. Burgemeester en wethouders kunnen slechts wegens bijzondere omstandigheden een lagere boete opleggen. De overtreder zal in dat geval een voldoende onderbouwd beroep moet doen op die bijzondere omstandigheden (artikel 5.46, derde lid, Algemene wet bestuursrecht).

Voetnoten

1.Tweede kamer, vergaderjaar 2010 – 2011, 32 271, nr. 7, 14.
2.Uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:196).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:428), overweging 8.2.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1562), overwegingen 4.1 en 4.2.
5.De in deze uitspraak genoemde versie van de Huisvestingsverordening 2016 is de versie die geldig is vanaf 1 januari 2019, zie de bijlage bij deze uitspraak.
7.De meldplicht bij vakantieverhuur. Artikel 3.1.2, (thans) zevende lid, onder e, van de verordening.
8.Zie overweging 7.2. van deze uitspraak.