ECLI:NL:RBAMS:2025:2870

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/13/742704 / FA RK 23-7888
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van erkenning van een minderjarige door de rechter in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2025 een beschikking gegeven over de vernietiging van de erkenning van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de verzoeker en de moeder. De rechtbank oordeelde dat de erkenning nietig was omdat de moeder geen voorafgaande schriftelijke toestemming had gegeven, zoals vereist door artikel 1:204 lid 1c BW. De toestemming van de moeder werd geacht niet te bestaan, aangezien zij deze pas verleende na de indiening van een verzoek om vervangende toestemming tot erkenning door de verwekker, die eerder een verzoek had ingediend. De rechtbank benadrukte dat er geen belangenafweging mogelijk was in deze situatie, maar dat wel moest worden getoetst of er onaanvaardbare gevolgen zouden optreden indien het EU-burgerschap van de minderjarige verloren zou gaan. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was.

De procedure begon met een verzoek van de verwekker om een bijzondere curator te benoemen en de erkenning van de minderjarige door een andere man te vernietigen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder eerdere beschikkingen en reacties van de bijzondere curator. De mondelinge behandeling vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de advocaat van de verzoeker, de moeder en de bijzondere curator aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had om te oordelen over de verzoeken, aangezien de moeder en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.

De rechtbank concludeerde dat de erkenning door de andere man nietig was, omdat de moeder de erkenning niet rechtsgeldig had verleend. De rechtbank heeft de verzoeken van de bijzondere curator en de verzoeker toegewezen, en verklaarde dat de erkenning door de andere man geacht wordt nooit gevolg te hebben gehad. De rechtbank heeft ook overwogen dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige niet aan de orde was, omdat de moeder het Nederlanderschap bezit. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechter en kan, indien nodig, in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/742704 / FA RK 23-7888
Beschikking van 6 mei 2025 betreffende vernietiging van de erkenning
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats 1] , Suriname,
verzoekende partij, hierna te noemen [verzoeker] ,
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij, hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.H.M. de Boer te Alkmaar,
Als belanghebbende en tevens verzoekende partij is aangemerkt:
Mr. [belanghebbende], te [vestigingsplaats] ,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van [verzoeker] , ingekomen op 16 november 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 24 januari 2024, waarbij mr. [belanghebbende] is benoemd tot bijzondere curator over na te noemen minderjarige;
- de schriftelijke reactie van de bijzondere curator van 20 maart 2024;
- een F9-formulier met bijlage van [verzoeker] van 8 april 2024;
- het verweerschrift van de moeder, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 04 december 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 december 2024. Gehoord zijn:
- de advocaat van [verzoeker] ,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de bijzondere curator.
1.3.
De zaak is aangehouden om partijen en de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen nadere standpunten in te nemen of verzoeken in te dienen.
1.4.
De rechtbank heeft daarna nog ontvangen:
- een F9-formulier met bijlagen van de moeder van 20 januari 2025.
2. De vaststaande feiten
2.1.
De moeder en [verzoeker] hebben in 2014 een korte relatie met elkaar gehad.
2.2.
Op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , Suriname, is uit de moeder geboren:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ).
2.3.
Op 27 februari 2018 heeft [verzoeker] bij de kantonrechter in [woonplaats 1] een verzoek ingediend tot vervangende toestemming erkenning.
2.4.
De moeder is in juli 2019 naar Nederland vertrokken met [minderjarige] , waar het kind op 17 juli 2019 te [plaats] is erkend door
[erkenner], hierna te noemen [erkenner] .
Daarna is de moeder met het kind op enig moment teruggekeerd naar Suriname.
2.5.
Bij beschikking van 22 juli 2019 heeft de Surinaamse kantonrechter [verzoeker] vervangende toestemming verleend om [minderjarige] te erkennen. De Surinaamse rechter heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van het Bureau voor Familierechtelijke Zaken (BUFAZ) van 15 mei 2019. De Surinaamse rechter heeft tevens een omgangsregeling vastgesteld tussen [verzoeker] en [minderjarige] . De moeder is van deze beschikking in hoger beroep gegaan. Dit hoger beroep is op 16 december 2020 doorgehaald.
2.6.
Op 21 april 2020 is de moeder weer met [minderjarige] naar Nederland vertrokken.
2.8.
[verzoeker] heeft op 20 mei 2020 de kantonrechter in Suriname verzocht om de betwisting van de erkenning op 17 juli 2019 (van [erkenner] ) gegrond te verklaren. Uit een rapport van Verilabs van 6 augustus 2020 blijkt dat praktisch bewezen is dat [verzoeker] de biologisch vader is van [minderjarige] . Het BUFAZ heeft op 15 februari 2021 rapport uitgebracht aan de Surinaamse kantonrechter en geadviseerd de erkenning door [erkenner] te vernietigen. De kantonrechter heeft zich echter onbevoegd verklaard.
2.9.
Op [overlijdensdatum] 2020 te [overlijdensplaats] is [erkenner] overleden.
2.10.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. [erkenner] had de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] heeft de Surinaamse nationaliteit.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank een bijzondere curator te benoemen over de minderjarige [minderjarige] en de erkenning van [minderjarige] door [erkenner] te vernietigen.
3.2.
De bijzondere curator verzoekt voor recht te verklaren dat de door [erkenner] op 17 juli 2019 gedane erkenning nietig is, subsidiair de erkenning te vernietigen.
3.3.
De moeder heeft zich verweerd tegen deze verzoeken.
3.4.
De moeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht een raadsonderzoek te gelasten.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht om te oordelen over de onderhavige verzoeken, nu de moeder en de minderjarige hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
4.2.
Ingevolge artikel 10:96 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt op de vraag of en de wijze waarop een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, bepaald door het ingevolge artikel 10:95 lid 1 BW toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 10:95 lid 3 BW toepasselijk is. Nu Nederlands recht van toepassing was op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen door erkenning, de voorwaarden voor erkenning en de toestemming voor de erkenning, is Nederlands recht ook van toepassing op het verzoek tot vernietiging van de erkenning.
Ontvankelijkheid [verzoeker] en bijzondere curator
4.3.
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
- door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
- door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
- door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
Ingevolge lid 2 van voornoemd artikel kan daarnaast het openbaar ministerie, wegens strijd met de Nederlandse openbare orde, vernietiging van de erkenning verzoeken indien de erkenner niet de biologische vader van het kind is.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat [verzoeker] , als de verwekker van het kind, niet behoort tot de in artikel 1:205 BW gegeven limitatieve opsomming van degenen die een verzoek tot vernietiging van de erkenning kunnen indienen.
4.5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een verwekker onder omstandigheden toch de mogelijkheid worden verleend om alsnog om vernietiging van de erkenning te verzoeken. In die jurisprudentie (zie de Hoge Raad 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7386 en 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3244) zijn daaromtrent twee maatstaven ontwikkeld, te weten: de ‘strikte maatstaf’ en de ‘minder strikte maatstaf’:
De ‘strikte maatstaf’ ziet op het geval waarin de verwekker om vervangende toestemming heeft kunnen verzoeken, maar dit heeft nagelaten. In dit geval kan de verwekker met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van de minderjarige door een ander aantasten, indien deze toestemming is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden;
De ‘minder strikte maatstaf’: ziet op het geval waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen. In dat geval moet de maatstaf worden gehanteerd of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
4.6.
In dit geval heeft [verzoeker] de vervangende toestemming voor erkenning wel tijdig gevraagd, maar niet tijdig verkregen, omdat de moeder het kind drie dagen voor de uitspraak van de Surinaamse rechter in Nederland heeft laten erkennen. De minder strikte maatstaf is hier dan ook van toepassing. De rechtbank is verder van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming voor erkenning aan [erkenner] heeft kunnen komen. Zij wist immers dat niet [erkenner] , maar [verzoeker] de verwekker is en dat hij [minderjarige] wilde erkennen. De moeder wist ook dat [verzoeker] daartoe al een verzoek bij de rechter had ingediend, omdat zij reeds een gesprek met het BUFAZ had gehad. In dit verband weegt zwaar het belang van [minderjarige] om duidelijkheid te hebben over haar afstamming en dat de juridische situatie zoveel mogelijk overeenstemt met de biologische werkelijkheid. De rechtbank acht de vader dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
4.7.
Nu het verzoek is ingediend tijdens de minderjarigheid van [minderjarige] , kan ook de bijzondere curator op grond van artikel 1:205 lid 4 BW in het verzoek worden ontvangen.
Nietigheid van de erkenning
4.8.
Ingevolge artikel 1:204, eerste lid, BW is een erkenning nietig, indien zij – indien het kind nog geen zestien jaar is – zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder is gedaan.
Op grond van artikel 1:204, derde lid, BW kan de toestemming van de moeder, wier kind nog geen zestien jaar is, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien aan de in het wetsartikel genoemde voorwaarden is voldaan.
4.9.
