ECLI:NL:RBAMS:2025:6385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
AMS 23/1973
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadeelcompensatie voor schade door gemeentelijke werkzaamheden aan restaurants

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 september 2025, in de zaak tussen Anubis Nederland B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, wordt het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres, die twee restaurants exploiteert, had verzocht om vergoeding van schade als gevolg van gemeentelijke werkzaamheden in 2019. De rechtbank oordeelt dat het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie van € 44.449 stand houdt. Eiseres had een hoger bedrag geëist, maar de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was. De rechtbank behandelt verschillende beroepsgronden van eiseres, waaronder de toepassing van drempelwaarden en kortingen, en de betrokkenheid van de omzet van een dochteronderneming bij de berekening van de schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de gemeente in de lijn der verwachting lagen en dat de schadeveroorzakende maatregelen onder het normaal maatschappelijk risico vallen. Eiseres krijgt geen gelijk in haar betoog dat de referentieperiode niet representatief was en dat de normomzet niet juist gecorrigeerd was. De rechtbank wijst ook het verzoek om vergoeding van deskundigenkosten af, omdat de gemachtigde en deskundige in dezelfde zaak onverenigbaar zijn. Tot slot wordt eiseres een schadevergoeding van € 2.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1973

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

Anubis Nederland B.V., uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. C. Lagerweij-Duits),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, het college

(gemachtigde: mr. H. Zeilmaker en L.G.H. Wichern).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie aan eiseres. Eiseres vindt dat het college een hoger bedrag aan nadeelcompensatie had moeten toekennen. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het toegekende bedrag aan nadeelcompensatie stand houdt. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres exploiteert twee restaurants aan de [adres 1] en [adres 2] . Op 25 november 2020 heeft eiseres verzocht om vergoeding van schade als gevolg van werkzaamheden van de gemeente in 2019. Het gaat hierbij om het project ‘de Entree’ en aanverwante herinrichtingwerkzaamheden aan de infrastructuur van de omliggende straten. Ook waren er werkzaamheden aan de kruising [straat 1] en de Prins Hendrikkade. Door deze werkzaamheden wijzigde de bereikbaarheid en zichtbaarheid van de twee restaurants van eiseres, waardoor eiseres inkomsten heeft misgelopen.
2.1.
Het college heeft de aanvraag aan de Stedelijke Adviescommissie Algemene Nadeelcompensatie Amsterdam (de Adviescommissie) voorgelegd. De Adviescommissie adviseerde in haar advies van 15 september 2021 om € 37.578,- aan schadevergoeding toe te kennen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag,
30 november 2020, tot aan het moment van betaling. Ook adviseerde zij om € 750 van de gemaakte deskundigebijstandskosten te vergoeden. Met het besluit van 25 oktober 2021 heeft het college dit advies overgenomen.
2.2.
Na het bezwaar van eiseres heeft het college met het bestreden besluit van 16 maart 2023 – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – de schadevergoeding verhoogd naar € 44.449 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de aanvraag, 30 november 2020, tot aan het moment van betaling (het bestreden besluit). De deskundigenvergoeding in de aanvraagfase is verhoogd naar € 1.625, maar het verzoek om deskundigenvergoeding voor de bezwaarfase is afgewezen.
2.3.
Eiseres is hiertegen in beroep gegaan. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 tegelijkertijd met het beroep met zaaknummer AMS 22/6266 op zitting behandeld. Het beroep met zaaknummer AMS 22/6266 betreft het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie over het jaar 2018.
2.5.
Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] (eigenaar van eiseres), de gemachtigde van eiseres en T.G. Neuféglise. Namens het college waren aanwezig: de gemachtigden van het college, [naam 2] (omgevingsmanager project de Entree) en [naam 3] (lid van de schadecommissie gemeente Amsterdam).
2.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst, omdat partijen te kennen hadden gegeven ruimte te zien om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Op 21 december 2023 heeft het college de rechtbank laten weten dat zij niet tot een schikking zijn gekomen en heeft de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
2.7.
