ECLI:NL:RBAMS:2025:5555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11316937 \ CV EXPL 24-12176
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis over de oneerlijkheid van bedingen in een parkeerovereenkomst en de gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Westergracht Vastgoed B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een parkeerovereenkomst waarin bedingen zijn opgenomen die door de kantonrechter als oneerlijk zijn beoordeeld. De rechter heeft vastgesteld dat de bedingen in de algemene voorwaarden van Westergracht de consument kunnen binden aan onredelijke schadevergoedingen, wat in strijd is met de consumentenbescherming. De kantonrechter heeft de vordering van Westergracht afgewezen, omdat de bedingen niet eerlijk zijn en de consument niet binden. De rechter heeft ook geoordeeld dat Westergracht de proceskosten moet betalen, maar deze zijn vastgesteld op nihil aan de kant van de gedaagde, die niet is verschenen. De uitspraak volgt op een tussenvonnis van 4 april 2025, waarin Westergracht de gelegenheid kreeg om haar standpunt te verduidelijken. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de mogelijkheid voor Westergracht om schadevergoeding te vorderen, gebaseerd op de bedingen, de consument in een nadelige positie plaatst. De uitspraak is openbaar gemaakt en onderstreept de noodzaak voor eerlijke voorwaarden in overeenkomsten met consumenten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11316937 \ CV EXPL 24-12176
Vonnis van 25 juli 2025
in de zaak van
WESTERGRACHT VASTGOED B.V.,
gevestigd te Haarlem,
eisende partij,
hierna te noemen: Westergracht,
gemachtigde: mr. C.F.P.M. Spreksel,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 april 2025
- de akte van Westergracht, met producties.
1.2.
Bij vonnis van 4 april 2025 is Westergracht in de gelegenheid gesteld een akte te nemen zoals in dat vonnis is overwogen. Westergracht heeft op de rol van 30 mei 2025 deze akte met producties ingediend, waarbij zij heeft vermeld dat een afschrift van het tussenvonnis en de akte aan [gedaagde] is verzonden met het verzoek op dezelfde roldatum hierop te reageren. [gedaagde] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De verdere beoordeling

De akte van Westergracht
2.1.
Westergracht heeft in haar akte gesteld dat het cumulatieve effect van de artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1 en 8.3 niet is dat de consument geconfronteerd kan worden met een schadevergoeding die de daadwerkelijk geleden schade overstijgt. Ook is er geen sprake van dat Westergracht dubbele schade zou kunnen vorderen: de bedingen hebben ieder een eigen strekking en dienen een ander doel. De schades die Westergracht kan vorderen op grond van de bedingen worden ook werkelijk geleden door Westergracht en zijn ook daadwerkelijk door de consument verschuldigd aan Westergracht. Verder stelt zij dat de bedingen in lijn zijn met de wet en alleen ter verduidelijking voor de parkeerder dienen. Zij zou de artikelen ook uit haar algemene voorwaarden kunnen schrappen en haar vorderingen kunnen instellen op grond van de wet, zowel afzonderlijk als tegelijkertijd.
Artikelen 5.6, 5.7, 5.8, 7.5 en 8.1
2.2.
Met Westergracht wordt geoordeeld dat zij een groot deel van haar vorderingen op de wet kan baseren, waardoor het hanteren van algemene voorwaarden onnodig is. De uitleg van Westergracht dat zij de bedingen toch opneemt in haar algemene voorwaarden omdat de consument daarbij gebaat is aangezien deze niet weet wat hem op grond van de wet boven het hoofd hangt als hij treintje rijdt, volgt de kantonrechter niet. Uit de bedingen blijkt namelijk niet dat Westergracht de daarin genoemde schadevergoedingen volledig baseert op de wet.
2.3.
En anders dan Westergracht betoogt, valt uit de tekst van de bedingen niet op te maken dat zij elk een andere strekking hebben en op andere situaties zien. De betreffende bedingen kunnen alle betrekking hebben op (vergoeding van) schade die ontstaat door het niet nakomen van de overeenkomst en zijn zodanig ruim geformuleerd, dat Westergracht in het geval van treintje rijden op alle bedingen een beroep zou kunnen doen.
2.4.
De bedingen in de artikelen 5.6 en 5.8 bepalen namelijk dat het dagtarief onverlet laat het recht van Westergracht om het werkelijke parkeergeld in rekening brengen mocht dat hoger zijn dan het dagtarief. Uit dit artikel volgt dus niet dat Westergracht, zoals zij stelt in haar akte, het daadwerkelijke parkeertarief kan vorderen
in plaats vanhet dagtarief. De artikelen geven Westergracht de mogelijkheid om zowel het daadwerkelijke parkeertarief als het dagtarief in rekening te brengen bij de consument.
