ECLI:NL:RBAMS:2025:6471

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13-112018-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de verdediging en genoegzaamheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Gdańsk, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van strafbare feiten. De behandeling van het EAB begon op 10 juli 2025, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, en een tolk. Tijdens de zittingen op 29 juli en 5 augustus 2025 zijn er vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de procedure in hoger beroep en de informatievoorziening aan de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 29 juli 2025 geoordeeld dat er nadere vragen moesten worden gesteld aan de Poolse autoriteiten. De verdediging heeft betoogd dat artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) aan de overlevering in de weg staat, omdat de opgeëiste persoon niet voldoende was geïnformeerd over de adresinstructies die ook voor de hoger beroepsprocedure golden. De officier van justitie heeft echter verzocht om de overlevering toe te staan, stellende dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij de omstandigheden van de zaak in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/112018-25
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2025 door de
District Courtin
Gdańsk (Polen)(hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 10 juli 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 10 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.W. Kuijpers, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van het EAB is aangehouden voor bepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW vragen met betrekking tot een hoger beroepsprocedure ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
Zitting en tussenuitspraak 29 juli 2025
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 29 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 29 juli 2025 direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor bepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW en de genoegzaamheid van het EAB voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 5 augustus 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak

Bij tussenuitspraak van 29 juli 2025 [3] heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat er nadere vragen gesteld moesten worden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de toetsing aan artikel 12 OLW en de genoegzaamheid van het EAB.

4.Aanvullende informatie na de tussenuitspraak van 29 juli 2025

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van 29 juli 2025 heeft het IRC de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
“According to section D, and your correspondence of 15.07.2025 the EAW is based on a judgement in appeal.
1. Could you inform me which instance rendered the judgement in appeal? And on which date was the judgement in appeal rendered?
2. What sentence was imposed on [opgeëiste persoon]in the appeal procedure? Is that 1 year of deprivation of liberty, as mentioned in section B of the EAW?
3. The Court of Amsterdam would like to knowhow[opgeëiste persoon] was informed that the address instruction was also applicable during the appeal procedure?”
Op 31 juli 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de navolgende antwoorden gegeven:
“1. The judgment in the appellate proceedings was issued by the District Court in Gdansk the court of second instance hearing appeals from the court of first instance, the Regional Cour in Malbork
2 The judgment in the appellate proceedings of the District Court in Gdansk was issued on 18.12.2023
3 In the appeal proceedings, the District Court in Gdansk upheld the judgment of the Regional Court in Malbork of 27.07.2023, i.e., the sentence of one year of imprisonment
4. The sentence of one year of imprisonment is specified in Part B of the EAW
5 On 18.11.2022, and 23.03.2023, [opgeëiste persoon] was instructed to report any change of residence. This obligation applies to all criminal proceedings, including appellate proceedings (Articles 132, 133, 138, 139 of the Code of Criminal Procedure)”
In aanvulling op de vaststellingen in de tussenuitspraak overweegt de rechtbank dat de opgeëiste persoon bij de voorgeleiding op 16 mei 2025 heeft verklaard dat hij wist van het vonnis in eerste aanleg.
Verder heeft de opgeëiste persoon bij de behandeling van het EAB ter zitting van 10 juli 2025 verklaard:

De laatste keer dat ik mijn Poolse advocaat sprak, vertelde hij mij dat hij hoger beroep had aangespannen. Hij zei dat hij nog in afwachting was van de datum voor die zitting. Daarna zijn wij het contact met elkaar kwijtgeraakt. Ik kon hem niet meer bereiken en weet dus niet of de zitting in hoger beroep al is geweest. Ik heb voor het laatst contact gehad met mijn Poolse advocaat via de telefoon kort na de zitting in eerste aanleg.”
4.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat artikel 12 OLW aan de overlevering in de weg staat. Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt niet dat de opgeëiste persoon geïnformeerd is dat de adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep, ondanks dat hier meerdere keren specifiek naar gevraagd is. Deze adresinstructies zijn immers gegeven voordat het vonnis in eerste aanleg is gewezen. Hierdoor heeft de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen. De raadsvrouw heeft verwezen naar drie uitspraken van de rechtbank, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat uit de stukken niet uitdrukkelijk blijkt dat de adresinstructie zich ook uitstrekt over de procedure in hoger beroep. [4]
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en de overlevering toe te staan. Uit het EAB en de aanvullende stukken blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was en dus op de hoogte was van de lopende procedure. Daarnaast heeft hij twee keer een adresinstructie gekregen. Als iemand weet dat er een procedure loopt, dan moet deze persoon hem in de gaten houden. Bij de opgeëiste persoon lag dan ook de verplichting om de desbetreffende procedure in de gaten te houden. Anders zou het wegduiken door geen adreswijziging door te geven, worden gefaciliteerd.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
De rechtbank verwijst naar haar overwegingen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de tussenuitspraak van 29 juli 2025, waarin onder meer is geoordeeld dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan bij de procedure in hoger beroep en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij wist van het vonnis in eerste aanleg en kort daarna nog contact heeft gehad met zijn raadsman die hem had verteld dat hij hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis en dat hij in afwachting was van een datum voor die zitting.
Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 31 juli 2025, in samenhang gelezen met de op 15 juli 2025 verstrekte aanvullende informatie, blijkt het volgende. De opgeëiste persoon heeft op 18 november 2022 bij zijn verhoor als verdachte tegenover de politie een adresinstructie gekregen, die hij heeft ondertekend en hij heeft op 23 maart 2023 wederom een adresinstructie gekregen. De opgeëiste persoon is, blijkens het ingevulde D-formulier over het hoger beroep, op 28 november 2023 opgeroepen voor de zitting in hoger beroep op het adres dat hij had opgegeven. Voorts was de opgeëiste persoon op de hoogte van het vonnis in eerste aanleg en had hij van zijn raadsman vernomen dat zijn raadsman namens hem hoger beroep tegen dat vonnis had ingesteld. Ook had hij van zijn raadsman begrepen dat de datum voor de zitting in hoger beroep nog niet bekend was.
De rechtbank is – in het licht van deze omstandigheden – van oordeel dat de opgeëiste persoon had moeten beseffen dat hij op het door hem opgegeven adres een oproep zou kunnen krijgen. Door niet zelf in de gaten te houden wat de stand van zaken van die hoger beroepsprocedure was, is hij kennelijk onzorgvuldig geweest. De omstandigheden dat de adresinstructies dateren van voor het vonnis in eerste aanleg en niet expliciet blijkt dat de opgeëiste persoon daarbij is geïnstrueerd dat dit ook voor het hoger beroep geldt, zoals de raadsvrouw terecht opmerkt, kunnen daar in de gegeven omstandigheden niet aan afdoen.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
4.2.
Genoegzaamheid
Standpunten van de verdediging en officier van justitie
De raadsvrouw en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het EAB met de aanvullende informatie genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen over de genoegzaamheid van het EAB in de tussenuitspraak van 29 juli 2025. Deze overwegingen dienen hier eveneens als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
De rechtbank is, met de raadsvrouw en officier van justitie, van oordeel dat het EAB, met de aanvullende informatie van 31 juli 2025, genoegzaam is.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Courtin
Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Ter publicatie aangeboden.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (