ECLI:NL:RBAMS:2025:6384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 22/6266
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van nadeelcompensatie aan Anubis Nederland B.V. door de rechtbank Amsterdam

In deze uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 3 september 2025, wordt de toekenning van nadeelcompensatie aan Anubis Nederland B.V. behandeld. Eiseres, Anubis Nederland B.V., heeft een verzoek ingediend om schadevergoeding als gevolg van gemeentelijke werkzaamheden die de bereikbaarheid en zichtbaarheid van haar restaurants hebben beïnvloed. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een te laag bedrag aan nadeelcompensatie heeft toegekend door ten onrechte een drempelwaarde van 8% toe te passen. De rechtbank volgt het advies van de STAB en stelt de drempelwaarde vast op 4%. De uitspraak behandelt ook andere aspecten zoals de referentieperiode, de toepassing van drempelwaarden en kortingen, en de vergoeding van deskundigenkosten. De rechtbank concludeert dat de schadevergoeding moet worden verhoogd naar € 70.739, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de aanvraagdatum. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6266

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

Anubis Nederland B.V., uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. C. Lagerweij-Duits),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. H. Zeilmaker en L.G.H. Wichern),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie aan eiseres. Eiseres vindt dat het college een hoger bedrag aan nadeelcompensatie had moeten toekennen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit over de toekenning van de nadeelcompensatie.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college inderdaad een te laag bedrag aan nadeelcompensatie heeft toegekend. Het college heeft namelijk ten onrechte een drempelwaarde van 8% toegepast. De rechtbank volgt het advies van de STAB [1] en brengt de drempelwaarde terug tot 4%
.Eiseres krijgt op dit punt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres exploiteert twee restaurants, aan de [adres 1] en [adres 2] . Op 21 december 2018 heeft eiseres verzocht om vergoeding van schade als gevolg van werkzaamheden van de gemeente in 2018. Het gaat hierbij om feitelijke werkzaamheden om verkeersbesluiten te effectueren die in het kader van het autoluw maken van het centrum van Amsterdam zijn genomen en werkzaamheden in het kader van project ‘de Entree’. Dit project houdt een volledige herinrichting in van de infrastructuur in de straten die lopen vanaf het gebied rondom het Centraal Station tot aan het Damrak en de Nieuwezijds Voorburgwal en vanaf de Schreierstoren tot de Droogbak. Door deze werkzaamheden wijzigde de bereikbaarheid en zichtbaarheid van de twee restaurants van eiseres, waardoor eiseres inkomsten heeft misgelopen.
2.1.
Het college heeft de aanvraag aan de Stedelijke Adviescommissie Algemene Nadeelcompensatie Amsterdam (de Adviescommissie) voorgelegd. De Adviescommissie adviseerde in haar advies van 19 maart 2021 om € 28.556 aan nadeelcompensatie toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag, 21 december 2018, tot aan het moment van betaling. Ook adviseerde zij om € 750 van de gemaakte deskundigebijstandskosten te vergoeden. Met het besluit van 30 april 2021 heeft het college dit advies overgenomen.
2.2.
Na het bezwaar van eiseres heeft het college met het bestreden besluit van 18 november 2022 – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – de schadevergoeding verhoogd naar € 33.267 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag, 21 december 2018, tot aan het moment van betaling (het bestreden besluit). Ook werd de deskundigenvergoeding in de primaire fase gewijzigd naar € 1.196,25. Het verzoek om deskundigenvergoeding in de bezwaarfase is afgewezen.
2.3.
Eiseres is hiertegen in beroep gegaan. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld, tegelijkertijd met het beroep met zaaknummer AMS 23/1973, dat ziet op het verzoek van eiseres betreft om nadeelcompensatie over het jaar 2019.
2.5.
Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] (eigenaar van eiseres), de gemachtigde van eiseres en T.G. Neuféglise . Namens het college waren aanwezig: de gemachtigden van het college, [naam 2] (omgevingsmanager project ‘de Entree’) en [naam 3] (lid van de schadecommissie gemeente Amsterdam).
2.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, omdat partijen te kennen hadden gegeven ruimte te zien om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Op 21 december 2023 heeft het college de rechtbank laten weten dat zij niet tot een schikking zijn gekomen en heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
2.7.
