ECLI:NL:RBDHA:2016:941
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en oplegging inreisverbod op basis van strafrechtelijke veroordelingen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is ingetrokken en die een inreisverbod van tien jaar is opgelegd. De verzoeker betoogde dat het inreisverbod ten onrechte was opgelegd op basis van oude strafrechtelijke veroordelingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het inreisverbod rechtmatig waren, omdat verzoeker zich na de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit opnieuw schuldig had gemaakt aan een misdrijf. De voorzieningenrechter concludeerde dat de toepassing van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 op verzoeker gerechtvaardigd was, en dat er geen sprake was van schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De voorzieningenrechter weegt de lange strafrechtelijke geschiedenis van verzoeker mee in de belangenafweging, waarbij de belangen van de Nederlandse samenleving zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder waren dat verweerder in redelijkheid van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien.