ECLI:NL:RBDHA:2018:14820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Eritrese vrouw, had haar aanvraag ingediend op basis van een huwelijksrelatie met een referent die in Nederland verblijft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat eiseres haar identiteit en de feitelijke gezinsband met de referent niet kon aantonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de overgelegde documenten, zoals een kerkelijke huwelijksakte en een doopakte, die eiseres had ingediend ter ondersteuning van haar aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet terecht was, omdat eiseres voldoende indicatieve documenten had overgelegd die haar identiteit en de huwelijksrelatie met de referent konden onderbouwen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiseres niet in bewijsnood verkeerde, aangezien zij geen officiële identiteitsdocumenten kon overleggen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag als onzorgvuldig beoordeeld en heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris de aanvraag opnieuw moet beoordelen, rekening houdend met de overgelegde documenten en verklaringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2018 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [referent] (hierna: referent), G. Ogbamichael, tolk en een toeschouwer van VluchtelingenWerk Den Haag.
Verweerder is met bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1994, de Eritrese nationaliteit te hebben, en gehuwd te zijn met referent.
Referent is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Eritrese nationaliteit. Referent is op
6 januari 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
Op 9 februari 2015 heeft referent ten behoeve van eiseres een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis. Deze aanvraag is bij besluit van 11 mei 2015 afgewezen, omdat uit de bij de aanvraag door de referent verstrekte informatie naar voren is gekomen dat er al enige tijd geen contact is met eiseres en dat eiseres de huwelijksakte heeft. Er kon daarom niet worden onderzocht of eiseres voldoet aan de voorwaarden van het nareisbeleid.
Op 20 augustus 2015 heeft referent verweerder medegedeeld dat eiseres is opgespoord.
Op 25 september 2015 heeft referent ten behoeve van eiseres de onderhavige mvv-aanvraag in het kader van nareis ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit en feitelijke gezinsband met referent niet aangetoond heeft met documenten en ook geen goede reden heeft gegeven waarom zij deze documenten niet kan overleggen. Op grond van de overgelegde huwelijksakte kan verweerder geen familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent aannemen. Verweerder is van oordeel dat van bewijsnood geen sprake is en dat er niet voldaan wordt aan de voorwaarden voor verlening van een mvv.
3.1
Verweerder heeft in bezwaar bij brief van 19 december 2017 eiseres in de gelegenheid gesteld om een uitgebreide en individuele verklaring te geven waarom zij nooit een Eritrees identiteitsbewijs heeft gehad. Daarnaast is verzocht om zoveel mogelijk andere (officieuze/indicatieve) documenten, zoals een bewonerspas en een schoolkaart, over te leggen waaruit de identiteit van eiseres blijkt. Indien eiseres dergelijke documenten niet heeft gehad, wordt aan haar verzocht om ook hierover een uitgebreide verklaring te geven.
3.2
Bij brief van 26 januari 2018 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat referent het volgende heeft verklaard over de redenen waarom eiseres niet in het bezit is van identiteitsdocumenten. Ongeveer een maand voor het onderduiken werd door eiseres een identiteitskaart aangevraagd. Een foto werd ook ingeleverd, maar de aanvraag werd niet gecontinueerd vanwege de vlucht van referent. Een bewonerspas heeft eiseres niet gehad, omdat zij ook geen identiteitskaart had en zij bovendien bij haar ouders woonde.
3.3
Verweerder heeft de door eiseres overgelegde documenten, te weten een kerkelijke huwelijksakte, een doopakte en een schoolrapport, laten onderzoeken door het Bureau Documenten.
Bij “Verkorte verklaring van onderzoek documenten” van 5 februari 2018 heeft Bureau Documenten met betrekking tot de kerkelijke huwelijksakte aangegeven dat dit document niet te beoordelen is en dat het tevens niet rechtsgeldig buiten Eritrea is.
Bij “Verkorte verklaring van onderzoek documenten” van 29 januari 2018 heeft Bureau Documenten met betrekking tot de doopakte en het schoolrapport aangegeven dat deze documenten niet te beoordelen zijn, en dat de doopakte tevens geen officieel bewijs van geboorte is.