De rechtbank heeft vervolgens de STAB gevraagd een deskundigenbericht uit te brengen. Op 26 juni 2024 heeft de STAB een rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
2.8.
De rechtbank heeft partijen daarna op 19 juni 2025 ervan op de hoogte gesteld dat één van de behandelende rechters door onvoorziene omstandigheden afwezig is en dat een rechterswissel zal plaatsvinden. De naam van de rechter die de zaak verder zal behandelen is aan partijen medegedeeld en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere zitting te verzoeken. Daarnaast heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daar niet binnen de gestelde termijn op gereageerd. Omdat partijen niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting. [2]

Algemene Verordening Nadeelcompensatie

3. In de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN) van de gemeente Amsterdam [3] staat beschreven in welke gevallen en tot welke hoogte nadeelcompensatie wordt toegekend. Het college kent op aanvraag een vergoeding van schade toe, als die geleden is als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak en de benadeelde daardoor in het bijzonder en in abnormale mate wordt getroffen. [4] Als de schade bestaat uit winst- of inkomstenderving, wordt de omvang daarvan in beginsel bepaald door de gemiddelde omzet gedurende een periode van zo mogelijk drie jaar te vergelijken met de omzet in het jaar waarin de schade is geleden. Daarbij wordt een inflatiecorrectie toegepast en waar mogelijk een branchecorrectie of een trendcorrectie. [5] In verband met het normaal ondernemersrisico, wordt deze schade niet vergoed wanneer deze het gevolg is van een omzetdaling die niet uitkomt boven de drempelwaarde van 8% op jaarbasis van de gemiddelde jaaromzet. [6] Daarbij kan het college in verband met het normaal ondernemersrisico dan wel het maatschappelijk risico per schadeveroorzakend besluit of handeling van de vastgestelde schade die boven de drempelwaarden uitstijgt een percentage hanteren dat voor rekening van de benadeelde blijft. [7] In bijzondere omstandigheden kan het college bepalen dat van de drempelwaarde wordt afgeweken, dan wel een periode vaststellen waarna geen aftrek plaatsvindt wegens het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemingsrisico. [8]

Beoordeling door de rechtbank

Deskundigheid van de STAB
4. Door eiseres zijn kanttekeningen geplaatst bij de deskundigheid van de STAB. De rechtbank ziet echter geen reden om aan de bekwaamheid van de betrokken deskundigen te twijfelen. Iedere adviseur van de STAB volgt de opleiding tot gerechtelijk deskundige en staat ingeschreven bij het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen. Bovendien geldt het uitgangspunt dat de bestuursrechter mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, tenzij dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [9] Daarvan is niet gebleken. Daarom beoordeelt de rechtbank hierna het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en het deskundigenverslag van de STAB.
Toepassing drempelwaarde
5. Eiseres voert aan dat het college had moeten afzien van het toepassen van een drempelwaarde. Het feit dat er vier projecten tegelijkertijd plaatsvonden, maakt dat sprake was van een uitzonderlijke situatie. Het is daarom ook niet te kwalificeren als ‘normale’ en daarmee ‘in de lijn der verwachtingen liggende’ ontwikkelingen, die een drempel zou kunnen rechtvaardigen. Daarbij heeft het college alleen gekeken naar de schadeoorzaak en niet naar impact op de bedrijfsvoering van eiseres.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling. De werkzaamheden lagen in de lijn der verwachtingen. Al sinds 1996 waren er plannen voor de herinrichting van het stationsgebied en de route naar de binnenstad. In de periode 2012-2017 zijn de plannen geconcretiseerd en nader uitgewerkt. Er zijn diverse voorlichtingsbijeenkomsten en consultatiebijeenkomsten georganiseerd voor bewoners en ondernemers. Ook zijn er diverse publicaties uitgebracht, waaronder berichten in de media, nieuwsbrieven, bewonersbrieven en presentaties. Het college ziet geen aanleiding om tot geen of tot een andere omzetdrempel te komen. Uit jurisprudentie volgt dat voor het eerste jaar een omzetdrempel van 8% tot zelfs 20% kan worden gehanteerd. Het college heeft de mogelijkheid om de hardheidsclausule toe te passen, als toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is het college niet gebleken.
5.2.
De STAB heeft op dit punt geschreven dat de werkzaamheden waren gericht op normaal onderhoud, verbetering van de bereikbaarheid en de verhoging van veiligheid. Daarbij acht de STAB van belang dat het in dit geval gaat om werkzaamheden in een grootstedelijk centrumgebied dat een grote aantrekkingskracht op nationale en internationale toeristen heeft en dat de werkzaamheden qua omvang en duur daarop zijn afgesteld. Het ligt daarom ook voor de hand om diverse werkzaamheden te combineren. Dat de werkzaamheden langere tijd in beslag kunnen nemen, brengt niet direct met zich mee dat de werkzaamheden ongebruikelijk zijn. Een onderneming die in een dergelijk gebied ligt, moet er in dat opzicht rekening mee houden dat maatregelen ter verbetering van de infrastructuur en inrichting, ingrijpend kunnen zijn. Dit maakt nog niet dat sprake zou kunnen zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de drempel van 8%.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico of het normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het bestuursorgaan moet deze vaststelling naar behoren motiveren. Bij het normale maatschappelijke risico of normale ondernemersrisico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee de burger of ondernemer rekening kan houden, ook al bestaat geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. De invulling van het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Van belang zijn onder meer de aard van de schadeveroorzakende maatregel (tijd, duur, plaats, ontstaanswijze en andere relevante omstandigheden), de aard, ernst en omvang de schade en de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. [10]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit de uiteenzetting van het college volgt dat de schadeveroorzakende werkzaamheden in de lijn der verwachting lagen en al lange tijd voorzienbaar waren. Daarom vallen die werkzaamheden onder het normaal maatschappelijk risico of ondernemersrisico. De rechtbank ziet met de STAB geen reden om vanwege de aard van de schadeveroorzakende maatregelen anders te oordelen. De rechtbank acht daarbij net als de STAB van belang dat het een grootstedelijk centrumgebied betreft, waarbij werkzaamheden ingrijpend kunnen zijn. Dat de werkzaamheden nog jarenlang zijn doorgegaan, maakt dit niet anders, omdat in 2018 het begin was van de werkzaamheden en deze werkzaamheden dus het meest voorzienbaar waren. Het college heeft daarom een drempelwaarde kunnen toepassen.
Mocht het college de omzet van C-Plaza bij de drempelwaarde betrekken?
6. Eiseres betoogt dat het college de omzetten van C-Plaza B.V., een dochteronderneming van eiseres, niet bij de hoogte van de drempelwaarde had mogen betrekken. Dit was geen onderdeel van de aanvraag, dus is het college is buiten de grondslag van het bezwaar getreden. [11] Bovendien is eiseres hierdoor ook benadeeld, want het gevolg hiervan was dat de schadevergoeding is verlaagd. Dit is in strijd met het beginsel van reformatio in peius.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het algemeen geldt dat de heroverweging in bezwaar slechts in die zin beperkt is dat onderdelen van het bestreden besluit, die geheel los van het aangevoerde bezwaar staan, in beginsel buiten beschouwing blijven. Dat is hier niet het geval, aangezien eiseres zelf de normomzet ter discussie heeft gesteld en daarmee onderdeel heeft gemaakt van de heroverweging. De rechtbank overweegt verder dat eiseres niet in een slechtere positie is gekomen dan voordat zij in bezwaar is gegaan. Het bezwaar van eiseres heeft weliswaar geleid tot een correctie op de omzetdrempel die in het nadeel van eiseres was, maar het totaalbedrag van de nadeelcompensatie is na het maken van bezwaar hoger vastgesteld. Het college heeft dus niet in strijd met het verbod van reformatio in peius gehandeld.
6.2.
Eiseres betoogt verder dat er geen juridische grondslag was om de omzet van C-Plaza B.V. te betrekken bij de drempelberekening. Het college heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 maart 2013 [12] , maar volgens eiseres plaatst het college deze uitspraak niet in de juiste context. De strekking van de uitspraak is om te voorkomen dat het bestuursorgaan geringe schade en dus binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade vergoedt. Dat is het geval als het getroffen, niet zelfstandige filiaal deel uitmaakt van een nationale of internationale onderneming. In dat geval kan een filiaal zijn schade afwentelen op het grotere geheel. Eiseres kan de schade niet afwentelen op C-Plaza B.V., omdat C-Plaza B.V. door dezelfde werkzaamheden als eiseres getroffen wordt.
6.3.
De STAB heeft in reactie verwezen naar verschillende uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 13 september 2019. [13] Daaruit blijkt dat de Afdeling van belang vindt dat de schade en de eventuele vergoeding zich manifesteert op concernniveau en dat om die reden in het kader van de beoordeling van het normale ondernemersrisico van de omzetten op concernniveau mag worden uitgegaan. Bovendien heeft eiseres er zelf voor gekozen om niet tegelijkertijd een aanvraag voor C-Plaza B.V. in te dienen, waardoor de adviescommissie niet in de gelegenheid is gesteld om een oordeel te kunnen vellen over de totale schade.
6.4.
De rechtbank kan de redenering van de STAB volgen. Het college heeft de omzet van C-Plaza B.V. dus terecht bij de berekening betrokken. Daarbij heeft de STAB terecht opgeworpen dat eiseres, door niet meer inzicht te geven in de cijfers van C-Plaza B.V. of ook voor C-Plaza B.V. nadeelcompensatie aan te vragen, zelf ook heeft verhinderd dat het college rekening kon houden met schade die door C-Plaza B.V. is geleden.
Mocht het college de drempelwaarde én een korting toepassen?
7. Eiseres betoogt dat het college niet én een drempelwaarde van 8% én een korting van 20% mocht toepassen. In het opleggen van een drempel is al verdisconteerd dat een deel van de schade voor risico van de ondernemer is. Dit argument kan dus niet opnieuw ingezet worden ter rechtvaardiging van de korting.
7.1.
De STAB heeft toegelicht dat de combinatie van een drempel van 8% en een korting van 20% per saldo een drempel van 8,7% betekent. Dit percentage is relatief laag volgens de STAB. De STAB vindt navolgbaar dat het college zowel de drempelwaarde als de korting heeft toegepast en dat dit past binnen de beleidsruimte van het college.
7.2.
Eiseres krijgt op dit punt geen gelijk. Eiseres heeft erop gewezen dat in de jurisprudentie waar de STAB naar verwijst [14] de drempelwaarde alleen bepaalt of de aanvrager in aanmerking komt voor nadeelcompensatie, maar dat er geen 8% in mindering wordt gebracht. Dat is feitelijk juist. De rechtbank heeft de verwijzing naar deze uitspraken echter opgevat als een onderbouwing van een ander punt, namelijk dat een drempel van 8% toelaatbaar wordt geacht. De uitspraken sluiten niet uit dat de 8% niet alleen een ingangseis is voor de vraag of überhaupt recht bestaat op nadeelcompensatie, maar dat het ook de functie kan hebben om een deel van de schade voor rekening voor de ondernemer te laten komen vanwege zijn ondernemersrisico. Dat een drempelwaarde en een korting mogen worden toegepast, volgt wel uit andere uitspraken, bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 [15] , waarin staat dat een bestuursorgaan beoordelingsvrijheid toekomt bij de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico en dat daarbij een vaste drempel in combinatie met een korting boven op het schadebedrag aanvaardbaar wordt geacht.
7.3.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de combinatie van een drempel en een korting ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. De STAB als deskundige heeft de toepassing van deze combinatie door het college navolgbaar geacht. Mede gelet op wat eerder is overwogen over dat de werkzaamheden in de lijn der verwachting lagen, ziet de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. Naarmate de werkzaamheden voortduren, bestaat meer aanleiding om het aandeel dat voor risico voor de ondernemer moet komen, naar beneden bij te stellen, maar dat is nu, in het eerste schadejaar, nog niet aan de orde.
Is de gehanteerde drempelwaarde juist?
8. Eiseres betoogt dat het college ten onrechte de omzetdrempel over het hele jaar heeft berekend terwijl de schadeperiode slechts een half jaar betreft.
8.1.
