Uitspraak
1.Waar de zaak over gaat
- in 2009 is het bouwproject aan Attica vergund; het project bestaat uit twee onderdelen: de renovatie van bestaande bouw en nieuwbouw;
- in 2013, toen nog niet was begonnen met de bouw, heeft de gemeente haar voornemen om de vergunningen in te trekken kenbaar gemaakt, maar vervolgens toch besloten om de vergunningen in stand te houden;
- in 2015 is gestart met de renovatie van de bestaande bouw, die was in 2016 klaar. De nieuwbouw is daarna nog niet gestart;
- in 2021 heeft de gemeente de vergunningen daadwerkelijk ingetrokken, nadat zij eerst opnieuw haar voornemen daartoe kenbaar had gemaakt;
- in 2023 heeft de bestuursrechter in een door Attica gestarte zaak het besluit tot intrekking van de vergunningen teruggedraaid.
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
“dezelfde gebreken”kleven als aan de beslissing op bezwaar. Hiermee heeft de bestuursrechter over beide besluiten in feite hetzelfde rechtmatigheidsoordeel gegeven. Het verweer dat het primaire besluit alleen door nieuwe feiten en omstandigheden is herroepen gaat niet op, omdat de gemeente de bestaande situatie ook al ten tijde van haar besluit tot intrekking had
behorente kennen. Zoals voortvloeit uit het zorgvuldigheidsbeginsel in artikel 3:2 Algemene Wet Bestuursrecht, dient de gemeente bij de voorbereiding van besluitvorming de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Deze verplichting heeft de gemeente niet nageleefd in de periode tussen de zienswijze van Attica en haar besluit tot intrekking, waarin Attica nota bene een goedkeuring met betrekking tot de nieuwbouw heeft verkregen van een andere afdeling van de gemeente.
“niet anders (kan) worden geconcludeerd dan dat binnen afzienbare tijd en al vóór dat het college op 12 april 2021 besloot de omgevingsvergunningen in te trekken, met de (feitelijke) bouwwerkzaamheden zou worden gestart”, en baseert dit mede op de overwegingen van de commissie hierover. De bestuursrechter verwijst daarbij kennelijk naar het verwijt van de bezwaarschriftencommissie dat de gemeente Attica niet in de gelegenheid heeft gesteld nadere, onderbouwende stukken over te leggen.
- dat Attica zelf net zozeer verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen bescherming van artikel 6:162 BW meer toekomt (in pari delicto);
- dat het onrechtmatige besluit niet aan de gemeente kan worden toegerekend;
- dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van Attica;
- dat de schade niet aan het onrechtmatige besluit kan worden toegerekend, dan wel de schadevergoeding moet worden gematigd;
- dat de gemeente een vordering tot schadevergoeding uit wanprestatie op Attica heeft die verrekend moet worden met een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad van Attica op de gemeente.
verderevertraging van het project als geheel heeft veroorzaakt, maar omdat dit in de hypothetische situatie niet anders zou zijn geweest - de gemeente heeft dat ook niet betoogd - is die vertraging hier niet relevant.