ECLI:NL:RBDHA:2015:44

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2015
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7400
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor het bouwen van een spiltrap en de gevolgen voor privacy en woongenot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een spiltrap op het perceel van de vergunninghouder. Eiseres, die op het aangrenzende perceel woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vreest dat de spiltrap haar privacy en woongenot zal aantasten. De spiltrap, die een hoogte heeft van 3,63 meter, biedt toegang tot een balkon op de eerste verdieping van de woning van de vergunninghouder. Eiseres heeft aangevoerd dat de spiltrap zonder haar toestemming is geplaatst en dat deze een inbreuk vormt op haar privacy, omdat er vanaf de trap zicht is op haar perceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de spiltrap binnen twee meter van de grenslijn van het erf van eiseres is gelegen en dat er geen toestemming is verleend voor de bouw. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de spiltrap geen balkon of soortgelijk werk is in de zin van artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, omdat deze bedoeld is als brandtrap en niet als een plek om langdurig te verblijven. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is voor de verlening van de omgevingsvergunning.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de belangen van eiseres bij de verlening van de vergunning niet voldoende zijn meegewogen, maar dat dit gebrek is hersteld door haar te horen tijdens de hoorzitting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend, omdat de spiltrap voldoet aan de voorwaarden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en dat er geen andere weigeringsgronden van toepassing zijn. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/7400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te[X], eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Jue),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: [naam]).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het bouwen en het gebruiken van een spiltrap op het perceel [adres] te [X].
Bij besluit van 23 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 6 augustus 2014 is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld om aan het geding deel te nemen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2014. Eiseres, vergezeld van haar echtgenoot, is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij het aanvraagformulier van 10 februari 2014 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het bouwen en het gebruiken van een spiltrap in de achtertuin van zijn perceel [adres] 30 te [X]. Deze trap met een hoogte van 3,63 meter biedt toegang tot het balkon op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning van vergunninghouder. In de oorspronkelijke situatie was de achtertuin vanaf het balkon niet bereikbaar. De spiltrap is zeven jaar geleden op dit perceel geplaatst en heeft gelet op het aanvraagformulier de functie van brandtrap.
1.2
Eiseres woont op het aangrenzende perceel. Op de erfgrens van de percelen bevindt zich een scheidingsmuur. Op 13 februari 2014 heeft eiseres een verzoek om handhavend op te treden tegen de spiltrap bij verweerder ingediend. Daarbij heeft eiseres melding gemaakt dat deze trap tijdens haar vakantie een aantal jaren geleden zonder haar toestemming is geplaatst. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de spiltrap verleend. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder uiteengezet dat eiseres, die een verzoek om handhavend op te treden tegen de spiltrap had ingediend, ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze tegen het voornemen tot verlening van de omgevingsvergunning in te dienen. De belangen van eiseres zijn daarom bij de verlening van deze omgevingsvergunning onvoldoende meegewogen en het primaire besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Nu eiseres tijdens de hoorzitting is gehoord, is zij naar de mening van verweerder door dit verzuim niet in haar processuele belangen benadeeld en is dit gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in bezwaar hersteld.
2.2
Verweerder heeft vervolgens gemotiveerd dat, anders dan eiseres heeft gesteld, door het bouwplan geen sprake is van een ernstige aantasting van haar woongenot en privacy. Ook is haar woning door het bouwplan niet inbraakgevoeliger geworden. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat de spiltrap (brandtrap) geen soortgelijk werk is als bedoeld in dit artikel. Er is daarom geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat. De gevraagde omgevingsvergunning is daarom naar de mening van verweerder terecht verleend.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat vanaf de spiltrap en het plateau van die trap, dat slechts op 20 cm van haar perceel is geplaatst, rechtstreeks zicht is op haar gehele perceel. Hierdoor is sprake van aantasting van haar privacy en woongenot. Het is juist dat de trap zeven jaar geleden is geplaatst, maar van meet af aan was eiseres niet gelukkig met de situering van de trap ten opzichte van haar perceel. Zij heeft nooit bezwaar gemaakt tegen de plaatsing van de spiltrap, omdat vergunninghouder die trap niet veel gebruikt. De huidige situatie is echter anders aangezien vergunninghouder zijn woning te koop heeft gezet. Eiseres vreest dat wanneer een jong gezin met kinderen de woning zal kopen dan te pas en te onpas van de spiltrap gebruik zal worden gemaakt, waardoor haar woongenot zal worden aangetast.
3.2
Eiseres is voorts van mening dat de oorspronkelijk situatie, te weten het balkon met de scheidingsmuur niet te vergelijken is met de geplaatste trap met plateau. Vanaf het plateau is er zonder afscheiding direct zicht op het perceel van eiseres. Vanaf de trap is de woning van eiseres gemakkelijk bereikbaar en daarom inbraakgevoeliger, terwijl dit zonder de trap niet het geval is. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.4. van de uitspraak van het hof van Arnhem van 8 februari 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AS7586, stelt eiseres dat de trap met plateau wel een soortgelijk werk is in de zin van artikel 5:50 van het BW. De trap is binnen twee meter van de grens van het perceel van eisers gebouwd en aangezien deze kan worden gebruikt om erop te vertoeven, is er naar de mening van eiseres wel sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
4. In reactie op deze beroepsgrond heeft verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt, dat naar zijn mening geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering, in het verweerschrift verwezen naar uitspraken van de rechtbank van Maastricht van 18 augustus 2006 en 14 februari 2007, ECLI:NL:RBMAA:2006:AY8418 respectievelijk ECLI:NL:RBMAA:2007:AZ8708. Eerder in het verweerschrift in bezwaar heeft verweerder ook verwezen naar het arrest van 13 juni 2003 van het Parket van de Hoge Raad, ECLI:NL:PHR:2003:AF5547.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Kern [X]”. Het betrokken perceel heeft de bestemmingen “Wonen” en “Waarde-Archeologie-3”. Tussen partijen is niet in geschil dat de spiltrap in strijd is met deze bestemmingen. Ook is niet in geschil dat de hoogte van de spiltrap in strijd is met artikel 19.2.5, aanhef en onder c, van de planvoorschriften. Hierin is bepaald dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter mag bedragen, terwijl de spiltrap een hoogte heeft van 3,63 meter.
