ECLI:NL:RBDHA:2018:10653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
NL18.12107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Eritrese vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het Dublingehoor onzorgvuldig was en dat zij afhankelijk was van haar broer die in Nederland verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Dublingehoor, hoewel kort, niet onzorgvuldig was en dat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar bezwaren te uiten. De rechtbank oordeelde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiseres eerder asiel had aangevraagd in Italië. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM en artikel 16 van de Dublinverordening verworpen, omdat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid geen toepassing hoefde te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder de Dublinverordening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12107

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigden: mr. G.A.P. Avontuur en mr. Z.R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.D. Schreuder).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL18.12108, plaatsgevonden op 2 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Als tolk is verschenen G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van Eritrese nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Op 8 maart 2018 heeft zij een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat zij op 31 januari 2018 asiel heeft aangevraagd in Italië. Op 18 april 2018 zijn de Italiaanse autoriteiten gevraagd eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] . Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het terugnameverzoek. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 16 of in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op grond waarvan verweerder de aanvraag aan zich had moeten trekken.
3. Eiseres voert ten eerste aan dat de procedure onzorgvuldig is geweest nu het Dublingehoor op 12 maart 2018 te gehaast is afgenomen. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat haar asielaanvraag in Nederland behandeld moet worden. Italië kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening niet worden aangewezen als verantwoordelijke lidstaat. Ook haar broertje heeft rechtmatig verblijf in Nederland en zij heeft zijn steun nodig. Verweerder heeft inmiddels aan de rest van het gezin, zijnde haar ouders en jongere broertjes en zusjes, een mvv [3] verleend in het kader van nareis. Zij beroept zich in dit kader op artikel 8 van het EVRM. Eiseres handhaaft tevens haar beroep op artikel 16 en artikel 17 van de Dublinverordening. Ook is zij door haar vele gezondheidsproblemen een extra kwetsbare asielzoeker als bedoeld in het arrest van het EHRM [4] in de zaak Tarakhel [5] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres omdat zij daar eerder asiel heeft aangevraagd.
Dublingehoor
5. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het Dublingehoor van 12 maart 2018 slechts 20 minuten heeft geduurd, uit de verslaglegging hiervan niet blijkt dat deze haastig is afgenomen. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank voldoende in de gelegenheid geweest om te verklaren over haar ervaringen in Italië en over haar mogelijke bezwaren tegen de overdracht aan Italië. Eiseres heeft duidelijk verklaard dat haar enige bezwaar tegen de overdracht is dat zij bij haar broer in Nederland wil blijven. De gehoormedewerker heeft ondanks haar eenduidige verklaringen meermalen doorgevraagd of er wellicht nog andere bezwaren waren. De beroepsgrond dat het Dublingehoor onzorgvuldig is geweest slaagt dan ook niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet.
7. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] . Het EHRM heeft in een aantal arresten [7] geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland. De Afdeling heeft ook meermalen geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is verslechterd dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan [8] . Eiseres heeft niet nader onderbouwd waarom hier niet langer vanuit gegaan kan worden. Het beroep op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
Artikel 16 van de Dublinverordening
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van eiseres op artikel 16 van de Dublinverordening faalt. Verweerder heeft hierbij terecht verwezen naar haar eigen verklaring dat ze niet afhankelijk is van de zorg van haar broer. Voorts is de bij zienswijze en beroep gestelde afhankelijkheid op geen enkele wijze onderbouwd. Zo blijkt niet uit het door eiseres overgelegde patiëntendossier van 29 mei 2018 dat haar broer voor haar zorgt of dat zij anderszins afhankelijk is van de hulp van haar broer. De enkele stelling van eiseres dat zij altijd tot het ouderlijk gezin heeft behoord en dat zij afhankelijk is van de zorg en steun van haar gezin, is onvoldoende om afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening aan te nemen.
artikel 8 van het EVRM
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres op bescherming van haar gezinsleven op grond van artikel 8 van het EVRM in onderhavige procedure niet kan slagen. Verweerder heeft zich in dit kader terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening er niet toe strekt gezinshereniging mogelijk te maken. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is er in de Dublinprocedure geen plaats voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM. In onder meer de uitspraak van 19 februari 2016 [9] overweegt de Afdeling het als volgt: “De Dublinverordening beoogt wel waarborgen te bieden voor gezinsleden die asiel hebben aangevraagd om deze zoveel mogelijk bijeen te houden dan wel te blijven. De Dublinverordening is echter niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open.” Eiseres dient hiertoe een reguliere aanvraag in te dienen.
Voorts heeft verweerder terecht gesteld dat het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 19 januari 2017 [10] niet slaagt, nu geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In die zaak ging het immers om een niet-begeleide minderjarige die samen met haar broer in Nederland tegelijk asiel hadden gevraagd.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening kan een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de medische problemen van eiseres geen bijzondere, individuele omstandigheden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Italië vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval niet zo is. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land zou zijn om eiseres te behandelen en heeft zij niet aangetoond dat een medische behandeling die zij eventueel nodig zou kunnen hebben, in Italië niet voorhanden is. Eiseres heeft, afgezien van een uitdraai van haar patiëntendossier van GZA [11] van 29 mei 2018, geen stukken overgelegd waaruit haar medische problematiek blijkt. Niet is gebleken dat zij op dit moment onder specialistische behandeling staat of deze nodig heeft. Gelet hierop is geenszins gebleken dat een overdracht aan Italië zal resulteren in een onomkeerbare verslechtering van haar medische situatie zoals bedoeld in de door eiseres aangehaalde jurisprudentie [12] .
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat de medische klachten van eiseres, anders dan zij stelt, niet dusdanig ernstig zijn dat zij valt aan te merken als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van in de zaak Tarakhel. Eiseres heeft immers geen stukken overgelegd waaruit haar huidige medische situatie blijkt of dat zij op dit moment onder medische behandeling staat. Dat er bij een overdracht aanvullende garanties nodig zijn, anders dan de waarborgen die reeds uit de Dublinverordening voortvloeien, is dan ook niet gebleken [13] .
13. Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat zij in Libië slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat zij voornemens is aangifte te doen. Zoals de Afdeling heeft overwogen [14] kan in een procedure als deze op grond van het tweede lid van artikel 3.6a van het Vb [15] niet worden toegekomen aan de vraag of de vreemdeling in aanmerking zou komen voor de vergunning als bedoeld in 3.48, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, van het Vb. Daarom heeft verweerder in dit geval in redelijkheid evenmin de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich hoeven trekken. De stelling van gemachtigde ter zitting dat door eiseres inmiddels wel aangifte zou zijn gedaan, is niet nader onderbouwd, zodat dit niet tot een ander oordeel leidt.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder dan ook in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres terecht niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.
16. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Machtiging tot voorlopig verblijf
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
5.Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, 4 november 2014
6.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
7.zie onder meer de arresten van 26 november 2015 in de zaak J.A. en anderen tegen Nederland, nr. 21459/14, van 9 juni 2016 in de zaak S.M.H. tegen Nederland, nr. 5868/13 en meest recent van 7 juni 2018 in de zaak H. e.a. tegen Zwitserland, nr. 67981/16
8.onder meer bij uitspraken van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278), 16 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2533), 9 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3291), 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) en 7 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:971)
11.GezondheidsZorg Asielzoekers
12.C.K. e.a. tegen Slovenië van 16 februari 2017 van het Hof van Justitie EU (C-578/16), het Korosec-arrest van (nr. 77212/12) en het arrest inzake Paposhvili van 13 november 2016 (nr. 41738/10)
13.Zie deel VI, Overdrachten, artikel 29 e.v.
14.bij uitspraak van 27 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:266)
15.Vreemdelingenbesluit 2000