De rechtbank heeft vervolgens de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) gevraagd een deskundigenbericht uit te brengen. Op 26 juni 2024 heeft de STAB een rapport uitgebracht. Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
2.8.
De rechtbank heeft partijen daarna op 19 juni 2025 ervan op de hoogte gesteld dat één van de behandelende rechters door onvoorziene omstandigheden afwezig is en dat een rechterswissel zal plaatsvinden. De naam van de rechter die de zaak verder zal behandelen is aan partijen medegedeeld en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een nadere zitting te verzoeken. Daarnaast heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben daar niet binnen de gestelde termijn op gereageerd. Omdat partijen niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting. [1]

Algemene Verordening Nadeelcompensatie

3. In de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN) van de gemeente Amsterdam [2] staat beschreven in welke gevallen en tot welke hoogte nadeelcompensatie wordt toegekend. Het college kent op aanvraag een vergoeding van schade toe, als die geleden is als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak en de benadeelde daardoor in het bijzonder en in abnormale mate wordt getroffen. [3] Als de schade bestaat uit winst- of inkomstenderving, wordt de omvang daarvan in beginsel bepaald door de gemiddelde omzet gedurende een periode van zo mogelijk drie jaar te vergelijken met de omzet in het jaar waarin de schade is geleden. Daarbij wordt een inflatiecorrectie toegepast en waar mogelijk een branchecorrectie of een trendcorrectie. [4] In verband met het normaal ondernemersrisico, wordt deze schade niet vergoed wanneer deze het gevolg is van een omzetdaling die niet uitkomt boven de drempelwaarde van 8% op jaarbasis van de gemiddelde jaaromzet. [5] Daarbij kan het college in verband met het normaal ondernemersrisico dan wel het maatschappelijk risico per schadeveroorzakend besluit of handeling van de vastgestelde schade die boven de drempelwaarden uitstijgt een percentage hanteren dat voor rekening van de benadeelde blijft. [6] In bijzondere omstandigheden kan het college bepalen dat van de drempelwaarde wordt afgeweken, dan wel een periode vaststellen waarna geen aftrek plaatsvindt wegens het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemingsrisico. [7]

Beoordeling door de rechtbank

Deskundigheid van de STAB
4. Door eiseres zijn kanttekeningen geplaatst bij de deskundigheid van de STAB. De rechtbank ziet echter geen reden om aan de bekwaamheid van de betrokken deskundigen te twijfelen. Iedere adviseur van de STAB volgt de opleiding tot gerechtelijk deskundige en staat ingeschreven bij het Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen. Bovendien geldt het uitgangspunt dat de bestuursrechter mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, tenzij dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. [8] Daarvan is niet gebleken. Daarom beoordeelt de rechtbank hierna het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres en het deskundigenverslag van de STAB.
Toepassing drempelwaarde
5. Eiseres voert aan dat het college had moeten afzien van het toepassen van een drempelwaarde. Project ‘de Entree’, met name de bouw van een ondergrondse fietsenstalling voor 7.000 fietsen, is geen normaal onderhoud. Er was voor eiseres sprake van substantiële hinder en overlast. Ook de lange duur is een reden om de omzetdrempel niet toe te passen, dan wel te verlagen.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling. De werkzaamheden lagen in de lijn der verwachtingen. Al sinds 1996 waren er plannen voor de herinrichting van het stationsgebied en de route naar de binnenstad. In de periode 2012-2017 zijn de plannen geconcretiseerd en nader uitgewerkt. Er zijn diverse voorlichtingsbijeenkomsten en consultatiebijeenkomsten georganiseerd voor bewoners en ondernemers. Ook zijn er diverse publicaties uitgebracht, waaronder berichten in de media, nieuwsbrieven, bewonersbrieven en presentaties. Het college ziet geen aanleiding om tot geen of tot een andere omzetdrempel te komen. Uit jurisprudentie volgt dat voor het eerste jaar een omzetdrempel van 8% tot zelfs 20% kan worden gehanteerd. Het college heeft de mogelijkheid om de hardheidsclausule toe te passen, als toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is het college niet gebleken.
5.2.
De STAB heeft op dit punt geschreven dat de werkzaamheden waren gericht op normaal onderhoud, verbetering van de bereikbaarheid en de verhoging van veiligheid. Ook de bouw van de fietsenstalling nabij het treinstation in het centrum kan worden beschouwd als een maatregel die nauw samenhangt met de verbetering van de infrastructuur van de stad. Daarbij acht de STAB van belang dat het in dit geval gaat om werkzaamheden in een grootstedelijk centrumgebied dat een grote aantrekkingskracht op nationale en internationale toeristen heeft en dat de werkzaamheden qua omvang en duur daarop zijn afgesteld. Het ligt daarom ook voor de hand om diverse werkzaamheden te combineren. Dat de werkzaamheden langere tijd in beslag kunnen nemen, brengt niet direct met zich mee dat de werkzaamheden ongebruikelijk zijn. Een onderneming die in een dergelijk gebied ligt, moet er in dat opzicht rekening mee houden dat maatregelen ter verbetering van de infrastructuur en inrichting, ingrijpend kunnen zijn. Dit maakt nog niet dat sprake zou kunnen zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgeweken van de drempel van 8%.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico of het normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan is, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het bestuursorgaan moet deze vaststelling naar behoren motiveren. Bij het normale maatschappelijke risico of normale ondernemersrisico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee de burger of ondernemer rekening kan houden, ook al bestaat geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze zich concretiseren en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. De invulling van het normale maatschappelijke risico of het normale ondernemersrisico is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Van belang zijn onder meer de aard van de schadeveroorzakende maatregel (tijd, duur, plaats, ontstaanswijze en andere relevante omstandigheden), de aard, ernst en omvang de schade en de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. [9]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit de uiteenzetting van het college volgt dat de schadeveroorzakende werkzaamheden in de lijn der verwachting lagen en al lange tijd voorzienbaar waren. Daarom vallen deze werkzaamheden onder het normaal maatschappelijk risico of ondernemersrisico. De rechtbank ziet met de STAB geen reden om vanwege de aard van de schadeveroorzakende maatregelen anders te oordelen. De rechtbank acht daarbij net als de STAB van belang dat het een grootstedelijk centrumgebied betreft, waarbij werkzaamheden ingrijpend kunnen zijn. Dat de werkzaamheden nog jarenlang zijn doorgegaan, maakt dit niet anders, omdat in 2019, hoewel er ook in 2018 ook al werkzaamheden waren, nog het begin van de schadeperiode was en deze werkzaamheden dus voorzienbaar waren.
Mocht het college de omzet van C-Plaza bij de drempelberekening betrekken?
6. Eiseres betoogt dat het college de omzetten van C-Plaza B.V., een dochteronderneming van eiseres, niet bij de hoogte van de omzetdrempel had mogen betrekken. Dit was geen onderdeel van de aanvraag, dus is het college is buiten de grondslag van het bezwaar getreden. [10] Bovendien is eiseres hierdoor ook benadeeld, want hierdoor is de schadevergoeding verlaagd. Dit is in strijd met het beginsel van reformatio in peius.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De heroverweging in bezwaar is slechts in die zin beperkt dat onderdelen van het bestreden besluit, die geheel los van het aangevoerde bezwaar staan, in beginsel buiten beschouwing blijven. Dat is hier niet het geval, aangezien eiseres zelf de normomzet ter discussie heeft gesteld en daarmee onderdeel heeft gemaakt van de heroverweging. De rechtbank overweegt verder dat eiseres niet in een slechtere positie is gekomen dan voordat zij in bezwaar is gegaan. Het bezwaar van eiseres heeft weliswaar geleid tot een correctie op de omzetdrempel die in het nadeel van eiseres was, maar het totaalbedrag van de nadeelcompensatie is na het maken van bezwaar hoger vastgesteld. Het college heeft dus niet in strijd met het verbod van reformatio in peius gehandeld.
