ECLI:NL:RBAMS:2021:5070

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
AMS - 19 _ 6957 en 19_6952
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eigenaren van woning gebruikt voor prostitutie, beoordeling van de verantwoordelijkheid van de eigenaren en de hoogte van de boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, eigenaren van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eisers, bestaande uit vier personen, hebben een boete opgelegd gekregen van in totaal € 20.500,- wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014. De gemeente stelde vast dat de woning werd gebruikt voor prostitutie, wat niet in overeenstemming is met de wetgeving die het gebruik van woningen reguleert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers onvoldoende toezicht hebben gehouden op het gebruik van hun woning en dat zij niet hebben voldaan aan hun zorgplicht als verhuurder. De rechtbank oordeelde dat de boetes, die later zijn gematigd naar rato van het eigendomsdeel, terecht zijn opgelegd. De eisers voerden aan dat er geen sprake was van onttrekking van de woning uit de woonruimtevoorraad, maar de rechtbank oordeelde dat de woning op het moment van controle niet werd bewoond door de huurder, maar werd gebruikt voor prostitutiedoeleinden. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers verworpen en geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot verdere matiging van de boete. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/6957 en AMS 19/6952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] ,te Ouderkerk aan de Amstel, eisers I en
[eiser 4] ,te Ouderkerk aan de Amstel, eiser II
tezamen ook: eisers
(gemachtigde: mr. F. Wijnveld),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.J.J. Stellinga).

Procesverloop

Met afzonderlijke besluiten van 31 juli 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers I en eiser II beiden een boete opgelegd en ingevorderd van € 20.500,-.
Met de besluiten van 22 november 2019 (het bestreden besluit I) en 27 november 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van eisers I en van eiser II ongegrond verklaard.
Met de besluiten van 11 augustus 2021 (de bestreden besluiten III en IV) heeft verweerder de boetes gematigd naar rato van ieders eigendomsdeel tot respectievelijk € 13.666,67 en € 6.833,33.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten I en II beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken behandeld op een zitting op 26 augustus 2021 door middel van een video(Skype)verbinding. Namens eisers is [eiser 2] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1.1.
[eiser 1] en [eiser 3] zijn samen met hun zonen [eiser 2] en [eiser 4] eigenaar van de woning aan de [adres] te Amsterdam (de woning). Eisers hebben de woning via [de persoon 1] van [bedrijf] met ingang van 18 februari 2019 voor een periode van twee jaar verhuurd aan [de persoon 2] .
1.2.
In het kader van het stedelijk programma Prostitutie heeft de gemeente Amsterdam onderzoek verricht naar de woning. In de basisregistratie personen staan ten tijde van het onderzoek geen personen op het adres van de woning ingeschreven. Op 24 april 2019 hebben toezichthouders van verweerder samen met het bestuurlijk team prostitutie en functionarissen van de politie een controlebezoek afgelegd aan de woning. Van het onderzoek is een rapport van bevindingen op ambtseed opgemaakt met datum 25 april 2019 (het rapport). Tijdens dit bezoek troffen zij twee vrouwen aan, die hebben verklaard dat zij in de woning als prostituee werken. De vrouwen hebben geen huurcontract. De ene vrouw is er op dat moment twee dagen en de andere vrouw een maand. De huur wordt contant afgedragen. Beide vrouwen verklaren dat er verder niemand in de woning woont.
1.3.
Met de brief van 25 mei 2019 heeft verweerder eisers bericht van het voornemen hen boetes op te leggen. Eisers hebben een zienswijze ingediend.
2.
2.1.
