ECLI:NL:RBDHA:2018:3903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
09/767268-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en criminele organisatie met betrekking tot uitbuiting van jonge vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in Hongarije, werd ervan beschuldigd meerdere jonge vrouwen te hebben uitgebuit in de prostitutie in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het werven, vervoeren en huisvesten van deze vrouwen met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte misbruik had gemaakt van de kwetsbare positie van de slachtoffers, die vaak in financiële nood verkeerden en geen kennis hadden van de Nederlandse taal of cultuur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar handelen ernstige inbreuken had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers.

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de dagvaarding nietig zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding voldoende duidelijk was en dat de verdachte op de hoogte was van de beschuldigingen. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijf maanden op, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan een van de slachtoffers. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en het georganiseerde karakter van de misdrijven, waarbij de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die gericht was op mensenhandel en witwassen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767268-14
Datum uitspraak: 23 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] (Hongarije),
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 19 april 2016 (
pro forma), 1, 8, 9, 12, 13, 16 en 19 februari 2018 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S.M. van der Kallen en mr. E. Visser (hierna: de officieren van justitie), en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. N. Claassen, naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 13 februari 2018 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging.

De verdachte wordt, na een toegelaten wijziging tenlastelegging, kort gezegd verweten dat zij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, in Nederland en/of in België en/of in Hongarije schuldig heeft gemaakt aan (kort gezegd) mensenhandel ten aanzien van vier vrouwen:
  • [slachtoffer 1] in de periode van 1 november 2011 tot en met 1 augustus 2014 (feit 1);
  • [slachtoffer 2] in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 12 september 2013 (feit 2);
  • [slachtoffer 3] in de periode van 1 augustus 2012 tot en met 1 januari 2013 (feit 3);
  • [slachtoffer 4] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 7 oktober 204 (feit 4).
Voorts wordt de verdachte ervan verdacht dat zij in de periode van januari 2010 tot en met 13 maart 2014 in Nederland en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of België en/of Hongarije, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 6) en dat zij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 oktober 2014 in Nederland en/of in Hongarije, alleen danwel met een of meer anderen, heeft schuldig gemaakt aan witwassen (feit 5).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit. De reeds toegewezen wijzigingen in de tenlastelegging zijn daarin cursief weergegeven.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van feit 6 (criminele organisatie), nu de dagvaarding ten aanzien van dat feit niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoet. In de dagvaarding zijn niet de vermeende deelnemers aan de organisatie opgenomen en ook enige feitelijke omschrijving van de door de organisatie gepleegde misdrijven ontbreekt, aldus de verdediging.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet opgaat, nu de tenlastelegging voldoende feitelijk is en het voor iedere procesdeelnemer voldoende duidelijk was waarvan verdachte werd beschuldigd. Hierbij moet de tenlastelegging als geheel worden beschouwd en in samenhang met de inhoud van het dossier worden gelezen. Ook uit de behandeling ter terechtzitting en door hetgeen door de verdediging overigens naar voren is gebracht is gebleken dat het verwijt duidelijk was, aldus de officieren.
De rechtbank stelt voorop dat een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op basis van de dagvaarding. Dit draagt er zorg voor dat alle partijen (de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter) op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging berust. De tenlastelegging heeft twee functies. In de eerste plaats wordt de verdachte geïnformeerd waarvan hij wordt verdacht en waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Dit betekent dat in de tenlastelegging een opgave van het feit wordt opgenomen gespecificeerd naar tijd en plaats. In de tweede plaats beperkt de tenlastelegging de onderzoeks- en beslissingstaak van de rechter tot het voorval zoals dat is tenlastegelegd.
Tenlastegelegd is deelneming aan een criminele organisatie, hetgeen betekent dat de verdenking luidt dat verdachte behoort tot een organisatie en dat hij een aandeel heeft gehad in dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten: het plegen van misdrijven. In algemene zin is niet vereist dat een persoon bekend moet zijn geweest, laat staan dat hij moet hebben samengewerkt, met alle personen die deel uitmaken van de organisatie. Het concretiseren van de verdenking door het expliciet benoemen van overige deelnemers is dan ook geen vereiste. Het openbaar ministerie heeft in de tenlastelegging evenwel (een aantal) van de veronderstelde deelnemers opgenomen. Bovendien is in de tenlastelegging het oogmerk van plegen van misdrijven in zoverre geconcretiseerd dat het openbaar ministerie daarin de concrete misdrijven heeft opgenomen waarop zij kennelijk het vizier had gericht. Nu het volledige dossier van het onderzoek Apus A onder andere bestaat uit een 21-tal zaaksdossiers aangaande de verdenking van mensenhandel, een zaaksdossier aangaande de verdenking van witwassen en ook een omvangrijk zaaksdossier criminele organisatie en uit de verdachtendossiers van de in feit 6 genoemde deelnemers, kan het niet anders zijn dan dat het ook aan de zijde van de verdediging duidelijk moet zijn geweest waartegen verdachte zich in dit verband moest verdedigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. De rechtbank verwerpt het verweer. De dagvaarding is geldig.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Naar aanleiding van restinformatie uit het onderzoek ‘Buidelwolf’, waaruit de verdenking was ontstaan dat meerdere personen uit een Hongaarse familie zich zeer waarschijnlijk bezighielden met (georganiseerde) mensenhandel als bedoeld in artikel 273f Sr, is in januari 2013 het onderzoek ‘Apus’ gestart.
Het Apus-onderzoek ziet in totaal op 21 aangeefsters c.q. (door het openbaar ministerie veronderstelde) slachtoffers. Uit dit onderzoek is de verdenking gerezen dat de verdachte zich ten aanzien van verschillende van deze vrouwen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. Voorts wordt verdachte verdacht van het medeplegen van gewoontewitwassen. Ten slotte bestaat jegens verdachte de verdenking dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel en witwassen.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
  • medeplegen feit 1 ( [slachtoffer 1] );
  • medeplegen feit 2 ( [slachtoffer 2] );
  • medeplegen feit 4 ( [slachtoffer 4] );
  • medeplegen feit 5 (Witwassen);
  • feit 6 (Criminele organisatie).
Ten aanzien van de volgende feiten hebben de officieren van justitie tot (partiële) vrijspraak gerekwireerd:
  • feit 3 ( [slachtoffer 3] );
  • feit 4 ( [slachtoffer 4] ), sub 1, 3, 4 en 6;
  • feit 6 (Crim. org.) met betrekking tot den onderdelen ‘mishandeling’ en ‘bedreiging’
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zoals verwoord in een uitgebreide pleitnota, uitvoerig verweer gevoerd ten aanzien van (vrijwel) alle onderdelen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Waar nodig zal de rechtbank op de gevoerde verweren responderen.
4.4
Juridisch kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII van voornoemd wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
In het onderzoek Apus is een tiental verdachten naar voren gekomen die allen verdacht worden van mensenhandel binnen de prostitutiebranche, ieder ten aanzien van ten minste een paar dames. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr. De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond zij iedere verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die de rechtbank daarbij hanteert uiteenzetten en dit stuk afsluiten met enkele algemene overwegingen.
Sub 1
In sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.
Handelingen
De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijk betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen - voor zover deze voor de officieren van justitie en/of de verdediging een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn dwang, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij, als hij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem vrees hebben opgeleverd, anders is er geen sprake van dwang. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis [1] . De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
‘Misbruikdwangmiddelen’
Ook de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. [2] Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. [3] De Hoge Raad heeft daarbij expliciet overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook behoeft voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte te worden vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). De Hoge Raad overweegt daarbij dat het in het bijzonder niet een zelfstandig vereiste is dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. Tot slot merkt de Hoge Raad op dat de omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, geen aanwijzing behoeft te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [4]
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan. Maar zoals gezegd dit middel kan ook overlappen met het misbruik uit overwicht.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273 f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden beschouwd en is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden; de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht; het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. [5]
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken. De rechtbank zal bij de beoordeling van de factoren ook rekening houden met het gegeven of een slachtoffer meer- of minderjarig is.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene na overbrenging naar Nederland niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg. [6]
Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie. [7]
Sub 2
Sub 2 is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Dit onderdeel strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd. [8]
Sub 3
In sub 3 zijn de handelingen ‘aanwerven, medenemen en ontvoeren’ van een ander strafbaar gesteld, indien dit geschiedt met het oogmerk die ander in een ander land (kortom, er is grensoverschrijding nodig) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Gelet op de wettekst zijn anders dan bij sub 1 en sub 4 geen dwangmiddelen nodig. Wel dient uitbuiting als bestanddeel te worden ingelezen. De Hoge Raad heeft namelijk uitgemaakt dat de gedragingen genoemd in sub 3, alleen strafbaar zijn, als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [9]
Sub 4
Sub 4 ziet op de daadwerkelijk uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant - hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degene die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [10] Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc. terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.
Sub 5
Voor zover in deze zaak relevant, ziet sub 5 op de strafbaarstelling van degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen. Net als in sub 2 zijn ook hier dwangmiddelen niet vereist, is de eventuele instemming van de minderjarige irrelevant en is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. [11] In de jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgemaakt dat het slechts verrichten van faciliterende activiteiten voldoende is. [12]
Sub 6
Strafbaar op grond van sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [13] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Sub 8
Dit onderdeel betreft de strafbaarstelling van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige met of voor een derde tegen betaling. Onder bevoordelen kan ook worden verstaan het begunstigen ten nadele van een ander. De opzet dient gericht te zijn op het voordeel trekken en niet op de minderjarigheid. Net als in sub 6 geldt ook hier dat de profijttrekker niet dezelfde hoeft te zijn als degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Sub 9
Op grond van sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting is hierbij geen vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin vereist dat daadwerkelijk van bevoordeling sprake is geweest. De tekst van artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr biedt ruimte voor die opvatting. Bovendien komt een dergelijke uitleg tegemoet aan de strekking van de strafbaarstelling van mensenhandel, te weten het belang van behoud van iemands geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Immers, door met een dwangmiddel iemand ertoe te bewegen hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde is daarmee diens geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid reeds geschonden en naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het delict voltooid.
Nadere overwegingen
Prostitutie is in Nederland een zelfstandig en legaal beroep. Een prostituee kan dit werk doen in loondienst waarbij er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen een prostituee en haar werkgever over onder meer het werk en salaris. Deze afspraken worden dan neergelegd in een arbeidsovereenkomst. Een dergelijke arbeidsovereenkomst zal meebrengen dat de prostituee haar verdiende geld niet bij zich houdt (maar loon ontvangt) en dat de werkgever voorwaarden kan stellen aan de manier waarop zij werkt (tijd, plaats, werkkleding), maar anderzijds komt op hem de (zorg)verplichting te rusten om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden voor zijn werknemer. Ook zal een dergelijke arbeidsovereenkomst meebrengen dat de werkgever de vergunning regelt en zorg draagt voor de inhouding van loonbelasting en de afdracht daarvan aan de belastingdienst. Daarnaast is de werkgever ook verantwoordelijk voor het doen van aangiftes omzetbelasting en de voldoening daarvan. De prostituee zal zelf aangifte inkomstenbelasting moeten doen.
De prostituee die als een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) aan de slag gaat kan haar verdiende geld normaal gesproken bij zich houden en geniet meer vrijheden. Zij moet wel meer dingen zelf regelen, zoals een vergunning aanvragen, zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel, een administratie voeren en bewaren en alle belastingzaken (inkomstenbelasting, omzetbelasting).
