2.7.Kinderbijdrage
2.7.1.[verzoeker] heeft verzocht een door [verweerder] te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 2.141,- per maand per kind vast te stellen.
2.7.2.[verweerder] heeft zich primair verweerd met de stelling dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Subsidiair heeft zij de gestelde behoefte van de minderjarigen en haar draagkracht betwist.
2.7.3.De rechtbank overweegt dat er geen verdrag is waarbij zowel Nederland als Aruba aangesloten zijn die de rechtsmacht in alimentatieverzoeken bepaalt. Op grond van de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 2 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1063) dient de Nederlandse rechter in dat geval wat betreft zijn bevoegdheid zoveel mogelijk aan te sluiten bij de in de internationale verdragen en EU-verordeningen neergelegde bevoegdheidsbepalingen op het terrein van het internationaal privaatrecht. Alleen als dergelijke internationale verdragen en verordeningen ontbreken of zich niet voor overeenkomstige toepassing lenen, dient de Nederlandse rechter zijn rechtsmacht te bepalen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank zal, gelet op het universele toepassingsgebied, haar bevoegdheid bepalen aan de hand van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna AliVo).
2.7.4.Uit artikel 4, lid 3 AliVo volgt dat een forumkeuze niet geldt ten aanzien van onderhoudsverplichtingen jegens een kind dat jonger is dan 18 jaar, zodat de rechtbank geen bevoegdheid kan aannemen op grond van de in artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden opgenomen forumkeuze. Artikel 3 AliVo geeft de hoofdregels ten aanzien van de bevoegdheid weer. Uit artikel 3 sub c AliVo volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het alimentatieverzoek indien het een nevenverzoek betreft bij de echtscheiding en de bevoegdheid ten aanzien van de echtscheiding niet enkel is gebaseerd op de nationaliteit van één van partijen. Dat is hier het geval. In dit geval is de bevoegdheid ten aanzien van de echtscheiding immers gebaseerd op de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen en op de omstandigheid dat de Arubaanse wetgeving op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek het huwelijk tussen partijen van gelijk geslacht niet erkende. Voor zover bij de rechtbank bekend is er op Aruba nog geen procedure gestart ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid zodat de situatie als bedoeld in artikel 3 sub d AliVo zich hier niet voordoet ( HvJ EU 16 juli 2015, C-184/14, NJ 2015/423). De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij bevoegd is van het verzoek van [verzoeker] kennis te nemen.
2.7.5.Ook ten aanzien van het toepasselijke recht geldt in een geval van interregionaal recht dat de rechter de regels van internationaal privaatrecht zoveel mogelijk overeenkomstig moet toepassen. De rechtbank zal het toepasselijk recht bepalen aan de hand van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna Protocol) nu uit artikel 2 Protocol volgt dat het Protocol universeel dient te worden toegepast. Partijen hebben in de huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze gemaakt voor het Nederlandse recht. Echter, uit de toelichting bij artikel 7 Protocol volgt dat toepassing van dit artikel veronderstelt dat de onderhoudsgerechtigde of de onderhoudsplichtige al een verzoek heeft ingediend of een verzoek gaat indienen voor een specifieke autoriteit ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden en dus ten tijde van het maken van een rechtskeuze. Daarvan was echter geen sprake, zodat er ten aanzien van de kinderbijdrage geen geldige rechtskeuze is gemaakt. Artikel 8 Protocol mist in dezen toepassing, omdat uit lid 3 van dit artikel volgt dat de mogelijkheid voor een rechtskeuze uitgesloten is met betrekking tot onderhoudsverplichtingen jegens een persoon die jonger is dan 18 jaar. De rechtbank valt dan terug op de hoofdregel die volgt uit artikel 3, lid 1 Protocol dat bepaalt dat het recht van de gewone verblijfplaats van toepassing is op de onderhoudsverplichtingen. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats op Aruba hebben is het Arubaanse recht van toepassing. De uitzonderingen in artikel 4 Protocol doen zich hier niet voor. [verzoeker] heeft zich verzet tegen toepassing van het Arubaanse recht. De rechtbank gaat voorbij aan dat verweer nu artikel 5 Protocol enkel geldt ten aanzien van onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten en derhalve niet ten aanzien van de onderhoudsverplichting jegens de minderjarigen.
2.7.6.Op grond van het Arubaanse recht zijn ouders verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Dit geschiedt naar draagkracht. (Gerecht van Eerste Aanleg van Aruba 16 januari 2024, ECLI:NL:OGEAA:2024:7). Bepalend voor de hoogte van de kinderalimentatie zijn de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de draagkracht van zowel [verweerder] als [verzoeker] . Teneinde ieders draagkracht te bepalen, dienen over en weer de netto-inkomens te worden vastgesteld, alsmede de vaste lasten die in redelijkheid voorrang krijgen boven het betalen van kinderalimentatie. Het Arubaanse systeem van berekening van de kinderalimentatie is derhalve te vergelijken met het Nederlandse systeem. Beide partijen hebben de behoefte en onderhoudsbijdrage berekend aan de hand van het in Nederland gehanteerde rekenmodel. De rechtbank zal dit daarom ook doen. De rechtbank gaat voor de berekening van de draagkracht uit van de netto-inkomsten omdat partijen belastingplichtig zijn in Aruba en de in het rekenmodel gehanteerde belastingtarieven niet toepasbaar zijn.