Met de primaire besluiten, gehandhaafd met de bestreden besluiten I en II, heeft verweerder eisers I en eiser II beiden een boete opgelegd en ingevorderd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Volgens verweerder werd de woning gebruikt voor andere doeleinden dan bewoning, namelijk prostitutie. Verweerder heeft op basis van de resultaten van het onderzoek vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn van permanente bewoning door een hoofdbewoner. Ook stond de huurder niet ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) en hebben eisers nagelaten dit te controleren. Eisers zijn als eigenaar verantwoordelijk voor het rechtmatig gebruik van de woning en daarom aan te merken als overtreders. Volgens verweerder hebben eisers onvoldoende controle uitgeoefend naar de feitelijke bewoning van hun woning. Bij het aangaan van de huurovereenkomst is gevraagd naar een identiteitskaart en arbeidsovereenkomst. Volgens verweerder komt de arbeidsovereenkomst en het bedrijf waar de huurder zou gaan werken niet professioneel over omdat het een standaard arbeidsovereenkomst zonder logo is en online vrijwel niets te vinden is over het bedrijf. Daarbij is de huurprijs van € 1.500,- per maand een erg groot bedrag op een bruto maandloon van € 4.500,-, hetgeen reden tot zorg is. Eisers stellen dat zij twee keer bij de woning langs zijn geweest en dat er niet open werd gedaan, maar hebben hier geen bewijs van en daarop niet verder gehandeld.
2.2.
Met de bestreden besluiten III en IV heeft verweerder de boetes voor eisers I en voor eiser II gematigd [1] naar rato van ieders eigendomsdeel tot respectievelijk € 13.666,67 en € 6.833,33.
3. Eisers hebben de bestreden besluiten in beroep gemotiveerd betwist.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Eisers voeren aan dat geen sprake is van onttrekking van de woning uit de woonruimtevoorraad. Tijdens het controlebezoek was [de persoon 2] , de hoofdbewoner, immers in de woning aanwezig. Hij heeft ook zijn huurovereenkomst overgelegd. Volgens eisers kan niet aannemelijk worden gemaakt dat [de persoon 2] ten tijde van de controles niet in de woning woonde.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de woonsituatie beoordeeld moet worden op de datum van de constatering, 24 april 2019. De controle op 15 mei 2019, toen de heer [de persoon 2] wel aanwezig was, is ook niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Op het moment van de controle stond niemand op het adres van de woning in de Brp ingeschreven. In het rapport staat dat de toezichthouders in de woning een vrouw hebben aangetroffen, die verklaarde dat er nog een vrouw in de woning was die een klant had. De vrouw verklaarde verder dat zij de ruimte huurt via een Roemeense vriendin, dat zij vanuit de woning werkt als prostituee en dat er verder niemand in de woning woont. Ook de andere vrouw vertelde dat zij daar met z’n tweeën verblijven. De toezichthouders hebben in de woning geen persoonlijke spullen van anderen gezien. De spullen in de koelkast zijn van de aangetroffen vrouwen. Uit dit alles volgt dat huurder [de persoon 2] op het moment van het huisbezoek niet in de woning woonde, maar dat de woning werd aangewend voor prostitutiedoeleinden. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat daarmee geen sprake is van permanente bewoning door een hoofdbewoner en daarmee van onttrekking en dus overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet. De grond slaagt niet.
5.
5.1.
Eisers voeren aan dat verweerder hen ten onrechte als overtreders heeft aangemerkt. Zij hebben zich als eigenaar voldoende vergewist omtrent het feitelijke gebruik van de woning. Zij hebben immers voorafgaand aan de huurperiode de identiteit van de huurder en de door hem overgelegde arbeidsovereenkomst gecontroleerd. Voor de verhuur hebben zij een beëdigd makelaar in de arm genomen. Verder heeft een van de eisers een controlebezoek aan de woning gebracht. Verweerder heeft ten onrechte meer onderzoek van eisers gevergd. Als al sprake was van een overtreding is deze niet aan eisers te wijten. In de beperkte duur van de huurperiode, twee maanden, hadden redelijkerwijs niet meer controles uitgevoerd kunnen worden. [de persoon 2] heeft eisers klaarblijkelijk doelbewust en actief opgelicht.