6.2.
Eiseres betoogt verder dat er geen juridische grondslag was om de omzet van C-Plaza B.V. te betrekken bij de drempelberekening. Het college heeft ter onderbouwing verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 maart 2013 [11] , maar volgens eiseres plaatst het college deze uitspraak niet in de juiste context. De strekking van de uitspraak is om te voorkomen dat het bestuursorgaan geringe schade en dus binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade vergoedt. Dat is het geval als het getroffen, niet zelfstandige filiaal deel uitmaakt van een nationale of internationale onderneming. In dat geval kan een filiaal zijn schade afwentelen op het grotere geheel. Eiseres kan de schade niet afwentelen op C-Plaza B.V., omdat C-Plaza B.V. door dezelfde werkzaamheden als eiseres getroffen wordt.
6.3.
De STAB heeft in reactie verwezen naar verschillende uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 13 september 2019. [12] Daaruit blijkt dat de Afdeling van belang vindt dat de schade en de eventuele vergoeding zich manifesteert op concernniveau en dat om die reden in het kader van de beoordeling van het normale ondernemersrisico van de omzetten op concernniveau mag worden uitgegaan. Bovendien heeft eiseres er zelf voor gekozen om niet tegelijkertijd een aanvraag voor C-Plaza B.V. in te dienen, waardoor de adviescommissie niet in de gelegenheid is gesteld om een oordeel te kunnen vellen over de totale schade.
6.4.
De rechtbank kan de redenering van de STAB volgen. Het college heeft de omzet van C-Plaza B.V. dus terecht bij de berekening betrokken. Daarbij heeft de STAB terecht opgemerkt dat eiseres, door zelf niet meer inzicht te geven in de cijfers van C-Plaza B.V. of ook voor C-Plaza B.V. nadeelcompensatie aan te vragen, zelf ook heeft verhinderd dat het college rekening kon houden met schade die door C-Plaza B.V. is geleden.
Mocht het college de drempelwaarde én een korting toepassen?
7. Eiseres betoogt dat het college niet én een drempel van 8% én een korting van 20% mocht toepassen. In het opleggen van een drempel is al verdisconteerd dat een deel van de schade voor risico van de ondernemer is. Dit argument kan dus niet opnieuw ingezet worden ter rechtvaardiging van de korting.
7.1.
De STAB heeft toegelicht dat de combinatie van een drempel van 8% en een korting van 20% per saldo een drempel van 9.7% betekent. Dit percentage is relatief laag volgens de STAB. De STAB vindt navolgbaar dat het college zowel de drempelwaarde als de korting heeft toegepast en dat dit past binnen de beleidsruimte van het college.
7.2.
Eiseres krijgt op dit punt geen gelijk. Eiseres heeft erop gewezen dat in de jurisprudentie waar de STAB naar verwijst [13] de drempelwaarde alleen bepaalt of de aanvrager in aanmerking komt voor nadeelcompensatie, maar dat er geen 8% in mindering wordt gebracht. Dat is feitelijk juist. De rechtbank heeft de verwijzing naar deze uitspraken echter opgevat als een onderbouwing van een ander punt, namelijk dat een drempel van 8% toelaatbaar wordt geacht. De uitspraken sluiten niet uit dat de 8% niet alleen een ingangseis is voor de vraag of überhaupt recht bestaat op nadeelcompensatie, maar dat het ook de functie kan hebben om een deel van de schade voor rekening voor de ondernemer te laten komen vanwege zijn ondernemersrisico. Dat zowel een drempelwaarde als een korting mogen worden toegepast, volgt wel uit andere uitspraken, bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013 [14] , waarin staat dat een bestuursorgaan beoordelingsvrijheid toekomt bij de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico en dat daarbij een vaste drempel in combinatie met een korting boven op het schadebedrag in beginsel aanvaardbaar wordt geacht.
