ECLI:NL:RBAMS:2025:1838

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
13-401712-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en rechtsgang

Op 13 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań op 2 december 2024, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De behandeling van de zaak vond plaats op 27 februari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. A. Keulers, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De verdediging voerde aan dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd, omdat de dagvaarding niet persoonlijk aan de opgeëiste persoon was betekend. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was gesteld van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op 15 september 2023 in persoon was gedagvaard en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

De rechtbank concludeerde verder dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat voldaan was aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank oordeelde dat er geen reëel gevaar bestond voor een schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, noch voor onmenselijke behandeling in detentie. De rechtbank heeft de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-401712-24
Datum uitspraak: 13 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 19 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 december 2024 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 27 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court for Poznań - Stare Miasto in Poznańvan 18 oktober 2023 (met kenmerk VIII K 946/23).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon betwist namelijk dat de dagvaarding aan hem in persoon is betekend, zoals in onderdeel d) van het EAB staat vermeld. Op die datum zat hij weliswaar vast in een Poolse gevangenis in het kader van een andere strafzaak, maar hij heeft geen dagvaarding ontvangen en is ook niet opgehaald uit de gevangenis om de zitting bij te wonen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan nu de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon op 15 september 2023 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de datum en plaats van de procedure die tot het vonnis heeft geleid. Tevens is de opgeëiste persoon daarbij geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen als hij niet in de procedure verschijnt. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a OLW doet zich derhalve voor. Als de opgeëiste persoon had willen verschijnen en daarvoor opgehaald had willen worden uit de gevangenis waar hij een andere straf uit zat, had hij daartoe een verzoek moeten doen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid die aan de EAB ten grondslag ligt. Op grond van hetgeen in onderdeel d) van het EAB is vermeld, stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op 15 september 2023 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gesteld van tijd en plaats van de zitting en is geïnformeerd dat een beslissing kan worden genomen indien hij niet verschijnt. Gelet op het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van die informatie. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon is niet voldoende om anders te oordelen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]

6.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Volgens de raadsman worden gedetineerden in Poolse penitentiaire inrichtingen onderworpen aan een onmenselijke en vernederende behandeling. Hij verwijst daarbij naar de verklaringen van de opgeëiste persoon over een eerdere ervaring in detentie in Polen, met name in de gevangenis in Białystok.
In zijn arrest van 5 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:198, Aranyosi en Căldăraru, punt 78) heeft het Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel of sprake is van een reëel gevaar moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Als de rechtbank heeft vastgesteld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dient de rechtbank te beoordelen of de opgeëiste persoon in het geval van overlevering daadwerkelijk dat gevaar zal lopen.
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, kan op dit moment niet de conclusie worden getrokken dat personen die voor de executie van de aan hen opgelegde straf in Polen gedetineerd raken, in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of een vernederende behandeling lopen. [6]
Het verweer van de raadsman dat tot de tegenovergestelde conclusie strekt is niet met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens onderbouwd.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voor deze opgeëiste persoon na zijn overlevering een reëel gevaar van onmenselijke behandeling in detentie bestaat. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot waar en onder welke omstandigheden de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100
6.Rb. Amsterdam 14 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:909