3.4
Op 30 april 2018 is eiseres gehoord op de Nederlandse ambassade te Addis Abeba (Ethiopië), van welk gehoor een verslag is opgemaakt.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de mvv-aanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres met de door haar overgelegde indicatieve documenten haar identiteit niet heeft aangetoond. Verweerder neemt wel bewijsnood aan met betrekking tot het verkrijgen van familierechtelijke documenten. Verweerder verlangt immers niet van gezinsleden dat zij officiële documenten aanvragen bij dezelfde autoriteiten voor wie de referent is gevlucht. De kerkelijke huwelijksakte is een indicatief bewijs voor het bestaan van een huwelijk, maar dit indicatief bewijs alleen is onvoldoende om aan te nemen dat eiseres en referent met elkaar zijn gehuwd. Echter, zelfs indien eiseres aannemelijk zou hebben gemaakt dat zij haar identiteit niet met documenten zou kunnen aantonen en eiseres voldoende indicatieve documenten met betrekking tot het huwelijk zou hebben overgelegd, voldoet eiseres nog niet aan de voorwaarden, aangezien eiseres over belangrijke onderwerpen in het gehoor op 30 april 2018 tegenstrijdig heeft verklaard ten opzichte van de verklaringen van referent in zijn asielprocedure. De evident tegenstrijdige verklaringen en het gebrek aan bewijs van een huwelijkse relatie, in samenhang bezien, nopen thans tot de conclusie dat het huwelijk niet aannemelijk is gemaakt en dat eiseres niet als echtgenoot feitelijk tot het gezin van de referent behoort, aldus verweerder.
5. Eiseres heeft in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
De identiteit van eiseres is voldoende aannemelijk gemaakt. Eiseres heeft een doopakte, een schoolrapport en een huwelijksakte waaruit haar identiteit blijkt overgelegd. Ook heeft eiseres een document van de Administration for Refugee/Returnee Affairs (ARRA) overgelegd, dat als een indicatief document in de beoordeling dient te worden betrokken. De veronderstelling van verweerder dat alle Eritreeërs in bezit zijn of zouden kunnen zijn van documenten, is onjuist. Dit blijkt uit informatie van professor Gaim Kebreab en een uitspraak van 12 oktober 2017 van de rechtbank Zwolle, AWB 17/8060.
Verweerder stelt voorts ten onrechte dat de familierechtelijke relatie niet zou zijn aangetoond. De familierechtelijke relatie is voldoende aannemelijk gemaakt met de kerkelijke huwelijksakte. Wanneer de huwelijksakte niet te beoordelen is door het Bureau Documenten, is het doorgaans zo dat door verweerder wordt uitgegaan van het bestaan van het huwelijk. Wat er ook moge zijn van de herinnering die beiden hebben aan het huwelijk en de verklaringen die zijn gegeven over het huwelijk en de relatie, feit is wel dat eiseres en referent zijn gehuwd. Dat huwelijk is een reel huwelijk en kan gezinshereniging/- vorming rechtvaardigen. Eventuele tegenstrijdigheden in de verklaringen of iets dergelijks doen daar niets aan af. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van rechtbank Middelburg van 19 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13284). Eiseres en referent verkeren in bewijsnood waar het gaat om het kunnen overleggen van andere documenten dan die welke zijn overgelegd. Referent is ten onrechte niet gehoord in bezwaar, terwijl er geen gelegenheid is geboden om op de tegenstrijdigheden, die verweerder heeft vastgesteld na het horen van eiseres, te reageren. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Per [geboortedatum] 2018 hanteert verweerder nieuw beleid voor de beoordeling van nareisaanvragen. Uit de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1639) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) blijkt dat verweerder bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen dit nieuwe beleid reeds als vaste gedragslijn hanteert. Deze vaste gedragslijn is blijkens de voornoemde jurisprudentie geaccordeerd door de Afdeling en houdt het volgende in. Verweerder eist van de vreemdelingen dat zij zowel officiële documenten over de gestelde identiteit als over de gestelde familierelatie overleggen en dat het aan hen is om aannemelijk te maken dat zij dergelijke documenten niet kunnen overleggen. Indien wordt gesteld dat dergelijke documenten niet kunnen worden overgelegd, betrekt verweerder ook de overgelegde onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen aanleiding geven om aanvullend onderzoek aan te bieden. De lidstaten hebben een zekere beoordelingsmarge bij de beslissing of het wenselijk en noodzakelijk is om het bewijs van de gezinsband te verifiëren door middel van DNA-onderzoek of identificerende gehoren.
De Afdeling heeft overwogen dat voor het aanbieden van aanvullend onderzoek is vereist dat de onofficiële documenten over de gestelde familierelatie of identiteit, substantieel bewijs zijn, of – voor wat betreft de identiteit – dat de vreemdeling met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt dat hij geen officiële documenten kan overleggen om zijn identiteit aan te tonen. Verweerder dient onofficiële documenten dus bij zijn beoordeling te betrekken, ongeacht of zich bewijsnood voordoet. Verweerder mag een afwijzing van een aanvraag niet alleen baseren op het ontbreken van bewijsstukken. Als verweerder een aanvraag afwijst, dient hij deugdelijk te motiveren waarom die aanvraag, gelet op de officiële en onofficiële documenten en afgelegde verklaringen, niet voor inwilliging in aanmerking komt.
6.2
De rechtbank overweegt dat eiseres geen officiële identificerende documenten heeft overgelegd waaruit haar identiteit of nationaliteit blijkt. Verweerder heeft – conform de voornoemde gedragsrichtlijn – de door eiseres overgelegde onofficiële documenten in de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiseres overgelegde indicatieve bewijsstukken niet voldoende overtuigend zijn om haar identiteit vast te stellen. De doopakte is niet voorzien van een pasfoto en niet duidelijk is op basis van welk brondocument de doopakte is afgegeven. Dit geldt eveneens met betrekking tot het overgelegde schoolrapport.
Het document dat door de ARRA zou zijn afgegeven, is niet afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst. Het lijkt er derhalve op dat dit document enkel op basis van eiseres haar eigen verklaringen is opgemaakt. Aan dit document kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiseres hieraan gehecht wenst te zien.
De huwelijksakte alleen heeft verweerder terecht niet als een identiteitsdocument aangemerkt, aangezien een dergelijk document tot doel heeft om vaststelling van de familierechtelijke relatie aan te tonen en niet van de identiteit.
De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat van bewijsnood met betrekking tot het overleggen van een identiteitskaart sprake is. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht van februari 2017 blijkt dat de Eritrese identiteitskaart verplicht is vanaf de leeftijd van 18 jaar. Uit dit ambtsbericht blijkt voorts dat in de steden iedereen een identiteitsdocument heeft. In het hierna volgende algemeen ambtsbericht van juni 2018 (p. 21 en p. 22) is vermeld dat ‘waar in het vorige algemeen ambtsbericht werd gesteld dat buiten de steden niet iedereen een identiteitsdocument heeft – hetgeen op zich juist is –’ uit nader onderzoek is gebleken dat ook daar vrijwel geen Eritreeërs zijn zonder een identiteitsdocument. Als zij al bestaan gaat het om nomaden die zoveel mogelijk de autoriteiten ontlopen. Maar ook zij worden (alsnog) geregistreerd als zij in het huwelijk treden en kinderen krijgen.
De rechtbank acht voorts van belang dat ook uit het algemeen ambtsbericht van april 2013 (p. 35), dat de periode van december 2011 tot en met februari 2013 beslaat, blijkt dat iedere persoon die ouder is dan 18 jaar, in het bezit dient te zijn van een identiteitskaart en dat als iemand niet in het bezit is van een identiteitskaart, die persoon bij controle wordt gearresteerd totdat hij of zij zich kan identificeren met zijn of haar identiteitskaart.
Aangezien eiseres gelet op haar gestelde geboortedatum 18 jaar is geworden op [datum] 2012 en gesteld heeft dat zij tot het huwelijk op 20 januari 2013 woonachtig is geweest in Asmara, de hoofdstad, heeft verweerder zich – mede gezien de voornoemde openbare informatiebronnen – niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet over een identiteitskaart heeft beschikt. Eiseres heeft niet concreet toegelicht hoe zij zonder officiële identiteitsdocumenten heeft geleefd in Eritrea nadat zij
18 jaar is geworden.
De informatie van professor Gaim Kebreab (e-mailcorrespondentie tussen hem en VluchtelingenWerk Nederland van februari 2016) waarnaar eiseres verwijst, kan haar niet baten. In het desbetreffende stuk is eveneens vermeld dat “All citizens over 18 years old have ID cards.” Voor zover eiseres zich beroept op de passage dat in de provincie (“country side”) geen officiële documenten zijn, treft deze passage geen doel, nu eiseres in de relevante periode in de hoofdstad heeft gewoond.
Het beroep op de (niet-gepubliceerde) uitspraak AWB 17/8060 slaagt ook niet. In die uitspraak heeft de rechtbank in de desbetreffende zaak, anders dan in het geval van eiseres, de informatie uit het algemeen ambtsbericht van mei 2014 van belang geacht. Zoals verweerder in het thans bestreden besluit terecht heeft overwogen, is de vermelding in dat ambtsbericht dat sinds februari 2014 geen identiteitskaarten meer worden uitgegeven, niet relevant voor eiseres, nu eiseres 18 is geworden op [datum] 2012 en in november 2013 Eritrea heeft verlaten.
Het beroep op de uitspraak van 19 oktober 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13284) faalt evenzeer, nu blijkens de uitspraak verweerder in die zaak een gewijzigd standpunt over de rechtsgeldigheid van het huwelijk had ingenomen, op grond waarvan de rechtbank geoordeeld heeft dat het vaststaat dat het huwelijk reeds voor binnenkomst van referent in Nederland bestond. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
6.3
Verweerder heeft eiseres een aanvullend identificerend onderzoek aangeboden in de vorm van een gehoor op de Nederlandse ambassade te Addis Abeba. Hiermee heeft verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, gehandeld conform zijn gedragslijn en de voornoemde uitspraak van de Afdeling.
Verweerder heeft de antwoorden van eiseres vergeleken met de door referent in zijn asielprocedure en de nareisprocedures verstrekte informatie en heeft geconstateerd dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot meerdere onderwerpen, te weten:
- waar eiseres en referent elkaar hebben leren kennen;
- het einde van het verlof van referent in 2011;
- het vertrek van eiseres uit Eritrea;
- de reden van vertrek van referent uit Sudan;
- de reden waarom eiseres niet samen met referent Sudan heeft verlaten;
- waar en waarom eiseres is gearresteerd in Sudan en hoe eiseres uiteindelijk is vrijgekomen
- of eiseres en referent wel of geen contact hebben gehad voor referent in Benghazi aankwam;
- of de lokale administratie van Tsilale een vaste plek had.
De rechtbank stelt vast dat in de beroepsgronden geen weerlegging dan wel enig uitleg met betrekking tot de door verweerder geconstateerde tegenstrijdigheden is gegeven. Voor het eerst ter zitting heeft referent aangevoerd dat de informatie in de gronden van het bezwaar van 14 oktober 2016, die door de toenmalige gemachtigde van referent is verstrekt en door verweerder in het bestreden besluit als tegenstrijdig met de verklaringen van eiseres is beoordeeld, onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling buiten beschouwing dient te worden gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Dit geldt te meer nu het bestreden besluit van 5 juni 2018 dateert en in de beroepsgronden van 11 juli 2018 is gesteld dat een reactie op de tegengeworpen tegenstrijdigheden nog zou volgen. Het had op de weg van referent gelegen om een verklaring over de gestelde tegenstrijdigheden tijdig in beroep naar voren te brengen, zodat verweerder daarop nog kon reageren. Niet is gebleken waarom dit voor referent niet mogelijk zou zijn geweest. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met het beginsel van hoor- en wederhoor.
Gelet op de tegengeworpen tegenstrijdigheden, die eiseres aldus niet gemotiveerd heeft betwist, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres en referent hun huwelijk niet aannemelijk hebben gemaakt.
De enkele verklaring ter zitting dat het antwoord van eiseres over de plaats waar eiseres en referent elkaar hebben leren kennen, “Sembel”, niet tegenstrijdig is met het antwoord van referent “Asmara” omdat “Sembel” een wijk in Asmara is, is te weinig voor weerlegging van het bestreden besluit en daarom onvoldoende voor een ander oordeel.
6.4
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, en gelet op de inhoud van het bezwaarschrift, van oordeel dat verweerder het bezwaar terecht kennelijk ongegrond heeft geacht en daarom van het horen van eiseres en referent in bezwaar heeft kunnen afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.