ECLI:NL:RBAMS:2025:4762

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
13-107505-25 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de wijze van uitreiking van vonnissen en de rechten van de opgeëiste persoon tijdens de procedures in Polen. De officier van justitie heeft bepleit dat de overlevering kan worden toegestaan, terwijl de raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie is over de kennisgeving van de opgeëiste persoon van de zittingen en zijn recht op hoger beroep. De rechtbank heeft de zaak geschorst en bepaald dat deze opnieuw moet worden behandeld voor de verstrijking van de beslistermijn op 29 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-107505-25
Datum uitspraak: 8 juli 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 2 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2024 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Białystok, Criminal Division III, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
verblijvende op het adres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A. Zeeman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
enforceable judgementsvan:
1.
the District Court (Sąd Rejonowy) in Sokółka of 17 September 2020, case ref. II K 278/20, which became valid and final on 25 September 2020;
2.
the District Court (Sąd Rejonowy) in Sokółka of 12 October 2022, case ref. II K 243/22, which became valid and final on 7 February 2023.
Het vonnis van deDistrict Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 278/20)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd bij dit vonnis. Bij beslissing van 26 april 2022 van
the Regional Court in Białystok, 3rd Criminal Divisionis de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 maanden en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het vonnis met kenmerk II K 278/20.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
Het vonnis van deDistrict Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 243/22)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij dit vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ten aanzien van het vonnis met kenmerk 278/20 bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd. Volgens de raadsman is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing, omdat onvoldoende is onderbouwd hoe de uitreiking is verlopen.
De raadsman heeft ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 243/22 primair bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De opgeëiste persoon zou tijdens de procedure in hoger beroep niet op zitting aanwezig zijn geweest, maar door een gemachtigd advocaat zijn bijgestaan. Uit de aanvullende informatie van 19 mei 2025 blijkt echter niet of de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de zittingsdatum. Bovendien stelt de opgeëiste persoon dat hij deze advocaat niet heeft gesproken, waardoor van een optreden door een uitdrukkelijk gemachtigde advocaat geen sprake kan zijn.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de overlevering worden toegestaan, omdat ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 278/20 de situatie zoals omschreven in artikel 12, onder b, OLW zich voordoet. De opgeëiste persoon is tijdens deze zitting door een gemachtigd advocaat bijgestaan. Uit de aanvullende informatie van 19 mei 2025 blijkt dat deze straf eerst voorwaardelijk is opgelegd en de opgeëiste persoon deze straf moet uitzitten vanwege vijf nieuwe veroordelingen. Deze veroordelingen zijn uitgesproken bij vijf verschillende vonnissen met de kenmerken II K 199/21, II K 333/21, II W 297/21, II W 817/21 en II W 53/22. Ten aanzien van elk van deze vonnissen geldt dat de situatie zoals omschreven in artikel 12, onder c, OLW zich voordoet. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft immers ten aanzien van elk vonnis aangegeven dat de beslissing in persoon aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, dat daarbij is aangegeven dat de opgeëiste persoon recht heeft op hoger beroep of een
retrial, maar dat de opgeëiste persoon daarvan – binnen de daarvoor geldende termijn – geen gebruik heeft gemaakt. Om die reden doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voor.
Volgens de officier van justitie doet de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 243/22 niet voor. Uit de aanvullende informatie van 19 mei 2025 blijkt immers dat de opgeëiste persoon ten aanzien van dit vonnis in hoger beroep is bijgestaan door een gemachtigd raadsman, waardoor de situatie zoals omschreven in artikel 12, onder b, OLW aan de orde is.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, indien de rechtbank van oordeel is dat niet is gebleken dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, kan worden afgezien van de toepassing van de weigeringsgrond. De Poolse autoriteiten hebben namelijk een adresinstructie aan de opgeëiste persoon verstrekt die ook van toepassing is op een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon was daarom op de hoogte van de strafprocedure en de verdenking, waardoor hij ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Het vonnis vanthe District Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 278/20)
Het vonnis met kenmerk II K 278/20
De rechtbank stelt vast dat het EAB mede strekt tot de tenuitvoerlegging van dit vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van deze procedure sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW. De opgeëiste persoon was blijkens de verstrekte informatie immers op de hoogte van het voorgenomen proces en een gemachtigd advocaat heeft ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon gevoerd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom ten aanzien van dit vonnis niet van toepassing.