7.3.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de combinatie van een drempel en een korting ook onverkort toepassing kan vinden in de omstandigheden van het geval. De STAB als deskundige heeft de toepassing van deze combinatie door het college navolgbaar geacht. Mede gelet op wat eerder is overwogen over dat de werkzaamheden in de lijn der verwachting lagen, ziet de rechtbank geen reden om hieraan te twijfelen. Naarmate de werkzaamheden voortduren, bestaat meer aanleiding om het aandeel dat voor risico voor de ondernemer moet komen, naar beneden bij te stellen, maar dat is nu nog niet aan de orde.
Is de referentieperiode representatief?
8. Eiseres voert aan dat de gebruikte referentieperiode niet representatief is, omdat eiseres in 2016 en 2017 de keuken heeft verbouwd en er in 2017 gevelwerkzaamheden zijn verricht aan het naastgelegen hotel. Deze incidentele gebeurtenissen hebben geleid tot een lagere omzet in de referentieperiode. Door hier geen rekening mee te houden, heeft het college een te lagere referentieomzet vastgesteld.
8.1.1.
De STAB stelt vast dat uit de informatie van eiseres blijkt dat vanaf mei 2015 gedurende anderhalf jaar verbouwingswerkzaamheden in het gezamenlijke keukengedeelte van beide restaurants hebben plaatsgevonden en dat een afzuigkamp niet naar behoren heeft gefunctioneerd. Onduidelijk is wanneer welke werkzaamheden precies hebben plaatsgevonden. Het is daarom moeilijk om aan te geven wat de impact ervan op de omzet is geweest. Juist vanwege de spreiding van de werkzaamheden, zou verwacht mogen worden dat deze nauwelijks impact hebben gehad op de omzet. Bovendien was de omzet ook lager op momenten dat duidelijk is dat er geen werkzaamheden waren en werd de hoogste omzet gehaald in de maand dat de afzuigkap nog niet zou functioneren.
8.1.2.
Ook heeft de STAB gekeken naar de invloed van de werkzaamheden aan de gevels van andere panden aan de achterzijde van de restaurants, bij [adres 3] en de gevel van C-Plaza, op de omzet van eiseres. Eiseres heeft terrasruimte aan de [straat 1] en aan de [straat 2] (de doodlopende steeg achter het restaurant). Het is niet duidelijk geworden wanneer precies en voor hoe lang de werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit een afbeelding op Google Streetview blijkt dat in juni 2017 in ieder geval geen steigers (meer) aanwezig zijn, terwijl volgens eiseres de werkzaamheden van mei tot en met augustus 2017 plaats hebben gevonden. Ook is niet duidelijk welk percentage van de omzetten doorgaans aan terrasbezoek kan worden toegerekend. De STAB concludeert dat ook voor wat betreft de impact van de gevelwerkzaamheden niet kan worden bepaald of en zo ja op welke manier de omzet in de genoemde maanden negatief is beïnvloed.
8.1.3.
De STAB merkt tot slot op het college uitgegaan is van de laatste zes maanden van 2015, 2016 en 2017, waardoor werkzaamheden die in het eerste halfjaar zijn uitgevoerd al buiten beschouwing zijn gelaten bij het berekenen van de referentieomzet.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat gebruikelijk is om van een periode van drie jaar uit te gaan. Uitgangspunt daarbij is dat deze referentieperiode in voldoende mate representatief is voor de ontwikkeling van de omzetten en/of brutowinsten in de schadeperiode. Van dit uitgangspunt moet soms worden afgeweken. [15] Daar ziet de rechtbank in onderhavige zaak geen aanleiding toe. De rechtbank vindt daarbij van belang dat ondanks uitvoerig onderzoek van de STAB niet duidelijk is geworden wanneer welke werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Het is daarom navolgbaar dat de STAB niet heeft kunnen vaststellen of en zo ja wat de impact van de werkzaamheden is geweest, ook omdat de omzetcijfers van sommige maanden twijfel zaaien over de vraag of de werkzaamheden wel een negatieve impact hadden. Bovendien is de periode van drie jaar juist ook bedoeld om eventuele incidenten uit te middelen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de referteperiode niet representatief is.