Zo bieden beide vormen op hun eigen manier een goede basis om op een voldoende rendabele wijze als prostituee te werken.
Tegen die achtergrond is het niet eenvoudig te begrijpen waarom een prostituee een deel van haar verdiensten zonder meer aan een ander zou afstaan. Op het moment dat een ander (dan de hiervoor bedoelde werkgever) geld krijgt van een prostituee opdat zij haar werkzaamheden hier kan verrichten, of omdat zij een deel van haar verdiensten überhaupt moet afstaan, heeft deze ander feitelijk wat uit te leggen. De rechtbank heeft geconstateerd dat geen van de verdachten zich ten aanzien van de vrouwen in het Apus-dossier als werkgever in voormelde zin heeft gedragen. Dit uitgangspunt is een vertrekpunt van waaruit de rechtbank de zaak heeft bekeken.
Voorts staat de rechtbank op voorhand stil bij de vorm van prostitutie die in voorliggende zaak aan de orde is en betrekt daarbij de afkomst van de dames. Alle dames zijn afkomstig uit Hongarije en op een enkeling na waren zij niet eerder in Nederland, laat staan om hier als prostituee te werken. Alle dames (met uitzondering van een minderjarige die er vanwege haar leeftijd niet kon werken) zijn tewerkgesteld - of het is geprobeerd hen te werk te stellen - in de [adres 2] . In de [adres 2] in Den Haag vindt raamprostitutie plaats. Deze vorm van prostitutie komt niet in veel landen voor en in ieder geval niet in Hongarije. Het is een zeer indringende manier van prostitutie, waarbij de prostituee zichzelf gedurende een lange aaneengesloten periode (uit het dossier blijkt dat de vrouwen in de regel van
’s ochtends vroeg tot in de nacht werkten) letterlijk tentoon stelt in een etalage. Voor het raam hangen gordijnen, maar deze worden slechts gesloten als de prostituee een klant heeft. De overige tijd is zij continu zichtbaar voor het publiek, dat kan bestaan uit potentiële klanten, maar evengoed uit mensen die slechts ‘een kijkje’ komen nemen. Sommige dames waren er vooraf überhaupt niet op bedacht dat zij onder dergelijke omstandigheden moesten werken. De rechtbank neemt mee dat het werken als prostituee onder die omstandigheden extra belastend is. Immers, ook in de tijd dat een prostituee niet door een klant wordt bezocht, is het werk belastend omdat zij voortdurend in een cabine te kijk staat.
4.5
Betrouwbaarheid verklaringen
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen komt in de eerste plaats belang toe aan de consistentie, nauwkeurigheid of gedetailleerdheid, en volledigheid van die verklaringen. Echter, waar de verklaringen in de onderhavige zaak op deze punten onvolkomenheden bevatten - daarvan zitten verschillende voorbeelden in het dossier - betekent dat niet automatisch dat deze reeds daarom onbetrouwbaar zouden zijn. Dat heeft te maken met de bijzondere aspecten van deze zaak.
Het Apus-onderzoek is een langdurig en omvangrijk onderzoek, met name door het grote aantal getuigen dat door de politie en/of de rechter-commissaris is gehoord. In de periode van januari 2013 tot en met mei 2017 zijn vele getuigen de revue gepasseerd. Een groot aantal van deze getuigen heeft in de loop van die periode meerdere malen een verklaring afgelegd, soms met tussenpozen van jaren, en in verschillende landen. Enkele uitzonderingen daargelaten, hebben met name de aangeefsters c.q. slachtoffers op uiteenlopende tijdstippen uitgebreide verklaringen afgelegd over feiten en omstandigheden die zich reeds jaren geleden zouden hebben voorgedaan. Verschillen tussen eerdere en latere verklaringen zijn dan bijna onvermijdelijk.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de (relatief) jeugdige leeftijd van aangeefsters en het feit dat zij zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een voor hen vreemd land bevonden.
De rechtbank beseft verder dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen bovendien beïnvloed kunnen zijn geweest door wat zij in de tussentijd van andere betrokkenen - of uit derde hand - over het onderzoek hadden gehoord. Zo blijkt uit het dossier dat de vrouwen - evenals de verdachten - vrijwel allemaal uit de relatief kleine gemeenschap van [plaats 1] , of omgeving, afkomstig zijn.
Van belang is voorts dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen specifieke vragen hebben moeten beantwoorden over hun (voorgenomen) werk in de prostitutie en hun redenen om dit werk te gaan doen. De rechtbank realiseert zich dat bij deze onderwerpen ‘schaamte’ een relevante rol kan spelen (dat verschillende vrouwen zich schaamden voor hun werk in de prostitutie blijkt ook uit meerdere verklaringen uit het dossier). Zo kan het zijn dat de vrouwen uit schaamte over sommige zaken niet hebben verklaard, of dat zij juist op een bepaalde wijze hebben verklaard om hun eigen ‘verantwoordelijkheid’ zo klein als mogelijk te maken; ook kan het zijn dat zij bepaalde verklaringen hebben afgelegd, domweg ‘om van de zaak af te zijn’.
Voorts realiseert de rechtbank zich dat de vrouwen die aangifte hebben gedaan, een financieel motief kunnen hebben gehad en dat dit in de voorkomende gevallen de voornaamste reden kan zijn geweest om aangifte te doen, of om op een bepaalde wijze te verklaren. Ook ‘wraak’ zou een relevant motief kunnen zijn.
Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat de verhorende verbalisanten de vrouwen in sommige gevallen op indringende wijze hebben gewezen op hun positie van slachtoffer van mensenhandel en op de mogelijkheid om aangifte te doen, vanuit de vooronderstelling dat de verdachten hiervoor verantwoordelijk waren.
Deze factoren bieden naar het oordeel van de rechtbank een mogelijke verklaring voor de omstandigheid dat verschillende verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers weliswaar onvolkomenheden bevatten, maar tegelijk onderdelen die - onmiskenbaar - overeenkomstig de waarheid zijn.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers die onvolkomenheden bevatten niet om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten; de desbetreffende verweren worden dan ook verworpen. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers zeer behoedzaam moeten worden benaderd, en dat zij slechts kunnen worden gebruikt waar ze voldoende verankering vinden in andere bewijsmiddelen.
4.6
Vrijspraak van feit 1, 3 en 4
Feit 1 (ZD [slachtoffer 1] )
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] in de periode vanaf maart 2011 tot en met december 2013 in Den Haag in de prostitutie heeft gewerkt. [slachtoffer 1] heeft daarover verklaard dat zij voor zichzelf heeft gewerkt en dat zij geen geld hoefde af te staan. Volgens de officieren van justitie is echter sprake geweest van mensenhandel. Volgens hen is [slachtoffer 1] uitgebuit door de familie [medeverdachte] , [medeverdachte] in het bijzonder, en verdachte en [medeverdachte] zouden hieraan een zodanige bijdrage hebben geleverd dat zij zich aan het medeplegen van mensenhandel schuldig hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier echter onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte (al dan niet als medepleger) met behulp van dwangmiddelen heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. De door de officieren van justitie aangehaalde onderzoeksgegevens dwingen – ook als zij in hun onderlinge samenhang worden bezien – niet tot die conclusie. Zo is niet komen vast te staan dat het geld dat verdachte (blijkens tapgesprekken) zou hebben opgehaald en dat volgens de officieren van justitie door haar en [medeverdachte] naar Hongarije zou worden gebracht, geld betrof dat van [slachtoffer 1] zelf afkomstig was of dat dit geld bijvoorbeeld oorspronkelijk afkomstig was van [slachtoffer 4] (die het geld aan [slachtoffer 1] had gegeven). Voorts is evenmin duidelijk geworden of verdachte dit geld voor zichzelf hield, of dat zij op haar beurt dit geld ook afdroeg aan bijvoorbeeld [medeverdachte] . Concluderend kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde en zij zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3 (ZD [slachtoffer 3] )
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ook ten aanzien van feit 3 vrijspraak dient te volgen nu onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Feit 4 (ZD [slachtoffer 4] )
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank eveneens van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit. De verdachte zal worden vrijgesproken van het gehele onder 4 ten laste gelegde feit.
4.7
Feit 2 (ZD [slachtoffer 2] ) [14]
Onderzoek Unit Commerciële Zeden
Op 11 september 2013 werd door een beheerder van de [adres 2] verzocht om een nieuw meisje dat als prostituee wilde werken te controleren. Op 12 september 2013 heeft de politie met behulp van een tolk Hongaars een gesprek gevoerd met het betreffende meisje, genaamd [slachtoffer 2] . De politie zag dat [slachtoffer 2] erg angstig, timide en onzeker was. Zij verklaarde dat ze hier was gekomen om te werken in deze bar, ze wist niet hoe die heette. Ze moest geld verdienen met prostitutie. De tolk merkte aan het begin van dit gesprek op dat zij de indruk kreeg dat [slachtoffer 2] ongeschoold was en sommige woorden zoals ‘prostitutie’ en ‘vrijwilligheid’ niet kon uitspreken. Op een gegeven moment merkte [slachtoffer 2] op “ik ben nu toch in Nederland?” Verder verklaarde [slachtoffer 2] dat zij in Hongarije op een speciale school voor gekken en zieke kinderen had gezeten, maar dat zij zelf niet gek of ziek was.
De politie maakte zich naar aanleiding van dit gesprek ernstige zorgen om [slachtoffer 2] , maar zij gaf aan geen hulp te willen. Ook de exploitant die om de controle had verzocht, gaf aan dat zij het idee had dat [slachtoffer 2] niet helemaal in orde was en dat er iets mis was met haar.
Na het gesprek is een verbalisant [slachtoffer 2] gevolgd tot in [adres 3] . Daar maakte [slachtoffer 2] een gebaar naar een man aan de overkant van de straat dat hij moest weggaan. Vervolgens liep zij verder en werd zij door die man gevolgd. Deze man bleek te zijn [betrokkene] . [betrokkene] , die op verzoek van de politie is meegegaan naar het politiebureau, heeft daar verklaard dat hij op een vriend stond te wachten. De telefoon die hij bij zich had, was niet van hem maar van een vriend, genaamd “ [medeverdachte] ” (met nummer [telefoonnummer] ).
[slachtoffer 2] , die in eerste instantie was doorgelopen, is uiteindelijk ook meegegaan naar het bureau. Daar heeft zij eerst ontkend [betrokkene] te kennen, maar vervolgens verklaard dat zij wel bezorgd om hem was, om daarna te verklaren dat [betrokkene] haar vriend was. Zij wilden in de prostitutie gaan werken omdat ze erg arm zijn. ‘ [medeverdachte] ’ had hen naar Nederland en naar deze stad gebracht. Hij bracht hen ook naar de prostitutiestraat. De telefoon die [betrokkene] bij zich had, was van [medeverdachte] . [slachtoffer 2] wilde niet dat de politie aan [medeverdachte] zou vertellen dat zij dit allemaal gezegd heeft, hij is namelijk een grote man en gaat dan schreeuwen, aldus [slachtoffer 2] . [medeverdachte] was nu in Nederland, maar hij kwam uit [plaats 1] . [verdachte] was zijn vriendin; zij stond als ‘schatje’ in de telefoon die [betrokkene] had gekregen. [medeverdachte] was lang, had geschoren haar en bovenop stekels. [verdachte] had grote borsten, was een beetje dik en had zwart haar. [medeverdachte] had gezegd dat ze hier naartoe moesten komen. In Nederland moesten zij het verdiende geld aan [medeverdachte] geven. [slachtoffer 2] en [betrokkene] hadden in het huis geslapen. [betrokkene] heeft uiteindelijk ook verklaard dat [slachtoffer 2] zijn vriendin is en dat hij een [verdachte] heet, zij is de vriendin van [medeverdachte] . Zij had verteld over de prostitutie. [15]
Verklaringen [slachtoffer 2]
heeft bij de politie verklaard dat zij in [plaats 2] , Hongarije, tot haar 18e in een kindertehuis heeft gezeten. Ze was beperkt met leren en daarom heeft zij speciaal onderwijs gekregen. Zij heeft geen vak geleerd.