De vonnissen die aanleiding hebben gegeven tot de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis met kenmerk II K 278/20 voorwaardelijk opgelegde straf
De rechtbank constateert verder dat de in het vonnis opgelegde vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Bij beslissing van 26 april 2022 heeft
the Regional Court in Białystok, 3rd Criminal Divisionde tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 19 mei 2025 aanvullende informatie verstrekt. Uit deze informatie blijkt dat de opgeëiste persoon – wegens het plegen van vijf nieuwe strafbare feiten in de proeftijd – is veroordeeld bij vonnissen met de kenmerken II K 199/21, II K 333/21, II W 297/21, II W 817/21 en II W 53/22.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 26 april 2022 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [6] De processen die hebben geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor de nieuwe
triggerendestrafbare feiten moeten op grond van voormeld arrest van het HvJ EU wel worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van de vonnissen met de kenmerken II K 199/21, II K 333/21, II W 297/21, II W 817/21 en II W 53/22 is in de aanvullende informatie van 19 mei 2025 ten aanzien van elk van deze vonnissen onderdeel d) van het EAB aangekruist. De opgeëiste persoon zou, aldus de aanvullende informatie, nadat de beslissingen op de in de D-formulieren aangegeven data aan hem waren betekend, telkens uitdrukkelijk geïnformeerd zijn over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft in alle gevallen niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep aangetekend.
De rechtbank overweegt echter dat in punt 2 van onderdeel d) van het EAB is vermeld dat, indien de punten 1b, 1c or 1d zijn aangekruist, informatie dient te worden verstrekt over hoe aan de geldende voorwaarden tegemoet is gekomen. De rechtbank stelt vast dat dergelijke informatie ten aanzien van de voornoemde vonnissen betreffende de
triggerendefeiten ontbreekt. Die aanvullende informatie is van belang om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon kennis heeft kunnen nemen van de beslissing en in de gelegenheid was daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. [7] De rechtbank ziet hierin dan ook aanleiding om nadere informatie over de wijze van uitreiking te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Mocht de rechtbank op basis van de verkregen aanvullende informatie vaststellen dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, dan zou nog mogelijk sprake kunnen zijn van een situatie waarin de rechtbank kan afzien van toepassing van die weigeringsgrond. In dat verband is van belang om aanvullende informatie te verkrijgen over de vraag of de opgeëiste persoon op de hoogte was van de (voorgenomen) strafprocessen, of hij in elke procedure is opgeroepen op een adres dat hij in die procedure zelf heeft opgegeven, en of hij in de betreffende procedures gedurende het vooronderzoek een adresinstructie heeft ontvangen.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen om ten aanzien van
elk van de vonnissenmet de kenmerken II K 199/21, II K 333/21, II W 297/21, II W 817/21 en II W 53/22 de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te laten leggen:
-
Op welke wijze heeft de feitelijke uitreiking van deze vonnissen telkens plaatsgevonden en op welke wijze is daarbij telkens aan de opgeëiste persoon medegedeeld dat hij recht heeft op een behandeling in hoger beroep, dan wel een verzetsprocedure?
-
Is de opgeëiste persoon in elke zaak gedurende het vooronderzoek gehoord over de verdenking?
-
Heeft hij gedurende het vooronderzoek of op een ander moment in de procedure een adres opgegeven waar hij bereikbaar diende te zijn voor justitie?
-
Is de opgeëiste persoon daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen als hij zich niet aan die verplichting zou houden?
-
Is hij in elke procedure opgeroepen op het door hem opgegeven adres?
4.2
Het vonnis vanthe District Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 243/22)
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces in eerste aanleg dat tot het vonnis met kenmerk II K 243/22 heeft geleid.
In een mailbericht van 8 mei 2025 heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“According to section B of the EAW, the EAW is based (amongst others) on the judgement of the District Court in Sokółka d.d. 12.10.2022 with reference no. II K 243/22. It is stated that the judgement became enforceable and final almost four months later, namely on 07.02.2023.
