ECLI:NL:RBDHA:2016:7513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2016
Publicatiedatum
5 juli 2016
Zaaknummer
AWB 16/1714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wegens overtreding van de tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De zaak betreft de oplegging van een bestuurlijke boete van € 8.000,- aan eiseres op grond van artikel 19a van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) wegens het laten verrichten van arbeid door vreemdelingen zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens een controle op 24 februari 2015 twee vreemdelingen in de onderneming van eiseres zijn aangetroffen, die werkzaamheden verrichtten zonder de benodigde vergunningen. Eiseres voerde aan dat zij een slapende vennootschap was en dat de werkzaamheden door de vreemdelingen in opdracht van een medebestuurder waren verricht, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres als werkgever verantwoordelijk was voor de naleving van de wetgeving. De rechtbank heeft de boete in stand gehouden, maar gematigd tot € 4.000,- per overtreding, omdat niet vaststond dat de werkzaamheden een meer dan incidenteel karakter hadden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om de medebestuurder te verplichten tot medewerking aan de opheffing van de vennootschap af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/1714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(bestuurder: [persoon 1] ),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder,

(gemachtigde: G.A.M. Zwagemakers).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres op grond van artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een boete opgelegd van € 8.000,- wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 januari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. [persoon 1] , bestuurder van [eiseres] B.V. was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was de vader van [persoon 1] aanwezig.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Blijkens het op ambtsbelofte door arbeidsinspecteurs van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (arbeidsinspecteurs) opgemaakte boeterapport van 15 juli 2015 (boeterapport) zijn, voor zover hier van belang, tijdens een controle op 24 februari 2015 twee vreemdelingen, [vreemdeling 1] met de Egyptische nationaliteit en [vreemdeling 2] met de Syrische nationaliteit, op de locatie [adres] aangetroffen, terwijl zij arbeid ten behoeve van de onderneming van eiseres verrichtten, bestaande uit het roeren van specie in een emmer en het aanvegen van de vloer ( [vreemdeling 1] ) en het verrichtten van hand en spandiensten ( [vreemdeling 1] ). Volgens de arbeidsinspecteurs was er sprake van een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav, aangezien voornoemde vreemdelingen werkzaamheden verrichtten zonder dat eiseres in het bezit was van een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning (twv) of gecombineerde vergunningen voor arbeid voor deze vreemdelingen. Eiseres staat ingeschreven in het handelsregister van Kamers van Koophandel als besloten vennootschap. Ten tijde van de controle stonden [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV ingeschreven als bestuurders van eiseres. Gemachtigde [persoon 1] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] BV. [persoon 2] is bestuurder van [bedrijf 2] BV. Op de locatie [adres] is de eenmanszaak [bedrijf 3] gevestigd waarvan [persoon 3] eigenaar is ( [persoon 3] ).
Op basis van de onderzoeksbevindingen van de arbeidsinspecteurs heeft verweerder eiseres bij brief van 24 september 2015 in kennis gesteld van zijn voornemen om een bestuurlijke boete van € 6.000,- op te leggen. Nadat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen, heeft verweerder het primaire besluit genomen.
In het primaire besluit heeft verweerder zich - samengevat weergegeven - op het standpunt gesteld dat terecht en op goede gronden is overgegaan tot het opleggen van onderhavige boete, aangezien voldaan is aan het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, sub 1 van de Wav en artikel 2, eerste lid, van de Wav. Met betrekking tot de hoogte van de boete is verweerder van oordeel dat op basis van het onderliggende boeterapport onvoldoende vast staat dat de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden een meer dan incidenteel karakter hadden. Volgens verweerder rechtvaardigen deze omstandigheden afwijking van het boetenormbedrag in die zin dat de boete met 50% wordt gematigd van € 8.000,-- tot € 4000,-- per overtreding conform artikel 10 van de Beleidsregel Wet arbeid vreemdelingen 2015. Van (bijzondere) omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een boete of tot (verdere) matiging van de boete moet worden overgegaan, is niet gebleken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het in het primaire besluit ingenomen standpunt gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft het boeterapport hieraan ten grondslag gelegd.
2. In beroep heeft eiseres goeddeels haar in bezwaar aangevoerde gronden gehandhaafd. Eiseres voert aan dat zij sinds geruime tijd een slapende vennootschap is. Voor de ontbinding van de vennootschap is het noodzakelijk dat de andere bestuurder, [persoon 2] , medeondertekent. Zijn verblijfplaats is echter onbekend. Uit het boeterapport blijkt dat de verschillende personen geruime tijd na de inspectie op 24 februari 2015 na elkaar zijn gehoord, waardoor afstemming van de verklaringen ruimschoots mogelijk was. Hierdoor zijn de verklaringen die in het boeterapport zijn opgenomen ongeloofwaardig. Het vermelde adres van [persoon 2] in het boeterapport is onjuist. De opdrachtbevestiging aan [bedrijf 3] is ten onrechte gesteld op briefpapier van eiseres. Het kan niet de bedoeling van de wetgever zijn dat de consequenties van de onwettige activiteiten van [persoon 2] aan eiseres (lees: [persoon 1] ) worden toegerekend. De werkzaamheden door de illegale werkkrachten werden verricht in opdracht van [persoon 2] als privé persoon. De verklaring van [persoon 2] dat hij namens eiseres optreedt, is een pertinente leugen. Eiseres meent dat van boeteoplegging dient te worden afgezien dan wel dat de boete aan [persoon 2] in privé dient te worden opgelegd of aan [bedrijf 2] BV. Tot slot verzoekt eiseres de rechtbank [persoon 2] te verplichten mee te werken aan de opheffing van eiseres en zijn nog openstaande schulden aan eiseres te voldoen.
3. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder op goede gronden is overgegaan tot het opleggen van de onderhavige boete en, zo ja, of er aanleiding bestond om tot matiging van de hoogte van de boete over te gaan. Bij deze beoordeling acht de rechtbank het navolgende van belang.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav, voor zover thans van belang, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 18 van de Wav, voor zover thans van belang, wordt als overtreding aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, van de Wav, wordt namens de minister de bestuurlijke boete opgelegd aan degene op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, zesde lid, voor zover thans van belang, stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2015 (hierna: de Beleidsregel 2015) worden bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 12.000,- per persoon per overtreding gesteld.
Volgens artikel 10 van de Beleidsregel 2015 kan in alle andere gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wav, de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dienen, juist omdat een boete als hier bedoeld een punitieve sanctie betreft, aan de bewijsvoering van de overtreding en aan de motivering van het sanctiebesluit strenge eisen te worden gesteld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1064. Hierbij geldt, toegespitst op de onderhavige zaak, dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door de arbeidsinspecteurs opgemaakt en ondertekend boeterapport. Dit is slechts anders, indien sprake is van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt. De rechtbank verwijst op dit punt naar de uitspraken van de Afdeling van 17 juni 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI8480 en 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8082.
De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende boeterapport blijkt dat twee inspecteurs en een politieambtenaar zich op 24 februari 2015 bevonden op het adres [adres] waar de eenmanszaak [bedrijf 3] is gevestigd. Bij het aanlopen naar de onderneming konden de inspecteurs door de etalageruit naar binnen kijken. Zij zagen dat de onderneming voor klanten was gesloten en volledig werd verbouwd. Een van de inspecteurs zag direct achter de etalageruit een opvallend grote man met een lange plank in zijn handen staan. Dit bleek vreemdeling [vreemdeling 1] te zijn. Naast hem stond een mannelijk persoon met een leren jasje, dit bleek later [persoon 2] , medebestuurder van eiseres te zijn. Hij was de aannemer en op het moment dat hij de inspecteurs zag heeft hij hen binnengelaten. Nadat de inspecteurs zich hadden gelegitimeerd en het doel van hun komst hadden medegedeeld gingen zij de onderneming verder binnen. Inspecteur [inspecteur] zag in een van de ruimtes links van hem een man op zijn knieën zitten. Dit bleek de vreemdeling [vreemdeling 1] te zijn. Hij zag dat de vreemdeling in zijn hand een spatel vasthield, waarmee hij in een emmer aan het roeren was in zeer dunne cementpap.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het boeterapport blijkt dat vreemdeling [vreemdeling 1] aan de inspecteurs heeft verklaard dat hij is gevraagd om te helpen met de verbouwing, dat hij alles doet om te helpen en dat hij aan het vegen was. Vreemdeling [vreemdeling 1] heeft verklaard dat hij heeft gevraagd of hij kon werken, dat hij kon komen helpen om vuil op de bouwplek op te ruimen en 10 euro voor zijn werkzaamheden zou krijgen.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de verklaringen van de twee inspecteurs, de politieambtenaar, en de vreemdelingen [vreemdeling 1] en [vreemdeling 1] vast staat dat deze vreemdelingen arbeid hebben verricht in de onderneming gevestigd op het adres [adres] . De rechtbank overweegt voorts dat de Wav uitgaat van een ruime invulling van het begrip ‘arbeid’, zodat voormelde werkzaamheden als werkzaamheden in de zin van de Wav dienen te worden gekwalificeerd. Van belang is slechts dat een ander ten behoeve van een rechtspersoon of een natuurlijke persoon werkzaamheden verricht. Niet van belang is of de vreemdelingen in een gezagsverhouding staan tot belanghebbende, of dat loon wordt betaald of dat het hulp betrof. Ook helpen is dus arbeid in de zin van de Wav nu aard, omvang en duur van de werkzaamheden niet ter sprake doen. Gelet op het bovenstaande staat vast dat de vreemdelingen arbeid in de zin van de Wav hebben verricht.