Via Facebook had zij gesproken met een man die [medeverdachte] heet. Hij zei dat er een locatie in Nederland was waar je goed geld kon verdienen met het hoerenwerk. Hij en zijn vrouw [verdachte] woonden in Nederland. Via een andere man uit [plaats 1] waren [slachtoffer 2] en [betrokkene] bij [medeverdachte] uitgekomen. Zij hadden erover nagedacht en omdat [slachtoffer 2] geld wilde verdienen heeft ze besloten het toch te doen. [medeverdachte] had gezegd dat [slachtoffer 2] haar verdiende geld aan hem moest afgeven. [slachtoffer 2] vond het aanbod niet leuk, maar durfde niets tegen hem te zeggen omdat [medeverdachte] een heel gespierde en kale man was.
In eerste instantie had [slachtoffer 2] (bij de politie) verklaard dat zij met de trein naar Nederland was gekomen, maar dat was omdat [medeverdachte] tegen haar had gezegd dat zij dit moest zeggen.
Met [medeverdachte] was afgesproken dat hij hen kwam halen uit [plaats 2] . Hij kwam met een grijze Audi TT. Zijn vriend, de man uit [plaats 1] , kwam met hem mee. [slachtoffer 2] en [betrokkene] zijn met hen meegereisd. Ze zijn via [plaats 2] naar de woning van [medeverdachte] in [plaats 1] gegaan en daar hebben ze een nacht geslapen. De volgende dag zijn ze daar vandaan verder naar Nederland gereden. Ze waren toen met z’n drieën, [betrokkene] , [medeverdachte] en [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 2] wilde als prostituee werken en had er geen bezwaar tegen omdat ze geld wilde verdienen. Ook [betrokkene] had zich daarbij neergelegd. [slachtoffer 2] had in Hongarije al eerder in de prostitutie gewerkt. [medeverdachte] wist dat, volgens [slachtoffer 2] kon hij dat aan haar zien. Voorafgaand had [medeverdachte] niet tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij met niemand over hem moest praten, maar ze voelde dat er problemen zouden komen als ze dat zou doen. Ze was bang voor hem.
[slachtoffer 2] is alleen die ene keer in Nederland geweest. [medeverdachte] bracht hen naar zijn woning. Hier hebben ze een paar dagen, misschien een week, doorgebracht. Vervolgens is ze naar de bar/raamlocatie gegaan. [slachtoffer 2] moest van [medeverdachte] Engels leren om te jokken. [medeverdachte] had haar € 280,-- gegeven. Ze moest iets betalen, misschien was het voor het betalen van de cabine. [slachtoffer 2] heeft dit geld teruggegeven aan [medeverdachte] . [medeverdachte] had haar laten zien waar ze naartoe moest, van hem moest [betrokkene] ietsje verderop staan. Er was afgesproken dat [slachtoffer 2] de helft van haar inkomsten aan [medeverdachte] af moest dragen als zij had kunnen werken. Ze hadden het er niet over gehad wie de werkkamer, het verblijf of hun eten zou betalen. Het was vooral [medeverdachte] die haar vertelde wat ze moest zeggen of doen, maar het was [verdachte] die haar het papiertje gaf waarop in het Engels stond wat ze moest zeggen. [verdachte] werkte ook in de straat. [slachtoffer 2] vond het prostitutiewerk niet fijn en zij schaamt zich voor wat ze deed.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat er volgens [medeverdachte] duizenden euro’s aan schuld is ontstaan. Dat zei hij toen de Nederlandse politie hun naar Hongarije had gestuurd. [medeverdachte] heeft [betrokkene] en [slachtoffer 2] met zijn auto naar huis gebracht. [slachtoffer 2] denkt dat ze de schuld laten zitten als zij geen aangifte doet. [slachtoffer 2] heeft de man op foto 9 als [medeverdachte] herkend en de vrouw op foto 10 heeft zij herkend als [verdachte] . [16]
[slachtoffer 2] heeft ook bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Echter, de rechter-commissaris heeft het verhoor, in overleg met de officieren van justitie en de raadslieden, vroegtijdig afgebroken omdat de rechter-commissaris vanaf het begin de indruk had dat [slachtoffer 2] moeilijk kon begrijpen welke vragen haar werden gesteld. Meermalen moesten vragen worden herhaald of op een eenvoudige manier worden gesteld. De rechter-commissaris had het idee dat zij de getuige niet goed kon bereiken. Op grond daarvan is besloten tot het staken van het verhoor. Gelet op deze gang van zaken verbindt de rechtbank aan de verklaring van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris geen enkele (bewijs)waarde.
Verklaringen [betrokkene]
heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] naar Nederland was gegaan omdat zij ‘niet eens brood te eten hadden thuis’. Ze hadden hulp gevraagd aan [betrokkene] in [plaats 1] , die hen vervolgens voorstelde aan [medeverdachte] . [medeverdachte] zei dat alles in orde was, mits alles op 50/50- basis zou gebeuren. Eerst zouden ze niets hoeven te betalen maar als het werk van [slachtoffer 2] goed zou gaan lopen dan zouden ze de schuld, die op dat moment 100.000 HUF bedroeg, wel aan hem terug moeten geven. De schuld bestond op dat moment uit kosten voor de reis, het verblijf en eten en drinken. Boven dit bedrag zou [slachtoffer 2] dan de helft van haar inkomsten geven. [medeverdachte] zei dat voor de cabine onmiddellijk € 160,-- afgegeven moest worden en dat vrouwen die in Nederland aankomen onmiddellijk gehoord worden door de Nederlandse politie. [betrokkene] had voor ogen dat [slachtoffer 2] en hij een korte tijd in Nederland zouden blijven om vervolgens met het verdiende geld in Hongarije iets slims te doen om daar vervolgens weer geld mee te verdienen. [betrokkene] had met [slachtoffer 2] besproken dat ze op deze manier geld zouden proberen te verdienen omdat ze geen andere uitweg zagen.
[medeverdachte] , [betrokkene] en nog een ‘zigeunerkerel’ kwamen naar [plaats 2] en vanaf daar zijn ze naar [plaats 1] vertrokken. Daar hebben ze een paar dagen geslapen tot de auto, een Audi TT, klaar was. In de tussentijd vertelde [medeverdachte] zijn voorwaarden, wat de kosten zouden zijn van de reis, het verblijf, kleding, eten en drinken etc. en dat zij die kosten aan hem terug zouden moeten betalen. Toen de auto klaar was, zijn ze de volgende dag met de auto vertrokken naar Nederland. [slachtoffer 2] zat achterin op de kinderstoel en [betrokkene] en [medeverdachte] zaten voorin. In Den Haag moest [slachtoffer 2] van [medeverdachte] naar de kamerverhuurder gaan om zich te melden. Hij gaf [betrokkene] een telefoon om hem te bellen als [slachtoffer 2] naar buiten kwam. Nadat [slachtoffer 2] en [betrokkene] weer thuis waren (van het politiebureau) zei [medeverdachte] dat hij hen naar huis zou sturen. Hij heeft vervoer voor hen geregeld (een deur-tot-deur busje voor 200 euro), dit heeft hij voorgeschoten en dit moest terugbetaald worden als [medeverdachte] weer in Hongarije zou zijn. Met [verdachte] heeft [betrokkene] geen contact gehad, maar wel had zij woorden en zinnen opgeschreven voor [slachtoffer 2] voor het geval ze haar iets zouden vragen. Ze moest in het Duits zeggen dat ze uit Duitsland kwam, daar werkte en dat de vriendin die met haar werkte haar die locatie had aanbevolen. [17]
[betrokkene] heeft ook bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Daarin heeft hij verklaard dat [slachtoffer 2] verstandelijk beperkt is. [betrokkene] denkt dat [medeverdachte] dit wel heeft gezien. [betrokkene] had van tevoren met [slachtoffer 2] afgesproken dat ze dit werk zou gaan doen, omdat ze geen geld hadden. In [plaats 1] was al besproken dat de kosten zouden moeten worden terugbetaald aan [medeverdachte] en dat de helft van de verdiensten van [slachtoffer 2] naar [medeverdachte] zouden gaan. [slachtoffer 2] zou dit vijf a zes maanden doen en dan zouden ze geld hebben om in Hongarije een huis te kopen. [betrokkene] heeft [betrokkene] benaderd, die hen op zijn beurt weer voorstelde aan [medeverdachte] . [medeverdachte] kwam naar de woning van [betrokkene] toe en daar is gesproken over werken in de prostitutie, over de helft afdragen en over de reiskosten. [slachtoffer 2] was daarbij aanwezig.
[betrokkene] heeft ook bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte] op een papier had opgeschreven wat [slachtoffer 2] moest zeggen. Er stonden vragen op met daarnaast de antwoorden. Dit was opgeschreven omdat er vragen zouden kunnen worden gesteld door de politie. Er stonden echt speciaal vragen op die de politie zou kunnen stellen. De antwoorden hielden in dat [slachtoffer 2] zou verklaren dat zij in Duitsland in een bar heeft gewerkt met een vriendin en dat zij op deze manier van deze locatie in Nederland zou weten. Op het briefje stond niet de waarheid. [verdachte] van [medeverdachte] was degene die tegen [slachtoffer 2] zei dat ze deze dingen moest vertellen aan de politie. Het idee van het briefje kwam van [medeverdachte] . [betrokkene] heeft gezien dat [verdachte] de zinnen op het papier heeft geschreven. [18]
Verklaring de verdachte
Bij de politie [19] heeft de verdachte in eerste instantie verklaard dat zij [slachtoffer 2] en [betrokkene] niet kent. Na onderbreking van het bewuste verhoor en overleg met haar raadsman is vervolgens gebleken dat de verdachte hen wel degelijk kende. De verdachte heeft vanaf dat moment immers (huilend) verklaard dat zij ‘die mensen’ kende en dat niet gelijk had verteld omdat zij [medeverdachte] wilde beschermen. [slachtoffer 2] en [betrokkene] hadden volgens de verdachte een paar dagen bij hen verbleven. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 2] niet werd gedwongen en dat zij niets wist van een afspraak dat [slachtoffer 2] 50% van haar in de prostitutie verdiende geld zou afdragen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer 2] en [betrokkene] voor de eerste keer heeft gezien toen zij bij haar thuis in de [adres 4] waren. Zij was er niet blij mee, maar omdat zij er nu eenmaal al waren, vond zij het goed dat ze bleven. Ze zouden hooguit een week blijven. Ze heeft gevraagd wat ze kwamen doen. Ze zeiden alleen dat [slachtoffer 2] in de prostitutie wilde werken.
