ECLI:NL:RBAMS:2025:2717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
25-008415 en 25-008417
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering en toekenning van schadevergoeding voor onterecht ondergane detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een verzoeker die onterecht was gedetineerd in het kader van een overleveringsprocedure. De verzoeker, geboren in 1982, had een vrijheidsstraf van acht jaar en twee maanden opgelegd gekregen door het Argeș-tribunaal in Roemenië. Na zijn aanhouding in Nederland op basis van een Europees aanhoudingsbevel, werd zijn overlevering op 20 maart 2025 geweigerd door de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank. De verzoeker diende op 1 april 2025 een verzoek in voor schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand, welke door de rechtbank ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank overwoog dat de weigering van de overlevering leidde tot de vaststelling dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd was geweest. De rechtbank oordeelde dat het redelijk was dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van de verzoeker moesten komen, maar door de Staat gedragen moesten worden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 9.090,- voor de ondergane vrijheidsbeneming en € 680,- voor de kosten van rechtsbijstand. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/404792-24
RK nummers: 25-008415 en 25-008417
BESCHIKKING
Op het verzoek tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. P. Susijn, [adres]
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij het schriftelijke verzoek, bij de rechtbank ingediend op 1 april 2025, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van
20 maart 2025 tot weigering van de overlevering van verzoeker.
De rechtbank heeft op 17 april 2025 de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. P. Susijn, advocaat in Tilburg, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord.
Het verzoek is tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Bij vonnis van 13 juli 2023 van het Argeș-tribunaal (Roemenië), met zaaknummer 5742/109/2022 is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaar en twee maanden;
- Op 9 augustus 2023 is door de Rechtbank Argeș (Roemenië), een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Roemenië, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
- Op 22 december 2024 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op vordering van de officier van justitie van 24 december 2024 is het overleveringsverzoek behandeld op de zittingen van 12 februari 2025 en 13 maart 2025;
- Bij uitspraak van deze rechtbank en kamer van 20 maart 2025 is de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
- Op 21 maart 2025 is verzoeker in vrijheid gesteld;
- Bij brief van 3 april 2025 heeft
the Argeș County Courtop een vraag van de parketsecretaris de volgende informatie verstrekt:
“(...) we hereby inform you that, in order to execute the European Arrest Warrant issued by Argeș County Court, if the requested person is to serve the sentence to which he was convicted via Criminal sentence no. 215 of 13/07/2023 ruled by the Argeș County Court in the case file no. 5742/109/2022, made final via non-appeal on 08/08/2023, the provisions of Article 15 of Law 302/2004 on judicial co-operation in criminal matters shall apply, i.e.: “The length of custodial sentences or measures or detention orders served abroad following a request from the Romanian authorities based on this Law shall be taken into account within the Romanian criminal procedure and shall be deducted from the length of the penalty imposed by the Romanian courts”.”

3.Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 9.090, -
€ 9.090, -voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
 3 3 dagen politiebureau: 3 x € 130,- = € 390, -
87 dagen Huis van Bewaring: 87 x € 100,- = € 8.700, -
- € 680, -
€ 680, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting het verzoek nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat zijn overlevering is geweigerd. Verder heeft hij aangevoerd dat de mededeling van de
the Arges County Courtdat de overleveringsdetentie in mindering zal worden gebracht indien verzoeker de straf die ten grondslag ligt aan het EAB alsnog zal ondergaan, niet in de weg staat aan het toekennen van schadevergoeding.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij heeft aangevoerd dat er geen gronden van billijkheid voor de toewijzing van schadevergoeding aanwezig zijn gelet op de mededeling van de
the Argeș County Courtdat de overleveringsdetentie in mindering zal worden gebracht indien verzoeker de straf die ten grondslag ligt aan het EAB alsnog zal ondergaan. Daarbij heeft hij verwezen naar de beschikkingen van de rechtbank van 11 juni 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:3874) en 6 februari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:694).

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat, in gevallen waarin de overlevering is geweigerd, de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

Gelet op het bovengenoemd toetsingskader en onder verwijzing naar twee beschikkingen van 26 juli 2018 [1] overweegt de rechtbank dat een weigering van de overlevering leidt tot de vaststelling dat verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling – waarmee geen negatief oordeel over het handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen. Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bevestigd op 9 juli 2019. [2]
De officier van justitie heeft verwezen naar de informatie van
the Argeș County Courtdat de periode van overleveringsdetentie zal worden afgetrokken van de Roemeense straf. De rechtbank overweegt dat van compensatie echter vooralsnog geen sprake is en verwijst daarbij naar voornoemde beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam, waarin onder meer is overwogen:
“Het argument dat verzoeker, zo de tegen hem uitgesproken buitenlandse veroordeling ten uitvoer wordt gelegd, aanspraak kan maken op aftrek van de overleveringsdetentie is louter theoretisch zolang die tenuitvoerlegging niet aan de orde is.”
In dit kader heeft de rechtbank in haar beschikking van 6 januari 2022 [3] het volgende overwogen:
“Het gegeven dat de ondergane vrijheidsbeneming gecompenseerd zal worden indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en in Roemenië zijn straf uit komt zitten maakt dit niet anders. Het gaat om onzekere gebeurtenissen in de toekomst en er is nog geen sprake van een nieuwe procedure waardoor het vooralsnog niet zeker is óf de opgeëiste persoon op een moment zal worden overgeleverd en in Roemenië in detentie zal verblijven. De rechtbank kan met deze (toekomstige) onzekere omstandigheden geen rekening houden. In de uitspraak waarnaar de officier van justitie verwijst was er al zekerheid dat de opgeëiste persoon in detentie verbleef na overlevering, maar dat is in onderhavige zaak nog niet te voorzien.”
De beschikking waar de officier van justitie in die zaak naar verwees was van het gerechtshof Amsterdam van 16 december 2021. [4] In die zaak was de betrokkene alsnog overgeleverd (op basis van een tweede EAB) en was de overleveringsdetentie van het eerste EAB al in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. In die zaak was aftrek van de eerder ondergane overleveringsdetentie dus niet louter theoretisch of een onzekere gebeurtenis in de toekomst, maar had die aftrek concreet plaatsgevonden nadat de betrokkene (alsnog) was overgeleverd en in de uitvaardigende lidstaat gedetineerd was. Die situatie doet zich echter in deze zaak niet voor.
De door de officier van justitie aangevoerde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat in die zaken de aftrek eveneens concreet had plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt nog dat de Unierechtelijke verplichting voor de uitvaardigende lidstaat tot aftrek van ondergane overleveringsdetentie, volgend uit artikel 26 Kaderbesluit 2002/584/JBZ, pas aan de orde is
nadatoverlevering – op basis van het EAB waarin de overleveringsdetentie is ondergaan – heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verzoeker op grond van het EAB ondergane overleveringsdetentie – achteraf bezien – als onterecht ondergaan moet worden gekwalificeerd en dat het billijk is om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 9.090, -vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
  • € 680, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R.R. Eijsten en M.J. Gauneau, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 mei 2025.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.