De STAB heeft geschreven dat, nu anders dan bepaald in artikel 4 van de AVN niet wordt uitgegaan van de omzet van een heel jaar, maar van een periode van het boekjaar (schadejaar), het verdedigbaar is dat dan ook bij het vaststellen van de drempelwaarde een correctie plaatsvindt van het percentage dat in beginsel bedoeld is voor een heel jaar. Naar het de STAB voorkomt staat de AVN daar niet aan in de weg, omdat er in geval van bijzondere omstandigheden van het percentage kan worden afgeweken. [16] Anders zou de hoogte van de vergoeding afhangen van de omstandigheid in welke maand van een jaar de schadeperiode begint en eindigt. Dit heeft tot gevolg dat er verschillende schadebedragen worden berekend voor schadeperioden die voor wat betreft duur niet van elkaar verschillen.
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij de berekening conform de AVN heeft gemaakt en er geen ruimte was om dit op een andere wijze te doen, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Kortere schadeperioden dan een jaar komen immers regelmatig voor. De methode die de STAB voorstaat, leidt juist tot willekeur, omdat dan de aanvrager wiens schade is geconcentreerd in een kortere periode, meer vergoed krijgt dan de aanvrager wiens schade is verspreid over een langere periode.
8.3.
Het betoog van eiseres slaagt. De rechtbank overweegt dat het op grond van de AVN mogelijk is om een ander percentage bij de drempelwaarde te hanteren, namelijk indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. [17] Met de STAB acht de rechtbank het verdedigbaar dat daarvan sprake is omdat ervoor is gekozen om in afwijking van het bepaalde in artikel 4 van de AVN niet uit te gaan van een omzet van een heel jaar. Door vervolgens alsnog een drempelwaarde van 8% te hanteren, wordt een veel groter deel afgetrokken van de te vergoeden schade dan als de schade in de periode van één (boek)jaar wordt geleden. De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van berekenen juist leidt tot willekeur. Uit de toelichting van de STAB volgt immers dat indien voor elk boekjaar consequent van een drempelwaar van 8% wordt uitgegaan, de hoogte van een vergoeding die uiteindelijk aan een aanvrager om nadeelcompensatie wordt toegekend dus kennelijk afhangt van de omstandigheid in welke maand van een jaar voor die aanvrager de schadeperiode begint en eindigt. Dit heeft tot gevolg dat er verschillende schadebedragen worden berekend voor schadeperioden die voor wat betreft duur niet van elkaar verschillen. [18] De rechtbank volgt daarom de STAB in het standpunt dat de drempelwaarde in dit geval teruggebracht moet worden naar 4%. Hieronder, bij ‘Conclusies en gevolgen’ zal de rechtbank uiteenzetten wat dit betekent voor het bestreden besluit.
Is de referentieperiode representatief?
9. Eiseres voert aan dat de gebruikte referentieperiode niet representatief is, omdat eiseres in 2016 en 2017 de keuken heeft verbouwd en er in 2017 gevelwerkzaamheden zijn verricht aan het naastgelegen hotel. Deze incidentele gebeurtenissen hebben geleid tot een lagere omzet in de referentieperiode. Door hier geen rekening mee te houden, heeft het college een te lage referentieomzet vastgesteld.
9.1.1.
De STAB stelt vast dat uit de informatie van eiseres blijkt dat vanaf mei 2015 gedurende anderhalf jaar verbouwingswerkzaamheden in het gezamenlijke keukengedeelte van beide restaurants hebben plaatsgevonden en dat een afzuigkap niet naar behoren heeft gefunctioneerd. Onduidelijk is wanneer welke werkzaamheden precies hebben plaatsgevonden. Het is daarom moeilijk om aan te geven wat de impact ervan op de omzet is geweest. Juist vanwege de spreiding van de werkzaamheden, zou verwacht mogen worden dat deze nauwelijks impact hebben gehad op de omzet. Bovendien was de omzet ook lager op momenten dat er geen werkzaamheden waren en werd de hoogste omzet gehaald in de maand dat de afzuigkap nog niet zou functioneren.
9.1.2.