[medeverdachte] vroeg aan de verdachte een paar woorden op te schrijven voor [slachtoffer 2] . Dit ging over hoe zij heette, waar zij vandaan kwam, hoe oud zij was. De dingen die een normaal mens zegt als hij zich voorstelt, aldus de verdachte. Ze zeiden dat [slachtoffer 2] wilde werken, maar dat ze geen talen sprak. Het klopt dat de verdachte van [medeverdachte] iets op een briefje moest schrijven, alleen weet zij niet precies meer wat, en waarom dit moest; misschien had [medeverdachte] geen zin en vroeg hij het aan haar. Desgevraagd heeft de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] en [betrokkene] een aantal dagen in de woning hebben verbleven en dat ze het toen gingen proberen. Op een gegeven moment zei [medeverdachte] dat ze terug zouden gaan naar Hongarije. Thuis heeft zij hen toen nog wel een paar dagen gezien. [20]
Verklaring [slachtoffer 2] geloofwaardig?
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 2] voldoende verankering vindt in de verklaringen van [betrokkene] . Deze verklaringen worden bovendien ondersteund door de bevindingen van de politie naar aanleiding van de controle op
11 september 2013.
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene] kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] , die klaarblijkelijk een verstandelijke beperking had, en [betrokkene] hadden besloten dat [slachtoffer 2] in het buitenland in de prostitutie zou gaan werken omdat zij beiden in zeer slechte financiële omstandigheden verkeerden. Daartoe hebben zij contact gelegd met [medeverdachte] , die een locatie in Nederland wist waar je in de prostitutie goed geld kon verdienen. [medeverdachte] zou hen naar Nederland brengen en daar zouden zij enige tijd kunnen verblijven.
De afspraak was dat [slachtoffer 2] de helft van haar verdiensten aan [medeverdachte] zou moeten afdragen. Ook de reis- en andere onkosten zouden te zijner tijd aan hem moeten worden terugbetaald. [slachtoffer 2] en [betrokkene] zijn hiermee akkoord gegaan. Vervolgens zijn ze vanuit de woning van de verdachte in [plaats 1] (waar zij hebben geslapen) naar Nederland vertrokken. Daar hebben zij een aantal dagen in de woning van de verdachte en [medeverdachte] verbleven. Op initiatief van [medeverdachte] is toen een briefje gemaakt waarop [verdachte] een aantal (onware) dingen schreef die [slachtoffer 2] moest zeggen als haar door de politie vragen zouden worden gesteld. [medeverdachte] heeft [slachtoffer 2] geld gegeven om een cabine te huren en haar in de buurt van de prostitutiestraat afgezet. Aan [betrokkene] heeft hij zijn telefoon gegeven zodat hij contact kon onderhouden. Na de politiecontrole heeft de verdachte [slachtoffer 2] en [betrokkene] op de bus gezet naar Hongarije.
De verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene] vinden op een aantal onderdelen bevestiging in de verklaringen die de verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd. Op sommige onderdelen, en dit zijn nu júist de onderdelen die zien op haar directe betrokkenheid bij [slachtoffer 2] (zoals het briefje, en de afspraken rond het verblijf van [slachtoffer 2] bij haar thuis), heeft de verdachte een ontoereikende verklaring afgelegd, in de zin dat zij zich naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar van de domme houdt. Volgens de rechtbank is het gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [betrokkene] volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte over [slachtoffer 2] niet meer zou hebben geweten dan dat zij in de prostitutie zou gaan werken, en dat zij over het briefje niet meer wist dan dat zij van [medeverdachte] iets moest opschrijven. Dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] geen geld had en dat [slachtoffer 2] in een voor haar volstrekt vreemd land en onder onbekende omstandigheden in de prostitutie zou gaan werken volgt immers logischerwijs uit de omstandigheid dat [slachtoffer 2] bij de verdachte heeft gelogeerd, en dat de verdachte haar heeft geïnstrueerd door middel van het maken van het briefje. Dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] onder voor haar nadelige omstandigheden zou werken volgt logischerwijs uit de omstandigheid dat de verdachte een briefje heeft gemaakt met (onware) dingen die [slachtoffer 2] over haar werkomstandigheden zou moeten vertellen, kennelijk om een controle te doorstaan. Klaarblijkelijk zou [slachtoffer 2] (ook volgens de verdachte) niet door die controle komen indien zij de waarheid zou vertellen. Uit de verklaring van de verdachte bij de politie volgt bovendien dat zij aanvankelijk heeft gelogen dat zij [slachtoffer 2] en [betrokkene] niet kende omdat zij [medeverdachte] wilde beschermen. Indien de verdachte niet meer zou hebben geweten dan hetgeen waarover zij heeft verklaard, valt niet in te zien waarom die bescherming nodig was. Ook overigens valt niet in te zien waarom de verdachte [slachtoffer 2] in haar woning zou laten verblijven indien daar niets tegenover zou staan.
Handelingen? Dwangmiddelen? Uitbuiting?
[slachtoffer 2] was aldus een jonge en verstandelijk beperkte vrouw, die in grote financiële problemen verkeerde en de Nederlandse taal niet sprak. De verdachte moet van al deze omstandigheden op de hoogte zijn geweest. Hetzelfde geldt voor de geestelijke gesteldheid van [slachtoffer 2] ; indien een tolk (zoals in het gesprek bij de politiecontrole op 11 september 2013) na een zeer kort gesprek al opviel dat [slachtoffer 2] ongeschoold was en een aantal zaken niet begreep, moet de verdachte dit ook hebben gemerkt. Dit geldt temeer nu [slachtoffer 2] enige tijd bij de verdachte in huis heeft verbleven. De verdachte heeft [slachtoffer 2] onder deze omstandigheden bij haar thuis ondergebracht en haar voorzien van een papiertje met leugens voor het geval [slachtoffer 2] gecontroleerd zou worden; dit alles klaarblijkelijk om [slachtoffer 2] als prostituee te laten werken en daarvan (indirect) te profiteren zonder dat de verdachte daar een redelijke prestatie tegenover stelde.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat de verdachte door middel van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van haar kwetsbare positie [slachtoffer 2] heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat zij [slachtoffer 2] ertoe heeft bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan zij en haar mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat zij zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die arbeid of diensten (sub 4). Feit 2 zal dienovereenkomstig bewezen worden verklaard, waarbij tevens bewezen wordt verklaard dat sprake is van medeplegen, nu zij voor wat betreft haar handelingen in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte] heeft gehandeld.
4.8
Witwassen (feit 5)
Aan [verdachte] is, kort gesteld, ten laste gelegd dat zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 oktober 2014 in vereniging meermalen geld waarvan zij wist of zou moeten kunnen weten dat het afkomstig was uit een misdrijf, heeft witgewassen. Zij zou van dit geldbedrag gebruik hebben gemaakt, dan wel het hebben omgezet (€ 161.771), en/of zij zou dat geld hebben omgezet in een auto en een woning in Hongarije.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het, over een aantal jaren, niet (volledig) opgeven van haar inkomsten bij de belastingdienst. Aangezien zij wist dat zij dit moest doen is dit opzettelijk gedaan, aldus de officieren van justitie (ook [medeverdachte] moest zich hiervan bewust zijn geweest). Daarmee is sprake van een fiscaal (grond)delict. Deze niet opgegeven inkomsten, aldus bedragen met een criminele herkomst, zijn door haar, en haar medede verdachte, vervolgens witgewassen. De auto en het huis zijn verworven uit deze inkomsten en het geld is gebruikt om van te leven. De officieren van justitie verwijzen hierbij naar een opgemaakte kasopstelling waaruit blijkt dat een verschil van € 161.771 aan inkomsten niet verklaarbaar is.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat niet vaststaat welk bedrag de verdachte aan belasting zou hebben ontdoken en het openbaar ministerie heeft nagelaten daar onderzoek naar te doen, de verdachte bovendien over legale inkomsten uit prostitutie beschikte en er ook al andere vermogensbestanddelen (geld) waren voordat er geen belasting zou zijn betaald (primair) en dat niet uitgesloten kan worden dat het illegale deel van het vermogen zo klein deel van het totaal is, dat het niet tot de kwalificatie witwassen leidt (subsidiair). De verdediging legt tot slot twee voorwaardelijke verzoeken neer. Ingeval er niet tot een vrijspraak gekomen wordt, verzoekt de verdediging de rechtbank te laten onderzoeken wat, kort gesteld, de belastingsituatie van prostituees in de betrokken jaren in Den Haag is geweest en welk bedrag uit het vermeende misdrijf van belastingontduiking afkomstig zou zijn.
[verdachte] heeft verklaard dat zij in 2010 naar Nederland is gekomen. [21] Vanaf 1 januari 2010 had zij inkomsten uit prostitutiewerk. De hoogte daarvan verschilde. Zij geeft aan dat zij de eerste twee jaar dat zij in Nederland was geen belasting heeft betaald. [22]
Eerst in november 2013 is [verdachte] gestart met de eenmanszaak “ [bedrijf] ”, gericht op erotische dienstverlening, en heeft zij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [23] Uit de gegevens verkregen van de Belastingdienst over het inkomen van [verdachte] blijkt dat er over de jaren 2008 tot en met 2012 geen loongegevens over haar bekend zijn. Voor het fiscaal jaar 2013 is een aangifte inkomstenbelasting gedaan.
Voorts zijn aangiften omzetbelasting gedaan vanaf het tweede kwartaal 2013 tot en met het eerste kwartaal 2014. [24] Uit haar aangiften omzetbelasting vanaf het tweede kwartaal 2013 tot en met het eerste kwartaal 2014 blijkt van omzetten van respectievelijk € 11.405, € 7.419, € 6.857, en € 6.176. [25] Zij heeft verder verklaard dat zij niet al haar inkomsten en omzet heeft opgegeven aan de belastingdienst, omdat het heel zwaar was om aan dat geld te komen en zij niet zo veel belasting wilde afdragen. [26] Ook heeft zij verklaard dat zij gemiddeld genomen vijf à zes dagen in de week werkte als prostituee en dat zij na betaling van de huur voor haar werkkamer van circa € 150 iedere dag gemiddeld € 250 mee naar huis nam. [27]
Uit gegevens verkregen van de belastingdienst ten aanzien van [medeverdachte] blijkt dat over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2012 geen loongegevens over hem bekend zijn. Over het jaar 2011 blijkt van een inkomen van € 337 en over 2013 € 4.141. [28] .
[verdachte] en [medeverdachte] hebben samen een woning aangeschaft in [plaats 1] (Hongarije). De aanschafprijs bedroeg ongeveer € 20.000. [29] De woning is door hen opgeknapt; daarmee waren verbouwingskosten gemoeid die zij zelf betaald hebben. [30] Ook hebben zij samen een Audi TT aangeschaft in 2012 [31] . Deze auto kostte circa € 5500 en werd betaald met de inruil van een VW Passat en bijbetaling van een bedrag van € 1.500 aan contanten. [32] Tot slot hebben beiden een hond aangeschaft voor € 1.500 à € 1.600 [33] . Er is bij de verdachten verder geen geld aangetroffen.
Over bovengenoemde feiten, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, heeft ter terechtzitting uiteindelijk geen discussie meer plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden zijn of er legale inkomsten waren die de uitgaven kunnen verklaren en of het gegeven dat niet precies vaststaat welk bedrag er aan belasting is ontdoken moet leiden tot vrijspraak en of - indien er toch illegale inkomsten waren die zijn omgezet of gebruikt - deze van een zodanig geringe waarde waren dat zij niet in verhouding staan tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel, zodat een eventueel bewezen verklaard feit niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Door de verdediging zijn zakelijk weergegeven de volgende vermogensbestanddelen naar voren gebracht die reeds aanwezig zouden zijn geweest voordat bijvoorbeeld de woning en de auto werden aangeschaft:
[verdachte] zou bij haar komst naar Nederland in 2010 over een bedrag van € 10.000 of € 20.000 beschikken aan gespaard geld van prostitutiewerkzaamheden uit Duitsland;
[verdachte] had van haar broer een schenking ontvangen van € 10.000, omdat haar broer een ongevallenuitkering van € 100.000 had gekregen;
[medeverdachte] had een bedrag van € 10.000 gekregen van zijn moeder, dat zij als overwaarde bij de verkoop van haar woning in Hongarije had gerealiseerd.
