ECLI:NL:RBAMS:2022:3775

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21/4912
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toevoeging voor rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam. Eiseres had een verzoek om toevoeging ingediend, dat door verweerder was afgewezen op basis van het argument dat de werkzaamheden onder de reeds afgegeven toevoeging van haar partner vielen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep aangetekend. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 mei 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt als er sprake is van verschillende rechtsbelangen. Echter, als er sprake is van één rechtsbelang, kan met één toevoeging worden volstaan. In deze zaak concludeert de rechtbank dat zowel eiseres als haar partner hetzelfde rechtsbelang nastreven, namelijk het herroepen van de bestuurlijke boete die hen was opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de aanvragen van eiseres en haar partner niet als afzonderlijke rechtsbelangen kunnen worden beschouwd, omdat ze voortkomen uit hetzelfde feitencomplex en dezelfde procedure betreft.

De rechtbank wijst erop dat het beleid van verweerder, dat partners slechts één toevoeging verstrekt, juridisch houdbaar is. Eiseres kan zich niet verenigen met deze interpretatie van het rechtsbelang en stelt dat het beleid in strijd is met de Wrb. De rechtbank volgt deze redenering echter niet en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 juni 2022, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/4912

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , in Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Goedhart),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder.

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om toevoeging met het kenmerk [nummer 1] ten behoeve van eiseres afgewezen, omdat de werkzaamheden vallen onder het bereik van de afgegeven toevoeging met het kenmerk [nummer 2] .
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 6 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Met het besluit van 13 november 2020 is aan eiseres en haar partner een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd wegens het overtreden van de Huisvestingswet 2014. Het daartegen gerichte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend. De beslissing op het bezwaar is zowel gericht aan eiseres als haar partner.
1.2.
Op 13 maart 2021 hebben eiseres en haar partner verweerder gevraagd om een tweetal toevoegingen voor het maken van beroep tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Amsterdam van 27 januari 2021. De aanvraag van eiseres heeft het kenmerk [nummer 1] . De aanvraag van haar partner heeft het kenmerk [nummer 2] .
Besluitvorming
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. De werkzaamheden in verband met deze aanvraag vallen volgens verweerder onder het bereik van de aanvraag van haar partner. Het gaat namelijk om hetzelfde rechtsbelang. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwarencommissie (de commissie). De commissie heeft daarin overwogen dat sprake is van één rechtsbelang, namelijk de opgelegde boete niet te hoeven betalen. Uit de Werkinstructie [1] blijkt dat aan partners die een geschil hebben met een derde één toevoeging wordt verstrekt. [2] De partner van eiseres is volgens de commissie geen willekeurige derde, maar is degene die feitelijk in hetzelfde conflict is verwikkeld. Het geschil komt voort uit hetzelfde feitencomplex en het te bereiken doel is identiek. Het feit dat een rechtsbelang kan leiden tot meerdere rechtsvragen en dat het gaat om meerdere rechtssubjecten maakt niet dat er verschillende rechtsbelangen aan de orde zijn. [3] Verder stelt de commissie dat ook geen sprake is van diversiteit van procedures aangezien het gaat om één beroepsprocedure.
Standpunt eiseres
3.1.
Eiseres kan zich met de besluitvorming niet verenigen en voert daarbij het volgende aan. Eiseres stelt dat op basis van artikel 32 van de Wrb [4] een toevoeging niet verder strekt dan het rechtsbelang van een individuele rechtszoekende. Dit betekent dat de toevoeging voor eiseres enkel ziet op de werkzaamheden met betrekking tot haar individuele rechtsbelang en niet ook op de werkzaamheden die zien op het rechtsbelang van derden. Die derde is immers een ander rechtssubject met een eigen individueel rechtsbelang. Met de in de b-grond van artikel 28 van de Wrb genoemde ‘
eerder afgegeven toevoeging’ wordt volgens eiseres dan ook bedoeld een eerder afgegeven toevoeging aan diezelfde aanvrager, in dit geval eiseres, en niet een derde, zoals de partner van eiseres.
3.2.
Verder stelt eiseres dat de onderhavige situatie geen kwestie van bereik is maar een van samenhang. Van samenhang is onder meer sprake als verschillende rechtszoekenden één rechtsbelang hebben en één procedure voeren.
3.3.
Gezien het voorgaande stelt eiseres dat het beleid van verweerder ten aanzien van partners juridisch niet houdbaar is. In de eerste plaats omdat het beleid van verweerder in strijd is met artikel 1, aanhef en onder b, van het Brt [5] . In de tweede plaats is dit beleid in strijd met de bereikregeling van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb. De werkzaamheden voor meer rechtszoekenden kunnen nooit onder één toevoeging vallen en de vraag of sprake is van één rechtsbelang heeft enkel betrekking op één rechtszoekende en komt pas aan de orde als eerder toevoeging is afgegeven aan diezelfde rechtszoekende. Eiseres ziet niet in waarom er een uitzondering wordt gemaakt voor partners.
3.4.
Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat de uitspraak van de Afdeling van
29 augustus 2012 [6] , waarnaar wordt verwezen in de Werkinstructie, een te ruime definitie geeft van het begrip ‘
rechtsbelang’. In de uitspraak van 23 januari 2013 [7] , waarnaar wordt verwezen in het advies van de commissie, borduurt de Afdeling verder op de uitspraak van 29 augustus 2012, ondanks de te ruime definitie van het begrip ‘
rechtsbelang’. Deze uitspraken dienen niet te worden gevolgd.
Standpunt verweerder
4. Voor wat betreft het begrip ‘