Ook heeft de STAB gekeken naar de invloed van de werkzaamheden aan de gevels van andere panden aan de achterzijde van de restaurants, bij [adres 3] en de gevel van C-Plaza, op de omzet van eiseres. Eiseres heeft terrasruimte aan de [straat 1] en aan de [straat 2] (de doodlopende steeg achter het restaurant). Het is niet duidelijk geworden wanneer precies en voor hoe lang de werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit een afbeelding op Google Streetview blijkt dat in juni 2017 in ieder geval geen steigers (meer) aanwezig waren, terwijl volgens eiseres de werkzaamheden van mei tot en met augustus 2017 plaats hebben gevonden. Ook is niet duidelijk welk percentage van de omzetten doorgaans aan terrasbezoek kan worden toegerekend. De STAB concludeert dat ook voor wat betreft de impact van de gevelwerkzaamheden niet kan worden bepaald of en zo ja op welke manier de omzet in de genoemde maanden negatief is beïnvloed.
9.1.3.
De STAB merkt tot slot op dat het college uitgegaan is van de laatste zes maanden van 2015, 2016 en 2017, waardoor werkzaamheden die in het eerste halfjaar zijn uitgevoerd al buiten beschouwing zijn gelaten bij het berekenen van de referentieomzet.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat het gebruikelijk is om van een periode van drie jaar uit te gaan. Uitgangspunt daarbij is dat deze referentieperiode in voldoende mate representatief is voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten in de schadeperiode. Van dit uitgangspunt moet soms worden afgeweken. [19] Daar ziet de rechtbank in onderhavige zaak geen aanleiding toe. De rechtbank vindt daarbij van belang dat ondanks uitvoerig onderzoek van de STAB niet duidelijk is geworden wanneer welke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het is daarom navolgbaar dat de STAB niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja wat de impact van de werkzaamheden is geweest, ook omdat de omzetcijfers van sommige maanden twijfel zaaien over de vraag of de werkzaamheden wel een negatieve impact hadden. Bovendien is de periode van drie jaar juist ook bedoeld om eventuele incidenten uit te middelen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de referteperiode niet representatief is.
Is de normomzet juist gecorrigeerd?
10. Eiseres betoogt verder dat het college op de normomzet alleen een branchecorrectie had moeten toepassen en niet ook een trendcorrectie. Het college heeft een trendcorrectie toegepast, vanwege de afnemende omzetcijfers van eiseres. Dit kwam volgens eiseres echter door de nieuwe keuken en de verbouwingen naast de restaurants. Zonder het verbouwen van de keuken en het naastgelegen hotel zou eiseres wel een stijgende omzet hebben gehad. Het toepassen van de branchecorrectie doet daarom meer recht aan de situatie. Bovendien is het op grond van de AVN niet mogelijk om zowel een branche- als een trendcorrectie toe te passen.
10.1.
Het college heeft toegelicht dat in dit geval maatwerk is geleverd. Er is wel een branchecorrectie toegepast, namelijk 5,8% op basis van cijfers van het CBS [20] , maar deze is vervolgens met 12% (het gemiddelde van de negatieve eigen percentages uit 2016 en 2017 tezamen) naar beneden bijgesteld vanwege de afwijkende ontwikkeling van eiseres.
10.2.
De STAB concludeert dat het college hiermee op grond van de feitelijke omzetontwikkelingen een correctie heeft aangebracht op het branchepercentage van het CBS. Uit de omzetgegevens kan worden afgeleid dat de omzet van eiseres in negatieve zin afweek van de brancheontwikkeling. Een specifieke trend is echter moeilijker aan te geven. De STAB vindt daarom verdedigbaar dat de CBS-cijfers over de brancheontwikkeling zijn gecorrigeerd. Uit de AVN kan ook niet worden opgemaakt dat geen correctie mag worden aangebracht op de branchecijfers.