De rechtbank merkt hierover het volgende op. Ten aanzien van het bezit van deze bedragen zijn enkel de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] voorhanden. Er zijn geen stukken overgelegd (bijvoorbeeld bankafschriften, schenkingsovereenkomsten, een transportakte van de verkoop van het huis van de moeder van [medeverdachte] ) die een en ander kunnen staven, behalve enkele brieven aan/van Allansons LLP (Witswasdossier p. 577 t/m 581) waaruit naar voren komt dat de broer van [verdachte] in 2014/15 een uitkering heeft ontvangen van circa £ 88.000. Volstaan is met het benoemen van wat er gebeurd zou zijn, zonder dat dit verder is onderbouwd.
De rechtbank acht hetgeen onder 1) is opgenomen onvoldoende concreet en niet onderbouwd; bovendien is het niet te verifiëren. Ten aanzien van 2) overweegt de rechtbank dat ook hier verder geen stukken aan ten grondslag liggen, behalve dan de brieven waaruit kan worden afgeleid dat de broer in 2014/15 een bedrag heeft gekregen. Uit niets blijkt dat hij vervolgens een bedrag aan [verdachte] heeft geschonken. Ten aanzien van 3) overweegt de rechtbank dat ook dit niet nader is onderbouwd met controleerbare stukken (verkoopovereenkomst van het huis van de moeder, transportakte, bankafschriften, etc.) zodat ook deze verklaring niet verifieerbaar is. De moeder heeft bovendien naast [medeverdachte] nog vier kinderen (allen mede-verdachten binnen het onderzoek Apus). Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat zij de volledige overwaarde aan alleen [medeverdachte] zou hebben gegeven, terwijl bijvoorbeeld uit het onderzoek ter terechtzitting ook naar voren is gekomen dat een van haar kleinkinderen ( [betrokkene] , de zoon van [medeverdachte] ) een dure medische ingreep moest ondergaan.
De verklaringen van beide verdachten over de legale herkomst van het vermogen voldoen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan de cumulatieve voorwaarden dat zij concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onaannemelijk zijn. Dat maakt dat het niet aannemelijk is dat deze bedragen als een legaal onderdeel van hun vermogen kunnen worden aangemerkt.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden komt naar voren dat [verdachte] jarenlang geen belasting heeft betaald en pas in 2013 aangifte is gaan doen. Ook heeft zij verklaard dat zij gemiddeld genomen vijf à zes dagen in de week werkte als prostituee en dat zij na aftrek van de huur voor de werkkamer daarmee gemiddeld ongeveer € 250 per dag verdiende. Indien de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze gegevens, dan heeft [verdachte] op jaarbasis aanzienlijke omzetten en inkomsten genoten. Uiteraard gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat een deel legaal is verworven. Het niet opgegeven en niet betaaldeel aan belastingen (inkomsten- en omzetbelasting), dat dan van misdrijf afkomstig is, zal echter - naar ervaringsregels - dusdanig substantieel zijn dat niet kan worden volgehouden dat dit deel ten opzichte van het legale vermogen van een dergelijke geringe waarde was dat het niet in verhouding staat tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel en staat mitsdien niet aan de kwalificatie witwassen in de weg.
De verweren worden verworpen.
Nu het illegale deel van het vermogen vermengd is met het legale deel en van een groot deel van het legale deel van het vermogen dat [verdachte] met prostitutie heeft verdiend de administratie ontbreekt, valt niet vast te stellen welk deel illegaal was en is het ook als zodanig niet individualiseerbaar.
Uit het gegeven dat er geen geld bij [verdachte] en [medeverdachte] is aangetroffen, leidt de rechtbank af dat al het geld in producten en/of diensten moet zijn omgezet en/of anderszins moet zijn uitgegeven.
De rechtbank concludeert op grond van bovenstaande dat [verdachte] en [medeverdachte] van het geld, waarvan in ieder geval een substantieel deel van een misdrijf afkomstig was, een woning en een auto hebben aangeschaft (waarmee zij de illegale herkomst van het geld waarmee die zaken zijn aangeschaft, hebben verhuld) en tevens dat zij (ook) voor het overige al het geld hebben omgezet en/of uitgegeven. Nu [verdachte] en [medeverdachte] er een gewoonte van hebben gemaakt geen of te weinig belasting op te geven en te betalen en de daardoor vrijgekomen bedragen om te zetten en/of te gebruiken, is de rechtbank van oordeel dat gewoontewitwassen kan worden bewezenverklaard.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht om tot een beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te komen en acht het niet noodzakelijk een onderzoek te laten doen naar de belastingsituatie rondom prostituees in Den Haag in de tenlastegelegde periode en evenmin naar het bedrag dat aan belasting is ontdoken. Het voorwaardelijke verzoek daartoe door de verdediging wordt dan ook afgewezen.
4.9
Criminele organisatie (feit 6) [34]
Algemeen
Aan de verdachte is, net als aan haar medeverdachten [35] ten laste gelegd dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Volgens de tenlastelegging bestond de organisatie onder andere uit de verdachte en haar medeverdachten en had deze het oogmerk om misdrijven - mensenhandel en witwassen - te plegen.
Een criminele organisatie - in de zin van artikel 140 Sr - is een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Niet vereist is dat men moet hebben samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, een bepaalde gezamenlijke werkwijze, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en een bepaalde hiërarchie.
De organisatie dient het plegen van misdrijven tot oogmerk te hebben. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Er is sprake van deelnemen aan een criminele organisatie indien de betrokkene tot de organisatie behoort en een aandeel heeft in (dan wel ondersteunt:) gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van misdrijven. De deelnemer dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het oogmerk had om misdrijven te plegen. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, dat hij aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen, of dat hij van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Elke bijdrage aan de organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Dit betekent dat een verdachte ook een strafbare rol in een criminele organisatie kan hebben gespeeld ten aanzien van feiten waarvan hij of zij is vrijgesproken.
Apus-dossier
Uit hetgeen in dit vonnis is overwogen, volgt dat de verdachte zich binnen de onder feit 6 ten laste gelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van mensenhandel. Het Apus-dossier omvat evenwel aanzienlijk meer zaaksdossiers mensenhandel dan de zaaksdossiers waarin ten laste van de verdachte een bewezenverklaring van mensenhandel volgt (in totaal omvat het Apus-onderzoek 21 zaaksdossiers mensenhandel). In een groot aantal van die andere zaaksdossiers komt de rechtbank bij vonnissen van heden tot de slotsom dat sprake is van het (mede)plegen van mensenhandel door één of meerdere medeverdachten.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt dat de verdachte en/of zijn medeverdachten in voormelde periode allen in één of meerdere gevallen betrokken zijn geweest bij de werving, het vervoer, de huisvesting, de tewerkstelling en/of controle van Hongaarse vrouwen, steeds met het doel hen te laten werken in de raamprostitutie in Den Haag, en daaraan geld te verdienen. Het gaat in vrijwel alle gevallen om zeer jonge vrouwen, veelal uit (de omgeving van) [plaats 1] , die in sociaal en/of financieel problematische omstandigheden verkeerden en onder die omstandigheden, aangespoord door een van de verdachten, besloten in de prostitutie te gaan werken om daarmee goed te verdienen. In de praktijk werden de vrouwen evenwel door de verdachte en/of zijn medeverdachten uitgebuit. De verdachten, op [medeverdachte] en [verdachte] na, hadden zelf geen werk hier in Nederland en leefden van het geld dat door de door hen tewerkgestelde vrouwen werd verdiend en aan hen werd afgedragen, zonder dat hier een reële tegenprestatie tegenover stond. [verdachte] , en tijdelijk ook [medeverdachte] , werkte zelf in de raamprostitutie in dezelfde straat als waar de vrouwen tewerk werden gesteld en konden op die manier hen controleren.
Structuur
Voorheen werd bij een criminele organisatie vooral gedacht aan een organisatie met een hiërarchische structuur. Het besef is gegroeid dat georganiseerde criminaliteit tegenwoordig veeleer bestaat uit een crimineel netwerk, bestaand uit diverse cellen. Iedere cel bestaat op zijn beurt uit een kleine groep. De cellen werken op zich voor zichzelf, maar werken tegelijkertijd onderling flexibel met elkaar samen, ondersteunen elkaar waar nodig en zorgen ook voor vervanging als dat nodig is. Criminele samenwerkingsverbanden worden meestal gevormd door sociale relaties, zoals familie- en vriendschapsbanden en komen regelmatig ook uit hetzelfde herkomstland. Zo ook bij de verdachten binnen het onderzoek Apus. De kernleden van de organisatie bestaan uit vier zussen ( [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] ), een broer ( [medeverdachte] ) en - op een uitzondering na, te weten [medeverdachte] die weduwe is - hun levenspartners ( [medeverdachte] , respectievelijk [medeverdachte] , [medeverdachte] en [verdachte] ). Iedere cel bestaat uit een koppel: [medeverdachte] is gehuwd met [medeverdachte] , [medeverdachte] is de levenspartner van [medeverdachte] , [medeverdachte] van [medeverdachte] , [verdachte] van [medeverdachte] en [medeverdachte] is zoals gezegd alleen. De kernleden woonden voordien allemaal in [plaats 1] , Hongarije. Naast deze kernleden zijn er naar het oordeel van de rechtbank nog anderen die op hun manier een bijdrage aan de organisatie hebben gegeven, maar zij worden op dit moment (nog) niet vervolgd. De rechtbank noemt in dit verband de namen van ‘ [betrokkene] ’ (een vaste chauffeur die dames van Hongarije per auto naar Nederland vervoerde), [betrokkene] (iemand die met meerdere dames in contact is getreden als tussenpersoon bij het werven) en [betrokkene] (idem dito het aanleveren van meisjes). De organisatie is dan ook zeker niet compleet te noemen met slechts deze verdachten.
In een groot aantal zaaksdossiers hebben de verdachten binnen de netwerkcel als ‘stel’ c.q. ‘koppel’, namelijk steeds in nauwe en bewuste samenwerking met hun partner, de vrouwen uitgebuit:
  • [medeverdachte] en [medeverdachte] : [slachtoffer] , [slachtoffer] en [slachtoffer] ;
  • [medeverdachte] en [medeverdachte] : [slachtoffer 4] , [slachtoffer] en [slachtoffer] ;
  • [medeverdachte] en [medeverdachte] : [slachtoffer] en [slachtoffer] ;
  • [medeverdachte] en [verdachte] : [slachtoffer 2] .
Enige uitzondering op het voorgaande is [medeverdachte] , die - voor zover hier relevant - niet in nauwe en bewuste samenwerking met een ander handelde.