rechtsbelang’ stelt verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt dat het doel en beoogde eindresultaat bepalend is,hetgeen ook het rechtsbelang afbakent. Zowel voor eiseres als haar partner is het doel en het beoogde eindresultaat van de aangevraagde rechtsbijstand hetzelfde. Niet kan worden volgehouden dat beide rechtzoekenden met betrekking tot de te voeren beroepsprocedure iets anders wensen te bereiken. [8] Eiseres legt het begrip ‘
rechtsbelang’ te nauw uit. Verder stelt verweerder dat ook bij meerdere rechtszoekenden, zijnde partners, sprake kan zijn van bereik. [9]
Beoordeling rechtbank
5. Het juridisch kader is als bijlage bijgevoegd en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt als sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd. [10] Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures, dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb. Als het verschillende procedures betreft, wordt aan de laatste uitzondering niet meer toegekomen. Van verschillende procedures is geen sprake als beide procedures wat betreft het onderwerp van geschil en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex identiek of vrijwel identiek zijn.
5.2.
Zoals uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt, kan, ook als sprake is van verschillende rechtssubjecten, zich de situatie voordoen dat bij een aanvraag om toevoeging niet kan worden gesproken van een ten opzichte van een al verleende toevoeging zelfstandig rechtsbelang. [11] Hoewel eiseres een individueel en rechtstreeks belang heeft bij het verkrijgen van rechtsbijstand, betekent dit niet dat zij een zelfstandig, van dat van haar partner te onderscheiden rechtsbelang heeft, waarvoor afzonderlijk een toevoeging moet worden verleend. Zowel eiseres als haar partner beogen te bewerkstelligen dat er met betrekking tot het besluit van 13 november 2020 van de gemeente Amsterdam alsnog een inhoudelijke behandeling plaatsvindt en dat dit besluit door de gemeente Amsterdam wordt herroepen. Gelet hierop is hun rechtsbelang naar aard en gevolg hetzelfde en is er geen reden om daarvoor aan beide partners afzonderlijke toevoegingen te verlenen. De stelling dat het begrip ‘
rechtsbelang’, zoals de Afdeling heeft gedefinieerd in de bovenstaande uitspraak te ruim is, volgt de rechtbank dan ook niet. Bovendien volgt uit de laatste zinssnede van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb niet dat het gaat om eerder afgegeven toevoeging die is gegeven aan de aanvrager. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook bij meerdere rechtszoekenden, zijnde partners, sprake kan zijn van bereik. [12] Dat het beleid van verweerder juridisch niet houdbaar is volgt de rechtbank, gezien het bovenstaande, evenmin.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Juridisch kader
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 28
1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[…]
b. betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
[…].
Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Werkinstructie Bereik
1.2
Rechtsbelang
Het rechtsbelang is het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt en dat hem rechtstreeks en individueel aangaat (artikel 1 Brt). Bepalend voor de afbakening van het begrip is wat het doel én beoogd eindresultaat is van de rechtsbijstand. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend (zie ook ‘na LAT aanvraag reguliere toevoeging’). Ook maakt het voor de beoordeling niet uit of aanvrager eisende dan wel verwerende partij is.
Is er sprake van een samenstel van belangen, dan beoordeel je of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben. Is dit het geval, dan verstrek je aparte toevoegingen voor advies c.q. procedure. Als de belangen zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van zelfstandige rechtsbelangen, dan verstrek je één toevoeging.
Uiteraard kan een bepaald rechtsbelang leiden tot meerdere rechtsvragen, maar dat gegeven op zich levert geen grond om voor ieder van die rechtsvragen afzonderlijk een toevoeging te verstrekken. Bijvoorbeeld: het verbreken van een relatie tussen twee partners met minderjarige kinderen kan bijvoorbeeld rechtsvragen opleveren over alimentatie, gezag en omgang. Zolang voor deze rechtsvragen geen aparte procedures (zie paragraaf 1.3) aanhangig zijn gemaakt verstrek je één toevoeging.
Als er meerdere aanvragen voor advieswerkzaamheden voor hetzelfde rechtsbelang worden ingediend, dan verstrek je één toevoeging voor advies c.q. procedure en wijs je de andere aanvragen af op bereik van die toevoeging. Ook als er meerdere wederpartijen zijn kan er nog steeds sprake zijn van één rechtsbelang ( ECLI:NL:RVS:2011:BT8592).
1.2.1
Bereik: meerdere rechtzoekenden/ partners gezinsleden
Aan partners/minderjarige gezinsleden die een geschil hebben met een derde verstrek je één toevoeging, omdat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. De andere aanvraag wordt afgewezen op bereik. Het feit dat aanvragers verschillende rechtssubjecten zijn doet niet ter zake (ECLI:NL:RVS:2012:BX5992). Het maakt daarbij ook niet uit of de aanvragen door dezelfde advocaat of door verschillende advocaten worden ingediend. Bijvoorbeeld: kort geding, ontruiming en gezamenlijke huurwoning.
In uitzonderlijke gevallen, wanneer duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kun je twee toevoegingen verstrekken. Groepstoevoeging en samenhang geldt ook voor aanvragen van meerderjarige kinderen.

Voetnoten

1.Werkinstructie, bereik algemeen. Hoofdstuk 1, paragraaf 1.2.1. - Bereik algemeen - rvr.org.
2.In de Werkinstructie wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX5992.
3.Verweerder verwijst in dit kader naar een drietal uitspraken van de Afdeling van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9229, 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3582 en 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:393.
4.Wet op de rechtsbijstand.
5.Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria.
8.Verweerder verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2376.
9.Verweerder verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:351.
10.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2808 en 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2175.
11.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 8 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:627 en
12.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2012:2376.