12.5.Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft gemaakt op basis van een incompleet beeld van het leven en de belangen van de kinderen en daarmee van het gezin in deze zaak. Niet alle relevante feiten en omstandigheden zijn meegenomen in de belangenafweging. De belangenafweging rust daarmee niet op een zorgvuldig onderzoek naar de feiten en ontbeert een draagkrachtige motivering. Bovendien is niet voldaan aan de opdracht die volgt uit overweging 46 van het arrest van het EHRM in de zaak El Ghatet tegen Zwitserland, waarin het EHRM als volgt heeft geoordeeld: :
“46. The Court has further held that there is a broad consensus, including in international law, in support of the idea that in all decisions concerning children, their best interests must be paramount (see Neulinger and Shuruk v. Switzerland [GC], no. 41615/07, § 135, ECHR 2010; M.P.E.V. and Others v. Switzerland, no. 3910/13, § 52, 8 July 2014; see also Tarakhel v. Switzerland [GC], no. 29217/12, § 99, ECHR 2014 (extracts)). […] While the best interests of the child cannot be a “trump card” which requires the admission of all children who would be better off living in a Contracting State (I.A.A. and Others v. the United Kingdom, cited above, § 46; see also Berisha, cited above, §§ 60-61), the domestic courts must place the best interests of the child at the heart of their considerations and attach crucial weight to it (see, mutatis mutandis, Mandet v. France, no. 30955/12, §§ 56-57, 14 January 2016).”
Hieruit volgt dat in de nationale procedure en specifiek ook in de procedure voor de nationale rechter de belangen van het kind centraal moeten staan en dat aan die belangen cruciaal gewicht moet worden toegekend. Om aan deze opdracht te kunnen voldoen is allereerst noodzakelijk dat er een goed en volledig beeld is van die belangen en van het leven van het kind. Er moet worden gekeken naar de omstandigheden van de minderjarige kinderen en hun leven hier te lande en de omstandigheden in het land van herkomst. Dat is hier niet gebeurd, nu niet alle feiten en omstandigheden zijn meegewogen.
Hoorplicht
13. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte van het horen in bezwaar heeft afgezien.
14. Met eisers is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. Gelet op hetgeen was aangevoerd in bezwaar lag het op de weg van verweerder om eisers te horen om meer duidelijkheid te krijgen over de persoonlijke situatie van eisers. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat eisers in de gronden van bezwaar expliciet hebben verzocht om te worden gehoord op hun bezwaren. Daarin hebben eisers al aangevoerd dat de nationaliteit van de kinderen niet kan worden vastgesteld en dat dat problemen bij terugkeer zal geven waarbij eisers een beroep hebben gedaan op het hierboven meermaals genoemde gelijke geval. Bovendien blijkt uit werkinstructie 2016/10 dat horen in een zaak als de onderhavige in de rede ligt nu sprake is van toetsing aan artikel
8 van het EVRM en, gelet op de beoordelingsruimte die verweerder in dat verband heeft, horen in beginsel deel uitmaakt van een zorgvuldige besluitvorming.
15. De rechtbank komt gelet op het voorgaande thans niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden.
16. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet draagkrachtig is gemotiveerd. Daarnaast is de hoorplicht geschonden. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen
3:2, 7:12, eerste lid, en 7:3 van de Awb. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van
tien weken. De rechtbank ziet op dit moment geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal moeder en kinderen moeten horen in bezwaar teneinde scherper zicht te krijgen op het leven van de kinderen, het gezin en de belangen die er allemaal spelen. Daarnaast zal in de bezwaarfase opnieuw aandacht moeten worden besteed aan opheldering van de nationaliteitskwestie van de kinderen. Daarna zal een hernieuwde belangenafweging moeten worden gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Op basis van die nieuwe belangenafweging zal verweerder opnieuw de vraag moeten bezien of artikel 8 van het EVRM noopt tot vrijstelling van het mvv vereiste, loslaten van het inreisverbod van moeder en tot verblijfsrecht.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1503 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, twee maal 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 501,--, en een wegingsfactor 1). Daarbij overweegt de rechtbank dat het onderzoek ter zitting is geopend op 16 juli 2018, maar is aangehouden op grond van artikel 8:64 van de Awb, omdat er geen tolk was verschenen. Op 24 juli 2018 heeft de rechtbank het onderzoek hervat en is de zaak inhoudelijk behandeld. Op 16 oktober 2018 heeft er nog een nadere zitting plaatsgevonden. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.