(Familie)band
Zoals gezegd behoren de verdachten tot dezelfde familie; zij zijn (schoon)broers en (schoon)zusters. De verdachten zelf beweren steeds dat hun onderlinge band helemaal niet zo goed is. [medeverdachte] zou altijd zijn achtergesteld ten opzichte van haar broer en zussen, [medeverdachte] zou zelfs zijn naam hebben gewijzigd omdat hij ten opzichte van de familie [medeverdachte] van een minderwaardige Roma-stam zou komen, de relatie tussen [medeverdachte] en [medeverdachte] zou tot het vriespunt zijn gedaald, omdat de huidige partner van [medeverdachte] voorheen de partner was van [medeverdachte] , [medeverdachte] zou zelfs daarom door haar moeder zijn verstoten, [medeverdachte] moest al vrij snel nadat hij een relatie kreeg met [medeverdachte] een langdurige gevangenisstraf in Hongarije uitzitten. Zij zouden onderling nauwelijks contact met elkaar hebben gehad.
De verklaringen van de verdachten met betrekking tot hun slechte familiaire betrekkingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Juist al deze familieleden komen bij justitie (in hetzelfde onderzoek) in beeld op verdenking van mensenhandel. Zij worden er stuk voor stuk van verdacht betrokken te zijn bij het tewerkstellen van overwegend jonge Hongaarse vrouwen in de raamprostitutie in voornamelijk de [adres 2] te Den Haag in Nederland. Het is ongeloofwaardig dat de naar eigen zeggen getroebleerde familieleden elkaar, duizenden kilometers van huis dan ‘toevallig’ in dezelfde stad tegen zouden zijn gekomen. Deze verklaringen stroken ook in het geheel niet met de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen. Uit een groot aantal feiten en omstandigheden uit het Apus-dossier blijkt namelijk dat er tussen hen ook daadwerkelijk een (familie)band was, in de zin dat de verdachten bij elkaar verbleven en/of contact hadden. Zo hebben [medeverdachte] en [medeverdachte] , en [medeverdachte] en [medeverdachte] , tegelijkertijd op verschillende etages van hetzelfde pand [36] gewoond, te weten op de adressen [adres 5] respectievelijk [adres 6] te Den Haag. [37] Op laatst vermeld adres hebben tegelijkertijd ook [medeverdachte] en [medeverdachte] verbleven. [38] [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn samen met [medeverdachte] en [medeverdachte] op het adres [adres 5] gezien. [39] Ook [medeverdachte] is samen met [medeverdachte] en [medeverdachte] op het adres [adres 5] gezien. [40] Voorts zijn bij een controle op de luchthaven Eindhoven [medeverdachte] , [medeverdachte] en [verdachte] samen gezien [41] ; ook [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn bij een dergelijke controle samen gezien. [42] Dat de verdachten op persoonlijk vlak contact en in elkaars persoonlijk leven interfereerden blijkt onder meer uit een tapgesprek van 18 augustus 2014, waarin [medeverdachte] met [medeverdachte] belt over haar zoon [betrokkene] die door hun beider moeder was opgevangen. [43] Verder blijkt uit het dossier dat er in de onderhavige periode telefonische contacten zijn tussen (de telefoons van) [medeverdachte] en [medeverdachte] / [medeverdachte] [44] en tussen (de telefoons van) [medeverdachte] en [medeverdachte] . [45] Ook is gebleken dat [medeverdachte] telefonisch contact onderhield met [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] . [46] De rechtbank wijst (bij wijze van voorbeeld) nog met name op een gesprek van 8 maart 2014 tussen [medeverdachte] en [medeverdachte] , waarin laatstgenoemde vertelt dat [slachtoffer] een klacht over [betrokkene] bij de politie heeft ingediend en dat hij blij is dat zij van hem is weggegaan. [47]
Duurzaamheid
Juist de familieband werkt als cement voor de organisatie en bestendigt het voortbestaan van de organisatie. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat toen het na het negatieve werkadvies van [betrokkene] in Nederland fout dreigde te gaan, zes van de negen verdachten ineens actief werden in België; voor welke periode de Belgische rechter ook het bestaan van een criminele organisatie heeft bewezenverklaard ten aanzien van de verdachten [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] , maar waar ook [medeverdachte] en [medeverdachte] overduidelijk aanwezig waren. De in Nederland bestaande organisatie ging geruisloos over naar België, waarbij [medeverdachte] en [verdachte] nog steeds in Nederland bleven maar toch hun steentje bijdroegen (waarover later meer) en [medeverdachte] in Hongarije verbleef. De organisatie kreeg in België weer andere netwerkcellen erbij, maar de Belgische rechter heeft aan [medeverdachte] , [medeverdachte] , [medeverdachte] en [medeverdachte] in ieder geval een hoofdrol toegedicht.
Werkwijze
Uit de zaaksdossiers komt naar voren dat door de verdachten (al dan niet als ‘stel’) op verschillende punten dezelfde werkwijze werd toegepast. Zo is het in vrijwel alle zaaksdossiers zo, dat door de verdachten (al dan niet op hun initiatief en al dan niet door tussenkomst van een met de verdachten bevriende tussenpersoon) in Hongarije contact werd gelegd met jonge vrouwen. De vrouwen verkeerden nagenoeg allemaal in een slechte financiële positie. Een deel daarvan was al jong moeder geworden en droeg zodoende niet alleen de zorg voor zichzelf, maar ook voor hun jonge kind. Ook zaten er vrouwen bij die juist hun ouders uit de financiële misère wilden helpen, of die uit gebroken gezinnen kwamen of al vanaf jonge leeftijd op slechte voet met hun ouders leefden. Deze vrouwen werd - al dan niet met voorbeelden van vrouwen die dat al deden - verteld hoeveel geld er te verdienen viel met prostitutie in Nederland. Ook bestaan er de voorbeelden van vrouwen ( [slachtoffer] , [slachtoffer] ) die inmiddels niet beter wisten dan geld te verdienen met prostitutie en die na jarenlang de helft van hun verdiensten te hebben moeten afstaan, blij waren ‘met de deal’ nu slechts € 100 per dag aan verdachten ( [medeverdachte] en [medeverdachte] ) te moeten afdragen; iets dat moest om überhaupt ‘toegang tot de straat’ te hebben. De vrouwen ‘wilden’ uiteindelijk in het buitenland in de prostitutie werken, opdat zij er financieel beter van zouden worden. Vervolgens werden financiële afspraken met deze vrouwen gemaakt die er in een groot aantal gevallen op neer kwamen dat de vrouwen de helft van hun verdiensten [48] of een vast bedrag per dag zouden moeten afstaan. De vrouwen werden door of met (financiële) hulp van de verdachten vanuit Hongarije naar Nederland vervoerd. De kosten van vervoer dienden (evenals andere onkosten) vervolgens door de vrouwen aan de verdachten te worden terugbetaald uit hun verdiensten van hun prostitutiewerk. Eenmaal in Nederland werden de vrouwen ondergebracht op een adres waar ook de verdachten woonden en bleek er geregeld sprake te zijn van een grotere ‘schuld’ die moest worden terugbetaald. In een groot aantal gevallen werden de vrouwen ondergebracht in het pand [adres 6] / [adres 5] Den Haag, een pand dat kennelijk door de verdachten werd gebruikt als ‘uitvalsbasis’ in Nederland ten behoeve van de prostitutie van de vrouwen. Na aankomst in Nederland werden de vrouwen (al dan niet met behulp van een ‘ervaren’ prostituee zoals [slachtoffer] ) veelal op de dag na aankomst naar de prostitutiestraat gebracht. Zij kregen van de verdachten een telefoon mee, waarmee zij niet konden bellen, maar waarop zij slechts gebeld konden worden en waarop zij steeds door hen gebeld werden teneinde te controleren of zij wel genoeg verdienden, dan wel om hen aan te sporen om meer te verdienen. [49] De vrouwen gaven hun verdiensten uit de prostitutie af aan de verdachten en zagen daar in een groot aantal gevallen niets van terug.
In elk zaaksdossier is te zien dat sprake is van exclusiviteit. De vrouwen werden nooit op hetzelfde moment door meerdere stellen tegelijk uitgebuit. Door verschillende getuigen wordt ook verklaard dat vrouwen bij ‘de [medeverdachte] , ‘de [medeverdachte] ’ of de ‘ [medeverdachte] ’ hoorden. Daaraan ligt de kennelijke afspraak ten grondslag dat de verdachten zich in beginsel niet met ‘elkaars’ vrouwen bemoeiden als ‘baas’. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris: [50]
[slachtoffer]]
hoorde bij [medeverdachte] . Zij waren samen. [slachtoffer] werkte voor [medeverdachte] , daarom regelde zij hun zaken samen, buiten onze aanwezigheid. Ik regelde mijn zaken met [medeverdachte] ook niet in aanwezigheid van een ander.(…)
We hebben daarover gesproken met [medeverdachte] en haar man en zij zeiden dat het onze zaken waren en dat de zaken van [medeverdachte] aangaan.”en op de verklaring van [slachtoffer] bij de politie: [51] “Elk meisje hoorde bij een bepaalde vrouw. En degene met wie je was bepaalde eigenlijk de werktijden en daar kon je ook terecht met problemen of geldzaken.”
Samenwerking
Uit verschillende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachten ook buiten hun ‘koppel’ met elkaar (dan wel met andere koppels) samenwerkten of ondersteuning boden ten behoeve van de uitbuiting van de vrouwen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de volgende voorbeelden:
- Uit de telefonische contacten zoals hiervoor vermeld onder het kopje ‘(Familie)band’ blijkt dat de verdachten onderling afstemden en (telefonisch) overleg hadden ten behoeve van hun activiteiten. Uit de telefonische contacten van [medeverdachte] in maart 2014 blijkt in het bijzonder dat hij bij afwezigheid van de medeverdachten die op dat moment in België waren opgepakt de ‘zorg’ op zich nam voor één van de vrouwen ( [slachtoffer] ) die voor die medeverdachten werkte. [medeverdachte] stemde dit af met andere medeverdachten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verdachten klaarblijkelijk voor elkaar ‘insprongen’ indien er sprake was van een noodsituatie.
- Uit een OVC-gesprek van 1 augustus 2014 komt naar voren dat [medeverdachte] zich - op het moment dat de [medeverdachte] en de [medeverdachte] vastzaten - zich ook bezig hield met het ‘screenen’ van een door een vriend van hem aangedragen vrouw met het oog op een mogelijke tewerkstelling in Nederland. [52]
- [slachtoffer] en [slachtoffer] hebben verklaard dat zij door [medeverdachte] en [medeverdachte] naar Nederland zijn vervoerd en dat [medeverdachte] en [verdachte] (die volgens [slachtoffer] ook meisjes naar Nederland brachten), op dat moment in een andere auto met hen naar Nederland reden. [53] Die verklaringen worden ondersteund door de mutatie van 6 januari 2012 waaruit blijkt dat [medeverdachte] en [medeverdachte] - kennelijk kort na aankomst in Nederland - samen met [medeverdachte] op het adres [adres 5] te Den Haag zijn gezien. Klaarblijkelijk werd er door de verdachten samen gereisd.