2.7.7.Tussen partijen is de behoefte van de minderjarigen in geschil. Partijen zijn het er echter over eens dat de basisbehoefte van de minderjarigen € 1.460,- per maand voor beide kinderen samen bedraagt. [verzoeker] heeft gesteld dat dit bedrag moet worden verhoogd met de schoolkosten en de omstandigheid dat het leven op Aruba veel duurder is dan in Nederland. [verweerder] heeft betwist dat de behoefte met de schoolkosten moet worden verhoogd. Weliswaar zijn de schoolkosten hoger dan in Nederland, maar deze school kosten blijft [verweerder] betalen. Ook heeft [verweerder] betwist dat de kosten van levensonderhoud vele malen hoger zijn dan in Nederland. Volgens [verweerder] moet met een behoefte van € 1.460,- worden gerekend.
2.7.8.De rechtbank houdt rekening met een behoefte van de minderjarigen van € 730,- per kind per maand (€ 1.460,- in totaal). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank dient het bedrag van € 1.460,- niet met de schoolkosten te worden verhoogd nu [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd dezen te zullen blijven betalen. Daarnaast is tegenover de betwisting door [verweerder] door [verzoeker] onvoldoende onderbouwd gesteld dat er daarnaast sprake is van zulke bijzondere kosten dat de behoefte daarmee verhoogd moet worden
2.7.9.Beide partijen dienen naar rato van hun draagkracht in de behoefte van de minderjarigen bij te dragen. De rechtbank berekent de draagkracht van partijen aan de hand van de formule 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270]. In deze formule staat 0,3 NBI voor de forfaitaire woonlast en € 1.270,- voor het draagkrachtloos inkomen in 2024. Voor een inkomen lager dan € 1.815,- wordt voor de draagkracht uitgegaan van vaste bedragen conform de draagkrachttabel 2024.
2.7.10.heeft op dit moment geen eigen inkomsten. Ten aanzien van de kinderbijdrage acht de rechtbank het niet redelijk van een mogelijke verdiencapaciteit uit te gaan, temeer daar partijen er destijds voor hebben gekozen dat [verzoeker] op Aruba thuis zou blijven bij de minderjarigen. De rechtbank gaat daarom uit van de minimale draagkracht van € 50,- per maand conform de draagkrachttabel 2024.
2.7.11.Bij de bepaling van de draagkracht van [verweerder] zal de rechtbank de door haar overgelegde draagkrachtberekening als uitgangspunt nemen.
2.7.12.Tussen partijen is het inkomen van [verweerder] in geschil. Tijdens het huwelijk had [verweerder] naast haar basisinkomen vanuit een dienstbetrekking als radioloog ook inkomsten uit extra MRI werkzaamheden omdat Bonaire nog niet over een MRI apparaat beschikte. Ook werkte ze als waarnemer in IJsland. Volgens [verweerder] dient met deze inkomsten geen rekening meer te worden gehouden. De aanvullende MRI diensten zullen worden beëindigd zodra Bonaire – naar verwachting in de nabije toekomst - over een eigen MRI zal gaan beschikken. Daarnaast wil [verweerder] vanwege op de zorg voor de minderjarigen niet meer haar vakantiedagen spenderen aan waarnemingsdiensten in IJsland. [verzoeker] daarentegen vindt dat er nog wel met deze neveninkomsten rekening moet worden gehouden.
2.7.13.Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verweerder] onvoldoende onderbouwd dat zij geen inkomsten vanwege aanvullende MRI werkzaamheden meer zal ontvangen. Het kan zo zijn dat Bonaire in de toekomst zelf een MRI apparaat aanschaft, maar dat is vooralsnog een onzekere toekomstige omstandigheid waarmee op dit moment daarom nog geen rekening dient te worden gehouden. [verweerder] houdt daarnaast in de door haar overgelegde berekening ook rekening met inkomsten uit IJsland. De rechtbank zal ook die inkomsten betrekken bij de berekening, omdat immers niet uit de stukken blijkt dat [verweerder] deze niet meer zal verrichten. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een netto maandinkomen van € 10.170,-.
2.7.14.De rechtbank zal aan de zijde van [verweerder] het draagkrachtloos inkomen verhogen met de gestelde schoolkosten voor de minderjarigen zijnde € 768,- per maand. Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met de lasten van de woning in [woonplaats 2] tot het moment waarop deze is verkocht, zoals deze uit de overgelegde berekening blijken. De rechtbank houdt daarnaast gedurende een jaar rekening met advocaatkosten van € 114,- per maand.
2.7.15.De rechtbank houdt, gelet op de in de voorlopige voorzieningenprocedure vastgestelde zorgregeling, rekening met een zorgkorting van 35%.
2.7.16.De rechtbank heeft vier verschillende berekeningen gemaakt in verband met het volgende. Advocaatkosten worden slechts gedurende één jaar meegenomen. Daarnaast staat de woning in [woonplaats 2] in de verkoop en is onduidelijk op welke termijn die verkocht zal zijn. In de verschillende berekeningen is de rechtbank van verschillende uitgangspunten uitgegaan.
In berekening 1 is rekening gehouden met de schoolkosten, de advocaatkosten en kosten die samenhangen met de woning [woonplaats 2] , derhalve de huidige situatie. [verweerder] dient in dat geval een bijdrage van € 460,- per kind per maand aan [verzoeker] te betalen.
In berekening 2 is uitgegaan van enkel de schoolkosten. In dat geval bedraagt de door [verweerder] te betalen kinderbijdrage € 464,- per kind per maand.
Berekening 3 gaat uit van de situatie dat de woning [woonplaats 2] is verkocht en dan bedraagt de door [verweerder] te betalen bijdrage € 464,- per kind per maand.
Berekening 4 gaat uit van de situatie dat de woning te [woonplaats 2] nog niet is verkocht terwijl er geen rekening meer wordt gehouden met de advocaatkosten. De door [verweerder] te betalen bijdrage bedraagt dan € 460,- per kind per maand.