5. De rechtbank overweegt vervolgens dat de Wav een eigen werkgeversbegrip kent dat afwijkt van hetgeen in het Burgerlijk Wetboek wordt verstaan onder een werkgever. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 1 en 2 van de Wav (Kamerstukken II, 1993/1994, 23 574, nr. 3, blz. 13) blijkt dat diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever is en dat deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk is voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Aard, omvang en duur van de werkzaamheden en de vraag of loon is betaald dan wel het enkel hulp betrof, is voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet van belang, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:771. Evenmin is relevant of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding. Niet is vereist dat de werkzaamheden een zekere tijd voortgeduurd hebben. Ook in het geval de werkzaamheden van korte duur zijn geweest, is sprake van arbeid in de zin van de Wav. Ook is niet vereist dat het bedrijf de vreemdeling bedrijfsmatig arbeid laat verrichten dan wel opdracht hiertoe geeft. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht, is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende (Kamerstukken II, 1993/1994, 23 574, nr. 5, blz. 2).
Uit de waarneming van de twee inspecteurs, de politieambtenaar, in onderlinge samenhang bezien met hetgeen [persoon 2] en [persoon 3] hebben aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat eiseres de opdracht heeft gekregen om verbouwingswerkzaamheden te verrichten in [bedrijf 3] en dat de vreemdelingen hier arbeid verrichtten. Dit houdt in dat voldoende is komen vast te staan dat deze werkzaamheden ten behoeve van eiseres werden verricht. Dat er enige tijd is verstreken tussen de controle en de verklaringen van betrokkenen maakt niet dat de verklaringen daarmee ongeloofwaardig zijn. Op 19 maart 2015 heeft [persoon 2] een schriftelijke verklaring afgelegd, [persoon 3] is op 20 april 2015 gehoord en [persoon 2] op 17 juni 2015. Deze termijnen zijn niet zodanig lang dat aan de inhoud van de verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Nu de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden ten behoeve van de onderneming van eiseres werden verricht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht heeft aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, aanhef en sub b, onder 1˚, van de Wav. Nu voor deze werkzaamheden geen tewerkstellingsvergunning was verstrekt heeft eiseres gehandeld in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wav. Gelet op het ruime werkgeversbegrip doet niet ter zake dat ten tijde van de controle eiseres een slapende vennootschap zou zijn dan wel dat de opdrachtbevestiging van 2 februari 2015 van eiseres aan [bedrijf 3] vals opgemaakt zou zijn.
Eiseres stelt verder dat [persoon 2] in persoon aangesproken dient te worden voor de overtreding en niet eiseres. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de controle [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV stonden ingeschreven als bestuurders van eiseres. Gemachtigde [persoon 1] is bestuurder van [bedrijf 1] BV en [persoon 2] bestuurder van [bedrijf 2] BV. Dat [persoon 1] als medebestuurder niet op de hoogte was van de werkzaamheden door de vreemdelingen [vreemdeling 1] en [vreemdeling 1] maakt niet dat verweerder eiseres ten onrechte heeft aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, aanhef en sub b, onder 1˚, van de Wav. Instemming met, respectievelijk wetenschap van de arbeid is voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet vereist. Het begrip “arbeid laten verrichten” impliceert verder geen actieve rol; het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid (zie de uitspraken van de afdeling van 11 juli 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA9298 en 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3231).
6. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van verweerder. Verweerder moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, zesde lid, van de Wav heeft de minister de Beleidsregel vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. De Beleidsregel is door de Afdeling als zodanig niet onredelijk bevonden (zie onder meer de uitspraak van 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM8823). Ook bij de toepassing van de Beleidsregel en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder andere een uitspraak van 20 januari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BK9936) blijkt dat in situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid van boeteoplegging wordt afgezien. Hiertoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen. Zoals de Afdeling heeft overwogen (uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:242) is het de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever in de zin van de Wav om bij aanvang van de arbeid na te gaan of aan de voorschriften van de wet wordt voldaan.
7. Eiseres voert aan dat sprake is van het ontbreken, dan wel een verminderde mate van verwijtbaarheid, omdat de werkzaamheden door de vreemdelingen werden verricht in opdracht van [persoon 2] als privé persoon. De verklaring van [persoon 2] dat hij namens eiseres optreedt, is een pertinente leugen. De opdrachtbevestiging met [bedrijf 3] is buiten medeweten van eiseres aangegaan. Zij heeft hiervoor geen toestemming gegeven, aldus eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiseres er alles wat redelijkerwijs mogelijk was aan heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op eiseres de primaire verantwoordelijkheid rust om de nodige kennis en informatie te vergaren omtrent alle wettelijke vereisten die van belang zijn voor de bedrijfsvoering van haar onderneming. De rechtbank ziet zich in haar oordeel gesteund door de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BT6674). Het laten bestaan van een slapende vennootschap waarvan slechts het postbusnummer is geblokkeerd en waarbij het contact met de medebestuurder van de vennootschap, dhr [persoon 2] , reeds geruime tijd is verbroken waardoor eiseres niet op de hoogte is van zijn woonplaats, geeft geen blijk van het verrichten van maximale inspanningen om onderhavige situatie te voorkomen. Dat eiseres er niet van op de hoogte was dat medebestuurder [persoon 2] in haar naam verbouwingswerkzaamheden heeft aangenomen valt onder de eigen verantwoordelijkheid van een werkgever in de zin van de Wav.
9. Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank als volgt. Bij uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3138, heeft de Afdeling, samengevat weergegeven, geoordeeld dat het boetenormbedrag van € 12.000,-- als bovengrens niet onredelijk is voor de door verweerder beoogde groep van hardnekkige malafide rechtspersonen of daarmee gelijk te stellen werkgevers. Dit boetenormbedrag is echter dusdanig hoog dat verweerder, uit een oogpunt van evenredigheid, zijn beleid op het punt van het aan te houden boetenormbedrag had moeten differentiëren voor werkgevers die niet tot voormelde groep behoren. Door het verhoogde boetenormbedrag van € 12.000,- uniform toe te passen, heeft hij dat niet gedaan. Gelet op het voorgaande is de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2013 (Beleidsregel) in zoverre onredelijk. Zolang verweerder het gebrek aan nadere differentiatie in de Beleidsregel niet heeft hersteld, ziet de Afdeling aanleiding de minister te houden aan het in de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012 neergelegde boetenormbedrag van € 8.000,-, dat de Afdeling als zodanig niet onredelijk heeft bevonden. Het ligt op de weg van verweerder om het in de bij de Beleidsregel behorende Tarieflijst vastgestelde boetenormbedrag nader te bezien en daarbij te komen tot een stelsel dat voldoende gedifferentieerd is om te kunnen leiden tot oplegging van een boete, die in het desbetreffende geval als evenredig is aan te merken.
In het licht van vorengaande en onder verwijzing naar het Besluit tot wijziging van de Beleidsregel boeteoplegging 2015 (Stcrt. 2015, nr. 36169), waarin het boetenormbedrag met terugwerkende kracht tot 7 oktober 2015 is verlaagd tot € 8.000,- per overtreding heeft verweerder in het bestreden besluit terecht een boetebedrag van € 8.000,- vastgesteld. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat op basis van het onderliggende boeterapport onvoldoende vast staat dat de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden een meer dan incidenteel karakter hadden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze omstandigheden afwijking van het boetenormbedrag rechtvaardigen in die zin dat de boete met 50% wordt gematigd van € 8.000,-- tot € 4000,-- per overtreding conform artikel 10 van de Beleidsregel 2015.
10. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden die aanleiding vormen de boete verder te matigen.
11. Het verzoek van eiseres om deze rechtbank te verplichten om [persoon 2] mee te laten werken aan de opheffing van eiseres en zijn nog openstaande schulden aan eiseres te voldoen, zal worden afgewezen aangezien dergelijke verzoeken gericht dienen te worden aan de civiele sector van een rechtbank en niet de bestuursrechtsector.
12. Het beroep is gelet op het voorgaande ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.