- [slachtoffer] , die voor [medeverdachte] werkte, is na aankomst in Nederland door [medeverdachte] en [medeverdachte] opgehaald met een auto die werd bestuurd door [medeverdachte] . Hij is ook degene geweest die Bartos naar de prostitutiestraat heeft gebracht. [medeverdachte] heeft voor Bartos de kamer in de straat geregeld. [54]
- [slachtoffer] , die ten behoeve van [medeverdachte] in Nederland zou gaan werken, werd in Eindhoven samen met [medeverdachte] opgehaald door [medeverdachte] en [medeverdachte] . [55]
- [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte] haar zus [medeverdachte] instrueerde over hoe zij met het voor haar werkende meisje ( [slachtoffer] ) moest omgaan, omdat zij anders weg zou kunnen lopen. [56]
- [slachtoffer] heeft verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] het geld dat zij in 2010 dagelijks aan [medeverdachte] moest afdragen voor hem meenamen naar Hongarije [57] en ook dat zij door [verdachte] gecontroleerd werd of zij wel genoeg verdiende [58]
- [slachtoffer] heeft verklaard dat toen de Nederlandse politie naar haar was toegekomen, en haar was verteld dat zij een verklaring moest afleggen, zij dit aan de [medeverdachte] had verteld die haar vervolgens smeekten om geen verklaring af te leggen over [medeverdachte] en [medeverdachte] . Ze zouden [slachtoffer] naar België brengen, daar een werkkamer regelen en vanaf dat moment zou zij vrij zijn. [59]
- Er werd een competitie tussen de verdachten gevoerd, kennelijk met het doel de opbrengsten van de vrouwen te verhogen. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat [medeverdachte] enerzijds, en [medeverdachte] en [medeverdachte] anderzijds, [slachtoffer] en [slachtoffer] een ‘wedstrijd’ hebben laten voeren. [60] Dit wordt bevestigd door [slachtoffer] die daarover verklaarde dat zij als een ‘wedstrijdpaard’ werd behandeld. [61] [slachtoffer] heeft verklaard dat het leek alsof [medeverdachte] een wedstrijd met [medeverdachte] deed wie het meest verdiende. [62]
- [slachtoffer] heeft verklaard dat zij haar dagelijkse € 100 aan [medeverdachte] moest betalen op momenten dat [medeverdachte] en [medeverdachte] niet in Nederland waren. [63] [medeverdachte] heeft via Western Union een bedrag van € 1600 gestuurd naar [medeverdachte] . Het betrof de verdiensten van [slachtoffer] die aan [medeverdachte] dienden te worden afgedragen. [64]
- Uit tapgesprekken [65] en de verklaring van [slachtoffer 4] [66] daarover blijkt dat [verdachte] geld van [slachtoffer 4] dat bestemd was voor [medeverdachte] , die op dat moment in België verbleef, moest ophalen.
- [medeverdachte] heeft in deze periode eten gekookt voor de Hongaarse vrouwen die voor de organisatie in de prostitutiestraat werkten. De vrouwen konden deze maaltijden op de werkplek tegen betaling van haar afnemen en daar nuttigen [67] ; ook met het eten werd aldus zo min mogelijk tijdverlies geleden en dus verdiencapaciteit bespaard.
- De jonge vrouwen [slachtoffer] en [slachtoffer] zijn nadat zij door het ene koppel (de [medeverdachte] respectievelijk de [medeverdachte] ) waren uitgebuit waarbij zij 50% van hun verdiensten moesten afstaan, onder de vleugels van [medeverdachte] gekomen waar zij ‘tot hun opluchting’
slechts€ 100 per dag moesten afdragen.
Conclusie: sprake van deelnemen aan een criminele organisatie?
Voorgaande feiten en omstandigheden laten het beeld zien van een familie die vanuit Hongarije in Den Haag is neergestreken met het kennelijke doel geld te verdienen met de uitbuiting van jonge vrouwen in de prostitutie. De verdachten, niet alleen door familiebanden maar ook in de praktijk met elkaar verbonden, opereerden als een samenwerkingsverband dat erop was gericht de verdachten zoveel mogelijk te laten verdienen met mensenhandel, om vervolgens van deze verdiensten te leven.
Zo werd gebruik gemaakt van een gezamenlijke ‘uitvalsbasis’ waar vrouwen werden gehuisvest en van waaruit vrouwen naar de prostitutiestraat konden worden gestuurd en er werd geopereerd in koppels die (kennelijk volgens afspraak) exclusief aan een vrouw waren verbonden. Door de verdachten werd op eenzelfde wijze tewerk gegaan, en op verschillende specifieke punten samengewerkt, overlegd en/of waar nodig ‘ingesprongen’.
De rechtbank realiseert zich dat verschillende van de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden stammen uit een periode die niet is ten laste gelegd, of uit een periode ter zake waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Dat kan echter niet wegnemen dat die feiten en omstandigheden relevant blijven voor de beoordeling van de activiteiten van de verdachten in de periode waarover door de rechtbank wél een bewijsbeslissing wordt genomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van mensenhandel en witwassen, dat verdachte behoorde tot die organisatie en een aandeel heeft gehad in gedragingen (of deze gedragingen ondersteunde) die strekten tot of rechtsreeks verband hielden met de verwezenlijking van vorenbedoeld oogmerk. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht bewezen dat aan de criminele organisatie in elk geval deel hebben genomen verdachte alsmede zijn medeverdachten. Zij hebben - behalve wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk bewezen is verklaard - op hoofdlijnen de volgende rol binnen de organisatie gehad:
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen
  • koken tegen betaling
[medeverdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen
[verdachte]
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen

5.De bewezenverklaring.

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2. ZD [slachtoffer 2]
zij in de periode
1 augustus 2013tot en met 12 september 2013 te Den Haag tezamen en in vereniging met een ander
een ander te weten [slachtoffer 2] , telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
en/ofdoor misbruik van een kwetsbare positie
- heeft gehuisvest
enopgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1°);
en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader
- die [slachtoffer 2] naar de raamprostitutiestraat gebracht zodat zij daar kon werken en
- die [slachtoffer 2] geld gegeven om een kamer te huren en
- met die [slachtoffer 2] afgesproken dat 50 procent van haar verdiensten voor verdachte was en
- woonruimte voor die [slachtoffer 2] geregeld en
- die [slachtoffer 2] gecontroleerd en/of in de gaten laten houden en
- die [slachtoffer 2] meegenomen vanuit Hongarije naar Nederland en die [slachtoffer 2] vanuit Hongarije naar Nederland gebracht teneinde die [slachtoffer 2] in Nederland als prostituee te laten werken en;
- die [slachtoffer 2] voorgespiegeld dat ze in Nederland goed geld kon verdienen in de prostitutie en
- bovengenoemde handelingen verricht terwijl die [slachtoffer 2] kennelijk verstandelijk beperkt is en zij, verdachte dit
wist;
5. ZD Witwassen
zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 7 oktober 2014 in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader
onroerend goed, te weten een huis ( [adres 7] te [plaats 1] , Hongarije) en een roerend goed, te weten een personenauto (Audi TT, kleur grijs, gekentekend [kenteken] ), verworven en voorhanden gehad
en
geldbedragen omgezet, althans van deze geldbedragen gebruik gemaakt,
zulks terwijl verdachte en haar mededader wisten of redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
6. ZD Criminele Organisatie
zijin of omstreeks de periode van januari 2010 tot en met 13 maart 2014 in Nederland en Duitsland en België en Hongarije, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en [medeverdachte] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder het plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees)
en
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Ten aanzien van feit 5 verwijst de rechtbank naar haar motivering onder nr. 4.8.

7.De strafbaarheid van de verdachte.

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging.

8.1
De vordering van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben zich hierbij gebaseerd op de richtlijn van het openbaar ministerie inzake mensenhandel en hebben daarbij als strafverzwarende omstandigheid rekening gehouden met de deelname aan een criminele organisatie. Als strafverminderende omstandigheid hebben de officieren van justitie rekening gehouden met de beperktere rol binnen de criminele organisatie en de ouderdom van de feiten.
8.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit, in geval van een veroordeling, de duur van de op te leggen straf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft hiertoe naar voren gebracht dat de strafzaak zeer langdurig is geweest, veel stress heeft opgeleverd bij de verdachte en dat ook al lange tijd beslag ligt op eigendommen van de verdachte. De verdediging heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte. Tot slot heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij zelf jaren uit armoede in de prostitutie heeft gewerkt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en in overeenstemming met de straffen die naar het oordeel van de rechtbank in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het - in georganiseerd verband - uitbuiten van meerdere jonge vrouwen in de prostitutie. Het merendeel van de vrouwen, allen afkomstig uit Hongarije, wilden, vaak uit economische noodzaak, in de prostitutie gaan werken. Hen werd voorgehouden dat zij op een eenvoudige manier geld konden verdienen in Den Haag, maar dat een afspraak omtrent de verdeling van hun inkomsten uit hun prostitutiewerk noodzakelijk was. Die afspraak kwam er (vrijwel) steeds op neer dat de vrouwen een vast bedrag per dag moesten afdragen, of de helft van hun verdiensten.
Daarmee maakte de verdachte misbruik van de vaak deplorabele omstandigheden van de vrouwen, die, eenmaal aangekomen in Den Haag - voor zover zij dat al niet waren - volstrekt afhankelijk van de verdachte waren, onder meer omdat zij in een voor hen vreemd land waren en de taal niet spraken.
Ook door het afdragen van hun inkomsten raakten de vrouwen in een min of meer afhankelijke positie ten opzichte van de verdachte. De verdachte valt aan te rekenen dat zij, puur uit persoonlijk winstbejag, deze jonge vrouwen heeft uitgebuit. De verdachte heeft hierdoor een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers en heeft daarmee grove inbreuk gemaakt op hun fundamentele rechten. De menselijke waardigheid en persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn hen door de verdachte ontnomen. De verdachte heeft door haar handelen getoond geen enkel respect te hebben gehad voor de slachtoffers. Het gestructureerde en georganiseerde verband waarbinnen de verdachte opereerde maakt dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in het licht van de ernst van de feiten, slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Opbrengsten van misdrijven worden hierdoor bovendien aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
Gelet op de ernst van dit feit, afgezet tegen de ernst van de overige bewezen verklaarde feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit feit in strafverzwarende zin te laten meewegen.
De rechtbank houdt, ten gunste van de verdachte, rekening met de relatief beperkte rol die zij binnen de organisatie speelde.
In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op grond van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moeten zijn.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, is onder meer de ingewikkeldheid van de zaak. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, handelend naar bevind van zaken, een korting van 10% toepassen op de op te leggen straf.
Alles afwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 5 maanden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel.

9.1
De vorderingen
De volgende aangeefsters hebben zich ten aanzien van de verschillende feiten als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [slachtoffer 2] (feit 2), met een vordering ten bedrage van € 2.000,00, bestaande uit immateriële schade;
  • [slachtoffer 4] (feit 4), met een vordering ten bedrage van € 22.070,00, bestaande uit materiële schade (€ 17.070,00) en immateriële schade (€ 5.000,00).
Ten aanzien van de vorderingen geldt dat gevorderd is deze hoofdelijk toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
De conclusie van de officieren van justitie.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende onderbouwd is. Zij hebben geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van het gevorderde bedrag en daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd dat [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, gelet op de beperkte rol van de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft.
9.3
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering niet toegewezen kan worden omdat er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde schade en het beweerdelijke schade toebrengend handelen. Hierbij ontbreken medische stukken als onderbouwing, is onduidelijk wat de schade precies is en is onduidelijk in hoeverre mogelijke psychische problematiek al bestond en deze kan dan niet worden toegerekend aan de verdachte. Hiervoor zou bovendien nadere bewijslevering nodig zijn, hetgeen een onevenredige belasting van de strafzaak zou opleveren.