Artikel 1:206 BW bepaalt als volgt:
1. Nadat de beschikking houdende vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad.
2. Te goeder trouw door derden verkregen rechten worden hierdoor nochtans niet geschaad.
3. Door de vernietiging ontstaat geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding of van levensonderhoud en studie noch tot teruggave van het krachtens vruchtgenot genotene. Voorts ontstaat geen verplichting tot teruggave van genoten vermogensrechtelijke voordelen die uit de erkenning zijn voortgevloeid, voor zover degene die hen heeft genoten ten tijde van het instellen van het verzoek daardoor niet was gebaat.
4.10.
Vast staat dat [erkenner] [minderjarige] op 17 juli 2019 met toestemming van de moeder heeft erkend, terwijl [verzoeker] zijn verzoek om vervangende toestemming tot erkenning al had ingediend op 27 februari 2018 bij de Surinaamse rechter.
4.11.
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE0745) is met de strekking van artikel 1:204 derde lid BW onverenigbaar, dat in een geval waarin een verzoek om vervangende toestemming aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen, daartoe toestemming te verlenen voordat definitief op het desbetreffende verzoek van de verwekker is beslist. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van deze vervangende toestemming bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de moeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.
4.12.
Dit betekent ten eerste dat de door de moeder aan [erkenner] verleende toestemming tot erkenning als voorwaardelijk moet worden aangemerkt en ten tweede, omdat het verzoek van [verzoeker] door de Surinaamse rechter is toegewezen, dat deze toestemming geacht wordt geen gevolg te hebben gehad, zodat de erkenning door [erkenner] van rechtswege nietig is.
4.13.
De moeder heeft hiertegen aangevoerd dat door de erkenning door [verzoeker] de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad en de een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zal komen. De rustige, stabiele en veilige opvoedsituatie zal worden verstoord door de dreigende inbreuken van buitenaf (door [verzoeker] ) en de daardoor veroorzaakte angsten en spanningen bij zowel het kind als de moeder. Deze bezwaren zijn gericht tegen de vervangende toestemming tot erkenning door [verzoeker] , maar bezwaren kunnen niet leiden tot het oordeel dat de erkenning door [erkenner] niet nietig is. De vervangende toestemming tot erkenning kan in deze procedure niet meer aan de orde komen, nu de Surinaamse rechter dit verzoek van [verzoeker] , met inachtneming van de belangen van de moeder en [minderjarige] , reeds heeft beoordeeld en heeft toegewezen. De moeder had daartegen hoger beroep ingesteld, maar heeft dit om haar moverende redenen ingetrokken. De beslissing van de Surinaamse rechter met betrekking tot de vervangende toestemming tot erkenning door [verzoeker] is dus in rechte onaantastbaar.
4.14.
De moeder heeft verder aangevoerd dat de vernietiging van de erkenning strijdig is met het belang van [minderjarige] , ook vanwege de te verwachten gevolgen voor haar nationaliteit, geslachtsnaam en haar positie als erfgenaam van [erkenner] , en dat de daartoe strekkende verzoeken daarom moeten worden afgewezen. [minderjarige] zal mogelijk haar Nederlandse nationaliteit verliezen (die het gevolg was van de erkenning door [erkenner] ). Daarnaast zal haar achternaam tegen haar wil worden gewijzigd na erkenning door [verzoeker] en zal [minderjarige] het wezenpensioen, dat zij nu als erfgenaam van [erkenner] ontvangt verliezen of zelfs moeten terugbetalen. De moeder verwijst naar artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989, Trb. 1990, 170 (IVRK) dat bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen (“the best interests of the child shall be a primary consideration”).
4.15.
De wettekst van artikel 1:204, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) biedt echter geen ruimte voor een belangenafweging door de rechtbank, althans de rechtbank komt in dat kader geen discretionaire bevoegdheid toe (zie de Hoge Raad, uitspraak van 25 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT0412). De omstandigheid dat het wezenpensioen van [minderjarige] zal komen te vervallen als zij niet langer erfgenaam is van [erkenner] kan dan ook niet leiden tot instandlating van de erkenning door [erkenner] . Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verzoeken van de bijzondere curator en [verzoeker] toewijzen.
Nationaliteit
4.16.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft bij arrest van 12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189 (Tjebbes e.a.) geoordeeld dat in situaties waarin de nationaliteit van een lidstaat en daarmee het Unieburgerschap van rechtswege verloren gaat, de autoriteiten en rechterlijke instanties dienen na te gaan of dat in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat betreft de gevolgen ervan voor de situatie van de betrokkene (…), uit het oogpunt van het Unierecht. (Zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:593). De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
4.17.