Is de normomzet juist gecorrigeerd?
9. Eiseres betoogt verder dat op de normomzet alleen een branchecorrectie had moeten toepassen en niet ook een trendcorrectie. Het college heeft een trendcorrectie toegepast, vanwege de afnemende omzetcijfers van eiseres. Dit kwam volgens eiseres echter door de nieuwe keuken en de verbouwingen naast de restaurants. Zonder het verbouwen van de keuken en het naastgelegen hotel zou eiseres wel een stijgende omzet hebben gehad. Het toepassen van uitsluitend de branchecorrectie doet daarom meer recht aan de situatie. Bovendien is het op grond van de AVN niet mogelijk om zowel een branche- als een trendcorrectie toe te passen.
9.1.
Het college heeft toegelicht dat in dit geval maatwerk is geleverd. Er is wel een branchecorrectie toegepast, namelijk 5,8% op basis van cijfers van het CBS [16] , maar deze is vervolgens met 12% (het gemiddelde van de negatieve eigen percentages uit 2016 en 2017 tezamen) naar beneden bijgesteld vanwege de afwijkende ontwikkeling van eiseres.
9.2.
De STAB concludeert dat het college hiermee op grond van de feitelijke omzetontwikkelingen een correctie heeft aangebracht op het branchepercentage van het CBS. Uit de omzetgegevens kan worden afgeleid dat de omzet van eiseres in negatieve zin afweek van de brancheontwikkeling. Een specifieke trend is echter moeilijker aan te geven. De STAB vindt daarom verdedigbaar dat de CBS-cijfers over de brancheontwikkelingen zijn gecorrigeerd. Uit de AVN kan ook niet worden opgemaakt dat geen correctie mag worden aangebracht op de branchecijfers.
9.3.
De rechtbank overweegt dat in artikel 4 van de AVN is beschreven hoe de omvang van schade
in beginselwordt bepaald. Daarmee is er ruimte voor het college om af te wijken van de letterlijke tekst van het eerste lid onder a, waarin staat dat dat “
waar mogelijk een branchecorrectie of een trendcorrectie” wordt toegepast. Ook in de jurisprudentie is aanvaardbaar geacht dat zowel een branchecorrectie als een trendcorrectie wordt toegepast. [17] Bovendien heeft het college door beide toe te passen ook in het voordeel van eiseres gehandeld. In de toelichting bij artikel 4 van de AVN staat dat als de trend van een bedrijf duidelijk afwijkt van de branche, ervoor gekozen kan worden om een trendcorrectie toe te passen. In onderhavige zaak is de brancheontwikkeling positief, terwijl de omzetontwikkeling van eiseres negatief is. Zoals hierboven is overwogen, is die omzet uit de referteperiode representatief. Als het college de toelichting had gevolgd, had het college ook alleen een trendcorrectie kunnen toepassen, die veel nadeliger voor eiseres was geweest. De rechtbank geeft hierbij nadrukkelijk geen oordeel over of dit rechtmatig was geweest, maar noemt dit ter illustratie van het voordeel van beide correcties toe te passen. Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de toepassing van een correctie van -6,2% niet onredelijk is.
Heeft het college terecht het verzoek om de in bezwaar gemaakte deskundigekosten te vergoeden, afgewezen?
10. Eiseres voert tot slot aan dat het college – op advies van de Adviescommissie – ten onrechte de in bezwaar gemaakte kosten van deskundigenbijstand niet heeft vergoed. Eiseres vindt dat het niet aan de Adviescommissie is om dit te beoordelen en daarnaast is de grondslag van de afwijzing onjuist. Volgens het college kunnen de kosten van een deskundige niet vergoed worden als hij ook als gemachtigde optreedt, maar dat was in deze zaak niet het geval.
10.1.