De raadsman heeft verzocht [slachtoffer 4] , conform de lezing van het openbaar ministerie, niet ontvankelijk te verklaren in de vordering. Nu de gevorderde materiele schade niet kan worden toegewezen, geldt dat ook voor de gevorderde immateriële schade. Bovendien ontbreekt hiervoor een behoorlijke onderbouwing.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 2] [68]
Het door [slachtoffer 2] gevorderde bedrag is door de verdediging inhoudelijk betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. Het betreft mensenhandel ten aanzien van een jonge Hongaarse vrouw. Zij is vanuit Hongarije naar Nederland gekomen om in de prostitutie te werken, terwijl zij de Nederlandse taal niet sprak en zij geen financiële middelen had toen zij hier kwam. De verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en van haar uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de inbreuk op de fysieke integriteit die samenhangt met de seksuele handelingen en het gevoel van onmacht om zichzelf uit de situatie te onttrekken bij het slachtoffer psychische schade veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande - en rekening houdend met de zaakgerelateerde omstandigheden - is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is aangezien de rechtbank de vordering - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend – tot dit bedrag voldoende onderbouwd acht.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 750,00 hoofdelijk toewijzen als vergoeding van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018
(de datum dat de vordering is ingediend).
De vordering van [slachtoffer 4]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, te weten het onder 4 ten laste gelegde feit, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat deze benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Kosten
Aangezien de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en zij jegens [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,00 ten behoeve van [slachtoffer 2] .

11.De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 140, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5. bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
ten aanzien van feit 6:
deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens
hoofdelijkin de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte
hoofdelijkop de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van
[slachtoffer 2];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of haar mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of haar mededader aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 4]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap en mr. M.C. Bruins, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2018.
mr. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode 01 november 2011 tot en met 1 augustus 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Gent en/of elders in Belgie
en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°);
en/of
- [slachtoffer 1] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°);
en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1] , (sub 6°),
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer 1] (een) kamer(s) en/of gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen om (een groot)deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen (grote) geldbedragen afkomstig uit de postitutie naar Hongarije over te maken en/of over te schrijven en/of over te brengen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
- die [slachtoffer 1] (voortdurend) gecontroleerd en/of in de gaten gehouden en/of in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en/of in een afhankelijksheidsrelatie gebracht waardoor zij zich niet kon ontrekken aan de (groeps)dwang en/of (groeps)intimidatie, door verdachte en/of zijn mededader(s), waardoor een dermate dreigende sfeer ontstond, waartegen zij geen weerstand kon bieden en/of
- die [slachtoffer 1] meegenomen / mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 1] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 1] in Nederland als prostituee te laten werken;
2.
zij in of omstreeks de periode
1 augustus 2013tot en met 12 september 2013 te Den Haag en/of elders in Nederland
en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 2] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 2] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1°);
en/of
- [slachtoffer 2] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
- die [slachtoffer 2] naar de raamprostitutiestraat gebracht om zich in te schrijven en/of registreren als prostituee zodat zij daar kon werken en/of
- die [slachtoffer 2] geld gegeven om een kamer te huren en/of
- met die [slachtoffer 2] afgesproken dat 50 procent van haar verdiensten voor verdachte en/of haar mededader(s) was en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 2] geregeld en/of
- die [slachtoffer 2] (voortdurend) gecontroleerd en/of in de gaten gehouden en/of in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer 2] angst ingeboezemd en/of geïntimideerd waardoor zij geen weerstand kon bieden en/of
- die [slachtoffer 2] meegenomen / mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 2] vanuit Hongarije naar Nederland gebracht teneinde die [slachtoffer 2] in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- die [slachtoffer 2] voorgespiegeld dat ze in Nederland goed geld kon verdienen (in de prostitutie en/of
- bovengenoemde handelingen verricht terwijl die [slachtoffer 2] (kennelijk) verstandelijk beperkt is en zij, verdachte dit weet;
3.
zijin of omstreeks de periode van 01 augustus 2012 tot en met
1 januari 2013te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland
en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 3] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 3] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 3] (sub 1°) en/of
- [slachtoffer 3] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworden met het oogmerk om die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°)
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die/dat [slachtoffer]
- die [slachtoffer] meegenomen, althans mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer] in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer] (een) kamer(s) en/of gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om (een groot) deel van haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of - woonruimte voor die [slachtoffer] geregeld;
4.
zijin of omstreeks de periode
1 januari 2013tot en met 7 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Gent en/of elders in Belgie
en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°);
en/of
- [slachtoffer] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte
en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°);
en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] , (sub 6°),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en/of
- voor die [slachtoffer] (een) kamer(s) en/of gelegenheid geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen om (een groot)deel van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem verdachte en/of zijn mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer] gedwongen, althans bewogen (grote) geldbedragen afkomstig uit de postitutie naar Hongarije over te maken en/of over te schrijven en/of over te (laten) brengen en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer] geregeld en/of
- die [slachtoffer] (voortdurend) gecontroleerd en/of in de gaten gehouden en/of in de gaten laten houden en/of
- die [slachtoffer] onder druk gezet en/of in een afhankelijksheidsrelatie gebracht waardoor zij zich niet kon ontrekken aan de (groeps)dwang en/of (groeps)intimidatie, door verdachte en/of zijn mededader(s), waardoor een dermate dreigende sfeer ontstond, waartegen zij geen weerstand kon bieden en/of
- die [slachtoffer] meegenomen / mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer] in Nederland als prostituee te laten werken;
5.
ZD Witwassen
zij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en 7 oktober 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, van het plegen van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans (één of meermalen) heeft witgewassen,
immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s), één of meer onroerende goederen, te weten een woning/huis ( [adres 7] te [plaats 1] , Hongarije) en/of één of meer roerende goed(eren), te weten een personenauto (Audi TT, kleur grijs, gekentekend [kenteken] ), heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of
een geldbedrag, te weten 161.771,03 EURO (of daaromtrent) althans een of meer geldbedrag(en) (te weten onverklaarbare uitgaven en/of onverklaarbare ontvangsten) heeft/hebben omgezet, althans van bovenomschreven geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt,
zulks terwijl verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven;
6.
ZD Criminele Organisatie
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van januari 2010 tot en met 13 maart 2014 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of België en/of Hongarije, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of [medeverdachte] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder het (telkens) plegen van
- mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht, waarbij die mensenhandel onder andere bestond uit het seksueel uitbuiten van vrouwen (prostituees) en/of
- ( zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 Wetboek van Strafrecht, waarbij die zware mishandeling onder ander bestond uit het slaan en/of stompen en/of schoppen van (meerdere) personen (waaronder prostituees) en/of
-bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht en/of
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.

Voetnoten

1.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
2.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
3.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
4.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
5.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099; HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
6.HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2771.
7.HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100.
8.Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:7664.
9.HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909; HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884.
10.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
11.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235; Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK7664.
12.HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174.
13.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de zaaksdossiers die onderdeel uitmaken van het proces-verbaal met het nummer 2013015642 (Onderzoek APUS (15BRR13060)), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen.
15.ZD/ [slachtoffer 2] /A2-4.
16.ZD/ [slachtoffer 2] /G1-9
17.Proces-verbaal getuigenverhoor [betrokkene] , ZD/ [slachtoffer 2] /G51-56.
18.Proces-verbaal getuigenverhoor [betrokkene] bij de rechter-commissaris d.d. 30 juni 2016.
19.ZD/ [slachtoffer 2] /V/16-21
20.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 9 februari 2018.
21.VD/ [verdachte] /V/35.
22.ZD/Witwassen/V/570.
23.ZD/Witwassen/Bijlage 1/p. 25.
24.ZD/Witwassen/Bijlage 12/Bijlage 1/ p. 437-438.
25.ZD/Witwassen/Bijlage 1/ p. 88.
26.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2018.
27.Verklaring verdachte [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2018.
28.ZD/Witwassen/Bijlage 1/ p. 32, 33 en 34.
29.ZD/Witwassen/Bijlage 8/p. 206.
30.ZD/Witwassen/Bijlage 8/p. 206.
31.ZD/Witwassen/Bijlage 8/p. 206.
32.ZD/Witwassen/Aanvulling/Bijlage 1/ p. 555; ZD/Witwassen/Aanvulling/Bijlage 3/ p. 572.
33.ZD/Witwassen/Aanvulling/Bijlage 1/ p. 556.
34.Hetgeen in deze en de volgende paragrafen is neergelegd, is ontleend aan de zaaksdossiers, zoals die deel uitmaken van het proces-verbaal in het onderzoek Apus. Waar in de hoofdtekst of in de voetnoten geen (meer) specifieke verwijzingen voorkomen, wordt in het algemeen naar deze zaaksdossiers verwezen.
35.Met uitzondering van [medeverdachte] . Waar in deze paragraaf wordt gesproken over de verdachten of medeverdachten wordt zij daaronder niet begrepen.
36.ZD [slachtoffer] AH p. 43-49.
37.ZD [slachtoffer] AG p. 2; ZD [slachtoffer] AG p. 19.
38.ZD [slachtoffer] AH 1-5 en proces-verbaal van de terechtzitting (tonen documentaire ‘ [naam documentaire] ’, waarin [medeverdachte] in de woning te zien is.) ZD [slachtoffer] AG p. 3.
39.ZD [slachtoffer] G p. 337.
40.ZD [slachtoffer] AH p. 1-2.
41.ZD CO AH p. 2.
42.AD AH p. 2490-2498.
43.ZD/CO/AH/59
44.ZD Crim. org. T p. 105-106.
45.ZD Crim. org T p. 171-172.
46.ZD [slachtoffer] AH p. 1-10.
47.ZD Crim. org. T p. 203.
48.zie onder meer ZD/ [slachtoffer] /AG/1-23; ZD [slachtoffer] /AG/1-19; ZD/ [slachtoffer 2] /AG ZD/ [slachtoffer] /AG/1-13.
49.zie onder meer ZD/ [slachtoffer] /AG/1-19; ZD/ [slachtoffer] /G/334-342; ZD/ [slachtoffer 2] /AG/ZD [slachtoffer] /AG/1-9 AG/ZD/ [slachtoffer] / AG/1-13.
50.Proces-verbaal verhoor getuige bij rechter-commissaris 11 mei 2016, nr. 150.
51.ZD [slachtoffer] /AG/3.
52.AD/01 OVC (track 0710)/84-87 .
53.ZD/ [slachtoffer] /G/334-342; ZD/ [slachtoffer] /AG/1-20; ZD/ [slachtoffer] /AH/1-2.
54.ZD/ [slachtoffer] /AG/1-19.
55.ZD/ [slachtoffer] /AG/8
56.Proces-verbaal verhoor getuige bij rechter-commissaris 11 mei 2016, nr. 103.
57.ZD/ [slachtoffer] /AG/53.
58.ZD/ [slachtoffer] /AG/8 en 9.
59.ZD/ [slachtoffer] /AG/16.
60.ZD/ [slachtoffer] /AG/10.
61.(onder meer) AD/AH/1185
62.ZD/ [slachtoffer] /AG/30
63.ZD/ [slachtoffer] /AG/1-18.
64.ZD/ [slachtoffer] /AG/1-18; ZD/ [slachtoffer] /AH/38-43 .
65.ZD/ [slachtoffer 4] /AG/46.
66.ZD/ [slachtoffer 4] /AG/13.
67.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij rechter-commissaris 10 oktober 2016, nr. 46; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] bij rechter-commissaris 16 juni 2016, nr. 91; ZD/ [getuige] /AG/11 en 17; ZD/ [slachtoffer] /AH/1.
68.[slachtoffer 2] heeft haar raadsvrouw gemachtigd