10.3.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4 van de AVN is beschreven hoe de omvang van schade
in beginselwordt bepaald. Daarmee is er ruimte voor het college om af te wijken van de letterlijke tekst van het eerste lid onder a, waarin staat dat “
waar mogelijk een branchecorrectie of een trendcorrectie” wordt toegepast. Ook in de jurisprudentie is aanvaardbaar geacht dat zowel een branchecorrectie als een trendcorrectie wordt toegepast. [21] Bovendien heeft het college door beiden toe te passen ook in het voordeel van eiseres gehandeld. In de toelichting bij artikel 4 van de AVN staat dat als de trend van een bedrijf duidelijk afwijkt van de branche, ervoor gekozen kan worden om een trendcorrectie toe te passen. In onderhavige zaak is de brancheontwikkeling positief, terwijl omzetontwikkeling van eiseres negatief is. Zoals hierboven is overwogen, is die omzet uit de referteperiode representatief. Als het college de toelichting had gevolgd, had het college ook alleen een trendcorrectie kunnen toepassen, die veel nadeliger voor eiseres was geweest. De rechtbank geeft hierbij nadrukkelijk geen oordeel over of dit rechtmatig was geweest, maar noemt dit ter illustratie van het voordeel voor eiseres om beide correcties toe te passen. Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de toepassing van een correctie van -6,2% niet onredelijk is.
Is de uitkomst onredelijk?
11. Eiseres vindt apert onredelijk dat 76,5% van de schade voor rekening van haarzelf blijft.
11.1.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Bij nadeelcompensatie is het uitgangspunt dat alleen de schade die boven het normale maatschappelijke risico uitkomt wordt vergoed. Eiseres heeft door middel van diverse beroepsgronden toegelicht waarom die berekening volgens haar onjuist is. De rechtbank heeft al deze beroepsgronden beoordeeld en op één punt eiseres ook gelijk gegeven. Gelet op de uitvoerige behandeling van verschillende onderdelen uit de berekening, volstaat de rechtbank op dit punt met de overweging dat niet gebleken is dat – op de toepassing van een drempelwaarde van 8% na – de uitkomst onredelijk is.
Heeft het college terecht het verzoek om de in bezwaar gemaakte deskundigekosten te vergoeden, afgewezen?
12. Eiseres voert tot slot aan dat het college – op advies van de Adviescommissie – ten onrechte de in bezwaar gemaakte kosten van deskundigenbijstand niet heeft vergoed. Eiseres vindt dat het niet aan de Adviescommissie is om dit te beoordelen en daarnaast is de grondslag van de afwijzing onjuist. Volgens het college kunnen de kosten van een deskundige niet vergoed worden als hij ook als gemachtigde optreedt, maar dat was in deze zaak niet het geval.
12.1.
Het college wijst erop dat adviseur Neuféglise namens eiseres een zienswijze heeft ingediend tegen het conceptadvies van de Adviescommissie. In de zienswijze worden de door de Adviescommissie vastgestelde feiten betwist. Ook poneert Neuféglise namens eiseres rechtsopvattingen over onder meer de wijze waarop de AVN moet worden geïnterpreteerd, alsmede over de relevantie van bepaalde Afdelingsuitspraken voor deze zaken. De verrichte werkzaamheden behoren bij de werkzaamheden van een rechtsbijstandsverlener en niet van een waarderings-/schadedeskundige.
12.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Adviescommissie alleen adviseert en dat het aan het college is om dit advies al dan niet over te nemen. De stelling dat de Adviescommissie het verzoek om vergoeding ten onrechte heeft beoordeeld, is dus onjuist. De rechtbank overweegt verder dat het fungeren als gemachtigde en deskundige in dezelfde zaak onverenigbaar is, omdat een deskundige in tegenstelling tot een gemachtigde geacht wordt onpartijdig te adviseren. [22] In onderhavige zaak heeft Neuféglise zich feitelijk ook als medegemachtigde opgesteld. Hij heeft namelijk namens eiseres een zienswijze in bezwaar ingediend, heeft in beroep ook apart van de gemachtigde van eiseres reacties ingediend en zijn opstelling op de zitting en in zijn ingediende stukken getuigen niet van onpartijdigheid. De rechtbank wijst er hierbij op dat Neuféglise ook zelfstandig beroepsgronden naar voren heeft gebracht en bijvoorbeeld in zijn reactie op het STAB-rapport schrijft ‘Eigenlijk is het te gek voor woorden dat ik namens cliënt dit leerstuk onder de aandacht moet brengen’. Het onder de aandacht brengen namens een cliënt is bij uitstek de taak van een gemachtigde en niet een deskundige. Omdat het fungeren als gemachtigde en deskundige onverenigbaar is, kunnen de werkzaamheden van Neuféglise niet als deskundigenkosten vergoed worden.