1. Could you please inform us of the reason why the judgement became final almost four months later? Has there been an appeal procedure?
2. In case there has been an appeal procedure, could you please fill in and return the model form of section D (included as an annex to this email) with regard to the appeal procedure? Please include the reference number of the judgement in appeal on the model form of section D.”
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 19 mei 2025 op dit informatieverzoek gereageerd. Uit deze reactie blijkt dat sprake is geweest van een procedure in hoger beroep, die heeft geleid tot een arrest van
the Regional Court in Białystok, 3rd Criminal Division, in case no. VIII Ka 1063/22, issued on 7 february 2023.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [8] Dit betekent dat de rechtbank de beslissing van
the Regional Court in Białystok, 3rd Criminal Divisionvan 7 februari 2023 (VIII Ka 1063/22) zal toetsen aan artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 19 mei 2025, waarbij onderdeel d) van het EAB is ingevuld, blijkt – kort gezegd – dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces in hoger beroep dat tot de beslissing van de
the Regional Court in Białystokheeft geleid, maar dat sprake zou zijn van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b, onder 2, OLW. De opgeëiste persoon zou immers zijn vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat die ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank stelt vast dat ook hier punt 2 van onderdeel d) met betrekking tot dit vonnis niet is ingevuld.
Op 28 mei 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt:
“(…)
2.
An appeal against the judgment issued by the District Court in Sokótka in case no. Il K 243/22 was filed by the court-appointed defence counsel of the accused, [de opgeëiste persoon] .”
De rechtbank stelt op basis van de aanvullende informatie vast dat de advocaat, die door de rechtbank was toegevoegd, hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis met nummer II K 243/23, terwijl niet is gebleken dat de opgeëiste persoon hiertoe opdracht heeft gegeven of van het hoger beroep op de hoogte was.
Voorts heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende aanvullende informatie verstrekt:
3.
The notice of the appeal hearing was served twice at the defendant's place of residence and was not collected by the accused. Therefore, in accordance with Article 133 §2 of the Code of Criminal Procedure, the letter was deemed served.
4.
The above-mentioned notice was sent to the address personally provided by the accused during the hearing held on 12 October 2022.
5.
On 20 November 2021, during questioning by the Police, [de opgeëiste persoon] received a written instruction on the rights and obligations of a suspect in criminal proceedings (which he acknowledged with his own handwritten signature), including the obligation to appear at every summons of the procedural authority and to inform of any change of residence lasting more than 7 days. Otherwise, any letter sent and twice advised to the last known address would be deemed effectively served. These instructions applied to the entire criminal proceedings, including the appeal proceedings.
De rechtbank concludeert op basis van de aanvullende informatie dat de Poolse autoriteiten tweemaal tevergeefs hebben geprobeerd om de opgeëiste persoon op te roepen op een adres dat hij tijdens de hoorzitting van 12 oktober 2022 heeft opgegeven. Daarnaast is de opgeëiste persoon op 20 november 2021 tijdens een politieverhoor op de hoogte gebracht van de mogelijke consequenties van het niet voldoen aan zijn verplichting om een adreswijziging aan de autoriteiten kenbaar te maken. Verder stelt de rechtbank vast dat de gegeven adresinstructie op de gehele procedure - inclusief een procedure in hoger beroep - zou zien. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de aanvullende informatie echter niet toegelicht of, en zo ja, op welke wijze, dat aan de opgeëiste persoon is kenbaar gemaakt.
In dat licht is het voor de rechtbank op dit moment niet duidelijk of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het (voorgenomen) proces in hoger beroep. Ook is niet duidelijk waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen en de opgeëiste persoon tijdens het hoger beroep te verdedigen. Evenmin is duidelijk op welke wijze aan de opgeëiste persoon kenbaar is gemaakt dat de aan hem verstrekte adresinstructie op de gehele procedure ziet, inclusief een mogelijke procedure in hoger beroep.
Gelet op voornoemde ziet de rechtbank aanleiding ook ten aanzien van het arrest van
the Regional Court in Białystokvan 7 februari 2023 met kenmerk VIII Ka 1063/22 het onderzoek ter zitting te heropenen om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te laten stellen. Deze vragen luiden als volgt:
-
Op welke wijze is de opgeëiste persoon op de hoogte gebracht van het (voorgenomen) proces in hoger beroep dat tot dit arrest heeft geleid?