5.3
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5.4
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.5
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vermelde voorwaarde. Verweerder was dus bevoegd van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo.
5.6
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsvrijheid toe. Bij de beslissing om al dan niet van het bestemmingsplan af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
6.1.
Gelet op hetgeen partijen hebben aangevoerd, ziet de rechtbank zich in de eerste plaats gesteld voor de beantwoording van de vraag of een evidente privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de spiltrap in de weg staat.
6.2
Vaststaat dat de spiltrap binnen twee meter van de grenslijn van het erf van eiseres is gelegen en dat deze uitzicht geeft op haar erf. Tevens staat vast dat eiseres geen toestemming heeft verleend voor het bouwen de spiltrap en zij voorts bezwaren heeft tegen de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwplan, zodat voor de bouw van de spiltrap een privaatrechtelijke belemmering bestaat.
6.3
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in zijn uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4229, heeft overwogen, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning in de weg staat slechts aanleiding wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat.
6.4
In artikel 5:50, eerste lid, van het BW is bepaald dat tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
6.5
Naar het oordeel van de rechtbank is de spiltrap geen balkon of soortgelijk werk als bedoeld in artikel 5:50 van het BW. Uit het hiervoor genoemde arrest van
13 juni 2003 van het Parket van de Hoge Raad volgt dat voor het aanmerken van een balkon of soortgelijk werk als bedoeld in artikel 5:50 van het BW vereist is dat het de bedoeling is om gedurende een langere periode op het betreffende werk te kunnen verblijven. De enkele omstandigheid dat vanaf het betreffende bouwwerk uitzicht wordt verkregen op het buurerf is niet toereikend om te spreken van een balkon of soortgelijk werk. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat de spiltrap, die bedoeld is als brandtrap, bestemd is daarop te vertoeven. Voor dit oordeel acht de rechtbank van belang dat de spiltrap het doel heeft om als brandtrap ofwel vluchttrap te dienen in geval van nood. Dit is niet door eiseres bestreden.
6.6
Nu geen sprake is van een balkon of soortgelijk werk als hiervoor bedoeld, doet zich naar het oordeel van de rechtbank geen privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter voor. Gelet hierop staat er, gezien de in punt 6.3 weergegeven vaste jurisprudentie van de Afdeling, in dit opzicht geen belemmering aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de spiltrap in de weg. De burgerlijke rechter is evenwel de eerst aangewezene om de vraag of een privaatrechtelijke belemmering aan (het gebruik van) de spiltrap in de weg staat te beantwoorden. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
7.1
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot verlening van de omgevingsvergunning ten behoeve van de spiltrap gebruik heeft kunnen maken. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.2
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiseres, dat zij als gevolg van het bouwplan in haar woongenot en privacy zal worden aangetast, niet kan worden onderschreven. Voorafgaand aan de bouw van de spiltrap was er immers al een balkon over de gehele lengte van de eerste etage van desbetreffende woning aanwezig - dat nog steeds aanwezig is - van waaruit op het perceel van eiseres rechtstreeks zicht is. De stelling van eiseres dat de oorspronkelijke situatie, te weten het balkon en de scheidingsmuur niet vergelijkbaar is met de huidige situatie, laat het voorgaande onverlet. Deze vergelijking, wat hiervan ook zij, doet namelijk niets af aan het feit dat vanaf het balkon reeds zicht op het perceel van eiseres bestond. De aanwezigheid van de spiltrap heeft daarin geen verandering gebracht. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de spiltrap al zeven jaren aanwezig is en dat eiseres nooit eerder over aantasting van haar woongenot en privacy heeft geklaagd.
7.3
Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat met de plaatsing van de spiltrap haar woning inbraakgevoeliger is geworden. Eiseres heeft dit nooit eerder kenbaar gemaakt. Evenmin is aangetoond dat gedurende de zeven jaren dat de spiltrap aanwezig is, ooit via deze trap (een poging tot) inbraak in haar woning heeft plaatsgevonden.
7.4
De enkele vrees van eiseres dat potentiële nieuwe eigenaren van de woning aan de [adres] 30 de spiltrap anders, te weten te pas en te onpas zullen gebruiken, leidt niet tot een ander oordeel. Dat is een toekomstige onzekere gebeurtenis waarmee verweerder bij de afweging van de belangen geen rekening heeft hoeven houden. Voor zover van het door eiseres gevreesde oneigenlijk gebruik door de nieuwe eigenaren sprake zal zijn, kan eiseres zich tot verweerder wenden met een verzoek om hiertegen handhavend op te treden.
7.5
De rechtbank komt tot de conclusie dat, aangezien op goede gronden toestemming is verleend, de strijd met het bestemmingsplan is opgeheven.
7.6
Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft verweerder, gelet op artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend en heeft hij deze in het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.