Verzoek schadevergoeding redelijke termijn

13. Eiseres verzoekt om een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. [23]
13.1.
Volgens vaste rechtspraak mag de behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, maximaal twee jaar duren. Voor elk half jaar dat deze termijn wordt overschreden, wordt een schadevergoeding van € 500 toegekend. Het college heeft het bezwaarschrift op 8 juni 2021 ontvangen. In dit geval heeft de procedure, gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot deze uitspraak, vier jaar en drie maanden geduurd. Er is in deze zaak daarom een overschrijding van twee jaar en drie maanden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 2.500.
13.2.
Het college heeft het bestreden besluit op 18 november 2022 bekendgemaakt. De redelijke termijn van een half jaar voor de bezwaarfase is op dat moment met één jaar naar boven afgerond overschreden. Het pro-forma beroep van eiseres is op 20 december 2022 door de rechtbank ontvangen. Tussen deze datum en de datum van de uitspraak zit twee jaar en negen maanden. Dit betekent dat de rechtbank de redelijke termijn van anderhalf jaar voor de beroepsfase met vijftien maanden heeft overschreden.
13.3.
Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 1.111,11 (12/27 deel van € 2.500) aan eiseres en de Staat der Nederlanden tot betaling van € 1.388,89 (15/27 deel van € 2.500) als vergoeding voor door eiseres geleden immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is, gelet op rechtsoverweging 8.3 gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij is uitgegaan van een drempelwaarde van 8%. De rechtbank neemt nu zelf een beslissing [24] en stelt het bedrag aan nadeelcompensatie dat het college moet toekennen vast op € 70.739, waarbij is uitgegaan van een drempelwaarde van 4%.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt), een reactie op het rapport van de STAB ingediend (0,5 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). Omdat de zaak een zwaar gewicht heeft, is op de waarde een factor van 1,5 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.401,25.
14.2.
Ook de proceskosten die eiseres heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moeten vergoed worden. De rechtbank stelt de hoogte hiervan vast op € 226,75 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht een wegingsfactor van 0,25 in dit geval passend, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De werklast die hiermee gepaard gaat voor de gemachtigde acht de rechtbank dusdanig gering dat dit een wegingsfactor 0,25 rechtvaardigt.
14.3.
Omdat de overschrijding zowel aan het college als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze proceskostenvergoeding voor de helft voor rekening van het college (€113,37) en voor de andere helft voor rekening van de Staat (€ 113,38).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 november 2022 voor zover daar de drempelwaarde op 8% is vastgesteld;
- herroept het besluit van 30 april 2021 voor zover daar de drempelwaarde op 8% is vastgesteld;
- bepaalt dat de drempelwaarde moet worden vastgesteld op 4%, waarmee het totaal te vergoeden bedrag aan nadeelcompensatie op € 70.739,- komt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag, 21 december 2018, tot aan het moment van betaling, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 november 2022;
- veroordeelt het college om aan eiseres immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.111,11 te betalen;
- veroordeelt de Staat om aan eiseres een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.388,89 te betalen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.514,62 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, en mr. M.H.W. Franssen en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stichting Advisering Bestuursrechtspraak.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Vervallen per 1 januari 2024.
4.Zie artikel 2, tweede lid, van de AVN.
5.Zie artikel 4, eerste lid en onder a, van de AVN.
6.Zie artikel 2, derde lid, van de AVN.
7.Zie artikel 2, zesde lid, van de AVN.
8.Zie artikel 2, zevende lid, van de AVN.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:821.
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:124.
11.Als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb.
14.Bijvoorbeeld ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650.
16.Zie artikel 2, zevende lid, van de AVN.
17.Artikel 2, zevende lid, van de AVN.
18.Zie verder bijlage STAB-6 bij het rapport, waarin twee tabellen staan opgenomen waaruit blijkt dat de uitkomsten voor schadeperioden die even lang duren, verschillen vanwege de omstandigheid dat de ene situatie de schadeperiode van één jaar binnen één kalenderjaar valt en in het andere geval in twee kalenderjaren.
19.ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650.
20.Centraal Bureau voor de Statistiek.
21.Zie ABRvS 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2775.
22.ABRvS 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:778.
23.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
24.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb.