In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, woonachtig in Frankrijk, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de definitieve bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2014. De eiseres ontving een pensioen uit Nederland en was als verdragsgerechtigde aangemerkt, wat haar recht gaf op zorg in haar woonland, Frankrijk, ten laste van Nederland. Het CAK had bij besluit van 3 maart 2017 de bijdrage vastgesteld op € 1.060,31, gebaseerd op een Nederlands jaarinkomen van € 6.889,92. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij meende dat het CAK ten onrechte niet was uitgegaan van het inkomen zoals vastgesteld in de beschikking Niet in Nederland belastbaar inkomen (NiNbi).
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CAK bij de berekening van de Zvw-bijdrage de juiste inkomensgegevens heeft gehanteerd, namelijk de belastbare periodieke uitkeringen van eiseres. Eiseres voerde aan dat de Belastingdienst haar jaarinkomen had vastgesteld op € 4.933,- en dat het CAK ten onrechte een hoger bedrag hanteerde. De rechtbank oordeelde dat de berekeningssystematiek van de Zvw en de Regeling Zorgverzekering geen ruimte biedt voor afwijkingen en dat het CAK niet verplicht was om uit te gaan van de NiNbi-beschikking.
Daarnaast heeft de rechtbank de beroepsgrond van eiseres, dat er sprake zou zijn van schending van Europees recht, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de nationale wetgeving op het gebied van sociale zekerheid in overeenstemming is met het Europees recht, ook al kan de toepassing ervan minder gunstig zijn voor de eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres voor zover het betreft het verzoek om een declaratoire uitspraak niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 januari 2018. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.