Artikel 14 lid 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RwNed) bepaalt dat het Nederlanderschap van een minderjarige verloren gaat door het vervallen van de familierechtelijke rechtsbetrekking waaraan het wordt ontleend. Het verlies bedoeld in de eerste zin treedt niet in indien de andere ouder op het tijdstip van het vervallen van die betrekking Nederlander is of dat was ten tijde van zijn overlijden.
4.18.
Na de verklaring voor recht dat de erkenning door [erkenner] nietig is wordt de familierechtelijke rechtsbetrekking geacht nooit te hebben bestaan. Gelet op bovengenoemd artikel 14 lid 6 jo artikel 2 lid 1 van de RwNed zal het Nederlanderschap van [minderjarige] echter niet vervallen, nu het verlies van het Nederlanderschap (in dit geval) geen terugwerkende kracht heeft en [minderjarige] een moeder heeft die het Nederlanderschap bezit. Alleen als sprake is van bedrog of fraude wordt het Nederlanderschap met terugwerkende kracht ontnomen. De rechtbank concludeert dan ook er geen sprake is van verlies van nationaliteit en EU-burgerschap door de verklaring voor recht dat de erkenning door [erkenner] nietig is.
4.19.
Voor zover [minderjarige] , als gevolg van de erkenning door [verzoeker] de Surinaamse nationaliteit zal verkrijgen, betekent dit nog niet dat zij de Nederlandse nationaliteit zal verliezen. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 16 lid 2 onder a RwNed dat bepaalt dat het verlies van het Nederlanderschap, bedoeld in het eerste lid niet intreedt, indien en zolang een ouder het Nederlanderschap bezit.
4.20.
De rechtbank is overigens van oordeel dat ook indien [minderjarige] vanwege de erkenning door [verzoeker] wel de Nederlandse nationaliteit zou verliezen en daarmee het EU-burgerschap en de daaruit voortvloeiende rechten, zij daardoor niet onevenredig wordt getroffen, omdat dit niet zal betekenen dat zij haar verblijfsrecht in Nederland zal verliezen. Zij heeft als minderjarige immers een verblijfsrecht bij de moeder met de Nederlandse nationaliteit en zij zal op grond van artikel 11 lid 4 RwNed op termijn opnieuw voor het Nederlanderschap kunnen opteren.
Geslachtsnaam
4.21.
Bij de geboorte had [minderjarige] de naam geslachtsnaam [geslachtsnaam moeder] en daarin is geen verandering gekomen door de erkenning van [erkenner] . De nietigheid van de erkenning door [erkenner] heeft dan ook geen wijziging van de geslachtsnaam tot gevolg. Haar achternaam blijft na deze beschikking [geslachtsnaam moeder] .
4.22.
Volgens de moeder zal na de erkenning door [verzoeker] de achternaam van [minderjarige] naar Surinaams recht wijzigen in [geslachtsnaam verzoeker] . De moeder stelt dat het schadelijk is voor de identiteit van [minderjarige] , althans in strijd met haar belangen, als zij niet meer de achternaam van de moeder, met wie zij een hechte band heeft, maar de achternaam van [verzoeker] met wie zij geen emotionele band heeft, zal moeten dragen. Voor zover zij al herinneringen aan hem heeft zijn die volgens de moeder niet positief.
4.23.
Nu in deze procedure de vervangende toestemming tot erkenning en daarmee de mogelijke wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] niet voorligt, maar dit een mogelijke toekomstige gebeurtenis betreft, kan de rechtbank zich daarover niet uitlaten. Er is in deze procedure geen sprake van onrechtmatige inmenging op (een bestanddeel van) de identiteit.
Raadsonderzoek
4.24.
De moeder heeft verzocht een raadsonderzoek te gelasten naar de vraag of door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] worden geschaad en of [minderjarige] ’s evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling in het gedrang zal komen. Deze vraag heeft de Surinaamse rechter, na onderzoek door BUFAZ, in de beschikking van 22 juli 2019 al beantwoord. Die beschikking is in kracht van gewijsde gegaan en in rechte onaantastbaar. Die vraag kan in deze procedure dan ook niet opnieuw aan de orde komen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat de door [erkenner] op 17 juli 2019 te [plaats] gedane erkenning van:
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] , Suriname, op [geboortedatum] 2015, nietig is;
5.2.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente Den Haagen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de
gemeente [plaats];
5.3.
draagt de ambtenaar van de burgerlijke stand te [plaats] op deze erkenning door te halen;
5.4.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator als beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 6 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).