Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2 oktober 2013;
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
6 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de erkenning van een kind. De zaak betreft een verzoek van de biologische vader, [verweerder], om de erkenning van zijn kind, [A], door [verzoeker 2] te vernietigen en om vervangende toestemming tot erkenning van [A] te verkrijgen. De moeder, [de vrouw], had toestemming gegeven aan [verzoeker 2] om [A] te erkennen, terwijl [verweerder] de biologische vader is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [de vrouw] misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid door toestemming te geven aan [verzoeker 2], terwijl zij wist dat [verweerder] ook de erkenning wilde aanvragen. Het hof bevestigde deze beslissing, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende had onderzocht of de moeder daadwerkelijk misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de belangen van de biologische vader en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de toestemming tot erkenning van een kind, vooral in situaties waarin de belangen van de betrokken partijen tegenstrijdig zijn.