-
Waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zijn advocaat heeft gemachtigd om hoger beroep in te stellen en namens hem de verdediging te voeren tijdens de procedure die tot dit vonnis heeft geleid?
-
Is aan de opgeëiste persoon medegedeeld dat de aan hem verstrekte adresinstructie ook op een eventuele procedure in hoger beroep ziet en, zo ja, op welke wijze is dat dan gebeurd?
4.3
Conclusie
Gelet op hetgeen in rubriek 4.1 en 4.2 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de voornoemde vragen te stellen ten aanzien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Nu de beslistermijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op 29 juli 2025 verstrijkt, is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen, mogelijk.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Het vonnis vanthe District Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 278/20)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het vonnis vanthe District Court (SądRejonowy) in Sokółka(II K 243/23)
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
6. Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat [9]
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [10]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [11]
7. Artikel 11 OLW:family life [12]
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat dit leidt tot een concrete inbreuk op het recht op
family lifeals bedoeld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon samen met zijn partner een zoontje heeft van vier jaar oud die in Nederland woont en naar school gaat. De overlevering naar Polen en de daaropvolgende detentie maakt in deze situatie een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op
family life. De opgeëiste persoon zal namelijk na overlevering zijn vrouw en kind niet langer met regelmaat kunnen zien. Gedetineerd raken in Polen is volgens de raadsman anders dan in Duitsland, waar uit een recente uitspraak van de rechtbank blijkt dat het verweer werd verworpen omdat niet is gesteld of gebleken dat bezoek aan de opgeëiste persoon in Duitsland niet mogelijk zal zijn. [13]
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie betreft een overleveringsprocedure een toegestane beperking van het recht op
family lifeals de beperking niet onevenredig is. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet van onevenredigheid is gebleken, gelet op de tijdelijke aard van de beperking. Verder is niet gebleken dat de persoonlijke belangen van het kind vergen dat de overlevering niet kan worden toegestaan. De officier van justitie heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitspraak van de rechtbank in een vergelijkbare zaak. [14]
Oordeel van de rechtbank
Artikel 7 Handvest
Overlevering van de opgeëiste persoon aan de uitvaardigende justitiële autoriteit levert een beperking op van zijn recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 7 Handvest. Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van dat recht. Vanwege de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, niet onevenredig. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden zal het familie- en gezinsleven van een opgeëiste persoon zwaarder wegen dan het legitieme doel dat met zijn overlevering wordt nagestreefd. De rechtbank overweegt in dit verband dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon en de belangen van het minderjarige kind niet dusdanig uitzonderlijk zijn dat de tenuitvoerlegging van het EAB onevenredig is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
Artikel 24 Handvest
De rechtbank stelt vast dat het zoontje van de opgeëiste persoon en zijn partner (tevens moeder) bij zijn moeder woont. Na eventuele overlevering zal de moeder zich kunnen blijven ontfermen over de zorg van het kind. Onvoldoende onderbouwd is dat bezoek door de partner en hun zoon aan de opgeëiste persoon in Polen niet mogelijk zal zijn. De geschetste omstandigheden zijn daarom niet toereikend om aan te nemen dat de opgeëiste persoon en zijn kind geen (regelmatig) contact met elkaar zullen kunnen hebben. Artikel 24 Handvest levert reeds daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige
SCHORSINGvoor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit nader te bevragen zoals hiervoor in rubriek 4 is overwogen;
BEPAALTdat de zaak zo snel mogelijk, maar in ieder geval 14 dagen voor het verstrijken van de verlengde beslistermijn, dus uiterlijk voor
15 juli 2025, opnieuw op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de datum en tijdstip van de volgende zitting, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de datum en tijdstip van de volgende zitting.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.
7.Rechtbank Amsterdam 2 oktober 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2664)
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
9.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU.
10.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
11.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
12.Artikel 7 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de EU.
13.Rb. Amsterdam 23 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3245.
14.Rb. Amsterdam 13 september 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5799.