5.2.
De rechtbank volgt eisers hierin niet. Eisers hebben de inschrijving in de Brp niet gecontroleerd en niet vastgelegd dat zij zouden hebben aangebeld bij de woning voor een controle. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de arbeidsovereenkomst van [de persoon 2] vragen had moeten oproepen, zodat extra onderzoek daarnaast noodzakelijk was. Van een verhuurder mag worden verlangd dat deze actief onderzoekt of zijn huurder een betrouwbare partij is. Dit houdt in dat niet alleen een arbeidsovereenkomst wordt gevraagd, maar dat ook wordt nagegaan of deze arbeidsovereenkomst vragen oproept en, indien dat zo is, dat wordt doorgevraagd. Gesteld noch gebleken is dat eisers de huurder nader hebben bevraagd over de aard van de arbeidsovereenkomst of het bedrijf waar hij werkzaam zou zijn. Dit geldt te meer nu de huur in relatie tot het netto salaris dermate hoog was dat het stellen van vragen hierover op zijn plaats was. Bovendien betrof het een arbeidsovereenkomst die pas zeer kort daarvoor was ingegaan. Het opnemen van bepalingen in de huurovereenkomst en het inschakelen van een makelaar is ook onvoldoende om te spreken van concreet toezicht. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling komt het inschakelen van een makelaar voor het beheer van verhuurde woonruimte voor rekening en risico van de eigenaar. [2] Er is geen sprake van een situatie waarin eisers niet verantwoordelijk konden worden gehouden voor het onrechtmatig gebruik van het door hen verhuurde pand, omdat zij niet wisten en niet konden weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. [3] Verweerder heeft eisers terecht als overtreder aangemerkt.
6.
6.1.
Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder ten onrechte de boete niet (verder) heeft gematigd. De hoogte van de boete staat niet in verhouding tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. De overtreding was incidenteel en van beperkte duur en heeft niet tot overlast voor de omgeving geleid. [de persoon 2] heeft eisers opgelicht en het snelle optreden van eisers na de constatering heeft tot een snelle staking van de overtreding geleid. Eisers hebben geen enkel financieel voordeel genoten van de overtreding door [de persoon 2] . Met deze omstandigheden heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden.
6.2.
Verweerder heeft de hoogte van de boetes gebaseerd op het gefixeerd boetestelsel in de Huisvestingsverordening. Op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan verweerder van de boete af te wijken in bijzondere omstandigheden. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een boete te matigen. Verweerder heeft met de bestreden besluiten III en IV de boetes gematigd in lijn met jurisprudentie van de Afdeling naar rato van het eigendomsdeel van eisers.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bijzondere omstandigheden aan de orde zijn die aanleiding geven de boete verder te matigen. Van verminderde verwijtbaarheid is geen sprake. Als eisers zich beter aan hun zorgplicht hadden gehouden, hadden zij kunnen voorkomen dat zij werden opgelicht. Dat eisers na de constatering de huur aan [de persoon 2] hebben opgezegd, maakt niet dat de overtreding minder aan hen te wijten is, noch dat verweerder de zaak langer heeft laten liggen. Gelet op de schaarste op de woningmarkt en de leefbaarheid binnen de gemeente Amsterdam wordt woningonttrekking als een ernstige overtreding gezien. Uit het rapport blijkt ook dat een buurman heeft verklaard dat hij vooral ’s nachts overlast had. Verweerder heeft er op gewezen dat eisers in het verleden vaker zijn beboet wegens overtredingen van de Huisvestingswet. Verweerder heeft er ook op gewezen dat de huizenmarkt in Amsterdam onder zeer grote druk staat en de boete een afschrikwekkend effect beoogt te hebben. [4] Dat tot slot sprake zou zijn van een geringe financiële draagkracht is gesteld noch gebleken.
Conclusie
7. De aangevoerde gronden leiden niet tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2521.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1598.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1912.
4.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2521 en van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3475.