2.5.
Op grond van de bedingen in de artikelen 5.6, 5.7, 5.8, 7.5 en 8.1 kan Westergracht dan ook het dagtarief, het werkelijke parkeergeld, de aanvullende schadevergoeding én alle daadwerkelijk geleden (gevolg)schade vorderen. Hiermee bestaat wel degelijk de kans dat Westergracht de consument met een schadevergoeding confronteert die de daadwerkelijk geleden schade overstijgt.
2.6.
Daarbij benadrukt de kantonrechter nogmaals dat een achteraf gegeven uitleg of de omstandigheid dat Westergracht zich in de praktijk niet beroept op meerdere bedingen tegelijkertijd, niet van invloed is op de kwalificatie van de bedingen. Het gaat er om Westergracht met de door haar gehanteerde algemene voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst de mogelijkheid heeft gecreëerd om op alle bedingen tegelijkertijd een beroep te doen. Of zij dit vervolgens ook daadwerkelijk doet is voor de weging of bedingen eerlijk zijn niet relevant.
2.7.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de noodzaak om te kunnen optreden tegen treintje rijden en de wil van Westergracht om de daaruit volgende schade te kunnen verhalen duidelijk is, maar dat de wijze waarop Westergracht dat op dit moment in haar algemene voorwaarden heeft opgenomen het evenwicht aanzienlijk verstoort. Westergracht kan haar algemene voorwaarden eenvoudig aanpassen met inachtneming van voorgaande overwegingen, waarbij zij – zoals zij zelf ook stelt – een groot deel van haar vorderingen op de wet kan baseren, waardoor het gebruiken van algemene voorwaarden (met het risico dat deze oneerlijk worden bevonden) onnodig is.
2.8.
Dat de combinatie van de artikelen eerder niet oneerlijk is bevonden, zoals door Westergracht is aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Zoals in het tussenvonnis is overwogen heeft het arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 juli 2023 aanleiding gegeven de algemene voorwaarden van Westergracht opnieuw tegen het licht te houden. In dat arrest is namelijk (opnieuw) duidelijk gemaakt dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst onder meer rekening moet worden gehouden met alle andere bedingen van die overeenkomst. Inmiddels hebben overigens verschillende rechtbanken ten aanzien van vergelijkbare algemene voorwaarden gelijk geoordeeld en het oude standpunt verlaten. [1]
Schadevergoeding en btw
2.9.
Ten aanzien van de schadevergoeding heeft Westergracht aangegeven dat het daarop toegepaste btw-percentage 0% bedraagt. De kantonrechter overweegt dat dit niet blijkt uit de algemene voorwaarden: hierin staat immers vermeld dat de schadevergoeding inclusief btw is. Voor de consument valt niet te controleren of en zo ja, welk percentage btw geheven wordt over het bedrag. Het geeft Westergracht derhalve de mogelijkheid btw als schadepost op te voeren en daarmee een onevenredig hoge schadevergoeding in rekening te brengen. Bovendien is, zoals eerder overwogen, een achteraf gegeven uitleg niet relevant voor de kwalificatie van de (on)eerlijkheid van een beding.
Artikel 8.2 (kostenbeding)
2.10.
Het artikel dat Westergracht citeert in haar akte onder randnummer 21, luidt anders dan artikel 8.2 zoals opgenomen in de algemene voorwaarden die zijn overgelegd bij dagvaarding. Omdat niet nader is toegelicht dat het in de akte geciteerde artikel van toepassing is, gaat de kantonrechter uit van artikel 8.2 zoals overgelegd bij de dagvaarding.
2.11.
Westergracht heeft niets aangevoerd om het oordeel over dit artikel anders te maken. De redactie van het beding maak onvoldoende duidelijk dat van alle kosten die Westergracht mogelijk maakt, aan een consument alleen de wettelijke buitengerechtelijke incassokosten in rekening kunnen worden gebracht. Dit betekent dat de kantonrechter dit beding als oneerlijk beoordeelt.
2.12.
De Hoge Raad heeft onlangs bevestigd dat een beding op grond waarvan alle gerechtelijke kosten bij de consument in rekening kunnen worden gebracht oneerlijk is. [2] Ook het deel van artikel 8.2 dat daarop ziet (“alle daarvoor gemaakte kosten, waaronder de kosten van rechtskundige bijstand (…) in rechte”), wordt daarom oneerlijk bevonden.