Het college wijst erop dat adviseur Neuféglise namens eiseres een zienswijze heeft ingediend tegen het conceptadvies van de Adviescommissie. In de zienswijze worden de door de Adviescommissie vastgestelde feiten betwist. Ook poneert Neuféglise namens eiseres rechtsopvattingen over onder meer de wijze waarop de AVN moet worden geïnterpreteerd, alsmede over de relevantie van bepaalde Afdelingsuitspraken voor deze zaken. De verrichte werkzaamheden behoren bij de werkzaamheden van een rechtsbijstandsverlener en niet van een waarderings-/schadedeskundige.
10.2.
De rechtbank stelt voorop dat de Adviescommissie alleen adviseert en dat het aan het college is om dit advies al dan niet over te nemen. De stelling dat de Adviescommissie het verzoek om vergoeding ten onrechte heeft beoordeeld, is dus onjuist. De rechtbank overweegt verder dat het fungeren als gemachtigde en deskundige in dezelfde zaak onverenigbaar is, omdat een deskundige in tegenstelling tot een gemachtigde geacht wordt onpartijdig te adviseren. [18] In onderhavige zaak is Neuféglise op 17 november 2020 gemachtigd en hij heeft de aanvraag ook ingediend. Op 24 juni 2021 heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat de vervolgcorrespondentie aan haar moet worden gericht. Nu Neuféglise gemachtigde is geweest, kan hij niet meer als deskundige optreden. Er zijn bovendien ook andere omstandigheden waaruit de rechtbank afleidt dat Neuféglise niet langer als onpartijdige deskundige is aan te merken. Zo heeft hij in beroep ook apart van de gemachtigde van eiseres reacties ingediend en getuigen zijn opstelling op de zitting en zijn ingediende stukken niet van onpartijdigheid. De rechtbank wijst er hierbij op dat Neuféglise ook zelfstandig beroepsgronden naar voren heeft gebracht en in zijn reactie op het STAB-rapport schrijft ‘Eigenlijk is het te gek voor woorden dat ik namens cliënt dit leerstuk onder de aandacht moet brengen’. Het onder de aandacht brengen namens een cliënt is bij uitstek de taak van een gemachtigde en niet een deskundige. Omdat het fungeren als gemachtigde en deskundige onverenigbaar is, kunnen de werkzaamheden van Neuféglise niet als deskundigenkosten vergoed worden.
Zijn de in de primaire fase gemaakte kosten van deskundige bijstand tot het juiste bedrag vergoed?
11. Eiseres betoogt dat het college te weinig uren vergoed heeft voor rechtsbijstand en deskundigenbijstand in de primaire fase. Het college heeft namelijk tien uur toegekend, terwijl de Afdeling een urenbesteding van tien uur voor rechtsbijstand en tien uur voor deskundigenbijstand redelijk acht. Eiseres is het ook niet eens met het standpunt van het college dat er een overlap is tussen de bijdragen van de gemachtigde van eiseres en de deskundige die een matiging van de kosten rechtvaardigt. Dat de gemachtigde van eiseres naar de deskundige verwijst, is daarvoor onvoldoende. Ook is geen sprake van een overlap met de procedure om het verzoek om nadeelcompensatie van eiseres over 2018. Verder wijst eiseres erop dat de gemachtigde van eiseres wegens de gebrekkige informatievoorziening veel tijd heeft moeten besteden aan het verzamelen van feiten en omstandigheden. Tot slot is het gewicht van de zaak zwaar.
11.1.
Volgens het college is het geen algemeen uitgangspunt dat tien uur voor rechtsbijstand en tien uur voor deskundigenbijstand redelijk is. De zaak is verder niet bijzonder zwaar of complex en de bijdragen van de gemachtigde van eiseres en de adviseur Neuféglise overlappen. Ook is het feitencomplex en het juridisch kader nagenoeg gelijk aan die van schadejaar 2018. Toen besteedde Neuféglise 7,25 uur aan de zienswijze op het conceptadvies. Gelet hierop is de matiging van de urenbesteding voor schadejaar 2019 naar tien uur geenszins onredelijk.
11.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Allereerst komen de kosten van Neuféglise al niet voor vergoeding in aanmerking, gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 10.2 is overwogen, waaruit blijkt dat hij in deze zaak niet als deskundige kan worden aangemerkt. Hij heeft namelijk als gemachtigde van eiseres de aanvraag ingediend in deze procedure. Gelet op het verbod van reformatio in peius zal de reeds toegekende vergoeding in stand blijven. De rechtbank overweegt verder dat eiseres onvoldoende concreet heeft gemaakt welke punten maken dat meer uren rechtsbijstand vergoed hadden moeten worden. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat er wel degelijk een grote overlap tussen het schadejaar 2018 en 2019 is, waardoor het niet aannemelijk is dat voor het verzoek om nadeelcompensatie over het jaar 2019 meer kosten vergoed moeten worden dan over het jaar 2018, ook al is het een complexe zaak.

Verzoek schadevergoeding redelijke termijn

12. Eiseres verzoekt om een schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. [19]
12.1.
Volgens vaste rechtspraak mag de behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, maximaal twee jaar duren. Voor elk half jaar dat deze termijn wordt overschreden, wordt een schadevergoeding van € 500 toegekend. Het college heeft het bezwaarschrift op 4 november 2021 ontvangen. In dit geval heeft de procedure gerekend vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift tot deze uitspraak drie jaar en tien maanden geduurd. Er is in deze zaak daarom een overschrijding van één jaar en tien maanden. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 2.000.
12.2.
Het college heeft het bestreden besluit op 16 maart 2023 bekendgemaakt. De redelijke termijn van een half jaar voor de bezwaarfase is op dat moment met elf maanden naar boven afgerond overschreden. Het pro-forma beroep van eiseres is op 29 maart 2023 door de rechtbank ontvangen. Tussen deze datum en de datum van de uitspraak zit twee jaar en zes maanden. Dit betekent dat de rechtbank de redelijke termijn van anderhalf jaar voor de beroepsfase met twaalf maanden heeft overschreden.
12.3.
Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 956,52 (11/23 deel van € 2.000) aan eiseres en de Staat der Nederlanden tot betaling van € 1.043,48 (12/23 deel van € 2.000) als vergoeding voor door eiseres geleden immateriële schade.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres niet gevolgd wordt in haar standpunt dat haar een hoger bedrag aan nadeelcompensatie had moeten worden toegekend. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug en geen vergoeding van de proceskosten die gemaakt zijn in verband met de behandeling van haar beroep.
13.1.
Eiseres krijgt wel een vergoeding van haar proceskosten die zij gemaakt heeft in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt de hoogte hiervan met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 226,75 (1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht een wegingsfactor van 0,25 in dit geval passend, omdat de proceskostenvergoeding slechts wordt toegekend voor het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De werklast die hiermee gepaard gaat voor de gemachtigde acht de rechtbank dusdanig gering dat dit een wegingsfactor 0,25 rechtvaardigt.
13.2.
Omdat de overschrijding zowel aan het college als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding voor de helft voor rekening van het college (€ 113,37) en voor de andere helft voor rekening van de Staat (€ 113,38).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt het college om aan eiseres immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 956,52 te betalen;
- veroordeelt de Staat om aan eiseres een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.043,48 te betalen;
- veroordeelt het college tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 113,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, en mr. M.H.W. Franssen en mr. S.D. Arnold, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Vervallen per 1 januari 2024.
3.Zie artikel 2, tweede lid, van de AVN.
4.Zie artikel 4, eerste lid en onder a, van de AVN.
5.Zie artikel 2, derde lid, van de AVN.
6.Zie artikel 2, zesde lid, van de AVN.
7.Zie artikel 2, zevende lid, van de AVN.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:821.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:124.
10.Als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb.
13.Bijvoorbeeld ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650.
15.ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1650.
16.Centraal Bureau voor de Statistiek.
17.Zie ABRvS 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2775.
18.ABRvS 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:778.
19.Als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).