Aangepaste algemene voorwaarden
2.13.
Westergracht stelt nog dat zij haar voorwaarden (voorlopig) heeft gewijzigd en ter verduidelijking een beding heeft opgenomen dat het vorderen van dubbele schadevergoedingen uitsluit. Dit doet echter niet af aan het voorgaande, omdat die nieuwe algemene voorwaarden niet op de overeenkomst met [gedaagde] van toepassing zijn.
2.14.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter hierover dat het nieuwe artikel 5.8 de oneerlijkheid niet wegneemt, omdat hiermee niet wordt uitgesloten dat Westergracht nog steeds tegelijkertijd een beroep kan doen op de artikelen 5.5, 5.6 en 5.7. Los daarvan zijn deze bedingen, als gezegd, op zichzelf staand oneerlijk nu daarin de mogelijkheid zit van een dubbele vergoeding. Bovendien worden de algemene voorwaarden op deze manier onleesbaar en voor de gemiddelde consument onbegrijpelijk door eerst diverse bedingen op te nemen en deze daarna voor bepaalde gevallen uit te sluiten. Daadwerkelijke consumentenbescherming brengt met zich dat de mogelijkheid van dubbele beloning uitgesloten dient te zijn. Westergracht zal daarom de tekst en indeling van de betreffende bedingen – die overigens voor een groot deel niet in algemene voorwaarden hoeven te worden opgenomen omdat Westergracht een beroep kan doen op de wet – zo moeten aanpassen, dat het vorderen van dubbele vergoedingen in elk artikel afzonderlijk niet langer mogelijk is en dat ook de bedingen in onderlinge samenhang niet de mogelijkheid van dubbele beloning bieden. Bovendien moet voor de consument transparant zijn welke bedingen in welk geval van toepassing zijn.
Niet toewijzen naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
2.15.
Ten aanzien van de stelling van Westergracht dat het niet zo kan zijn dat consumentenbescherming ertoe leidt dat een consument onder schade uitkomt omdat hij wordt beschermd tegen onredelijke voorwaarden en dat dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, merkt de kantonrechter het volgende op.
2.16.
In rov. 2.16. van het tussenvonnis heeft de kantonrechter al overwogen dat in de richtlijn is opgenomen dat het van essentieel belang is om oneerlijke bedingen uit overeenkomsten te weren, om zo de totstandkoming van de interne markt te vergemakkelijken en de burger in zijn rol als consument bescherming te bieden bij het kopen van goederen en bij dienstverrichtingen op basis van overeenkomsten. Met die bedoeling in het achterhoofd heeft het Europees Hof bij herhaling bepaald dat een oneerlijk beding ook niet vervangen kan worden, omdat daarmee de doelstelling van de richtlijn niet wordt bereikt. Indien bij het buiten toepassing laten van een oneerlijk beding de handelaar de mogelijkheid heeft om terug te vallen op een redelijke vergoeding, al dan niet met een zekere sanctie, vervalt de incentive om oneerlijke bedingen te verwijderen. Door deze terugvaloptie krijgt de handelaar immers alsnog datgene waar hij op grond van het oneerlijke beding geen recht op heeft. Daarom kan een handelaar die het contractuele evenwicht heeft verstoord door een oneerlijke clausule op te leggen, zich niet op dat evenwicht beroepen om de gevolgen van het niet bindend verklaren van die clausule te vermijden.
2.17.
Waar Westergracht meent dat het niet zo kan zijn dat consumenten onder vergoeding van schade uitkomen doordat zij beschermd worden tegen oneerlijke bedingen, zij nogmaals opgemerkt dat zij het zelf in de hand heeft om deze “calculerende” consument de pas af te snijden door geen oneerlijke bedingen te gebruiken. Dat is ook in overeenstemming met de bedoeling van de richtlijn en is in lijn met de gewenste eerlijke concurrentie.
Conclusie
2.18.
De conclusie is dat voornoemde artikelen oneerlijk zijn en de consument niet binden. Gevolg is dat [gedaagde] de gevorderde kosten dan ook niet verschuldigd is en dat de kantonrechter de vordering van Westergracht zal afwijzen.
2.19.
Westergracht is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen, die aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van Westergracht af,
3.2.
veroordeelt Westergracht in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, getekend door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2025.
57327

Voetnoten

1.Zie rechtbank Noord-Holland op 2 mei 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:4480) en op 27 november 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:12352), de rechtbank Zeeland West-Brabant op 22 mei 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:3614) en op 15 januari 2025 (ECLI:NL:RBZWB:2025:1322).
2.Hoge Raad 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:820.