ECLI:NL:RBDHA:2018:8352

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese vreemdeling zonder officiële identificatiedocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Eritrese vreemdeling. De eiser, die stelt geboren te zijn op 1 juli en de Eritrese nationaliteit te hebben, had een aanvraag ingediend voor nareis om bij zijn religieuze echtgenote, de referente, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen paspoort of ander identificerend document had overgelegd en niet kon aantonen dat het ontbreken van een identificerend document niet aan hem was toe te rekenen. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde Zuid-Sudanese documenten, waaronder een rijbewijs en werkpas, niet als bewijs van identiteit konden dienen, omdat deze niet door de Eritrese autoriteiten waren afgegeven en eiser niet kon aantonen hoe hij in het bezit van deze documenten was gekomen.

De rechtbank heeft ook de overgelegde kerkelijke huwelijksakte en huwelijksregistratie als vals beoordeeld op basis van een deskundigenadvies van Bureau Documenten. Eiser kon niet aantonen dat hij in bewijsnood verkeerde, en de rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om aanvullend onderzoek aan te bieden. De rechtbank concludeerde dat eiser geen officiële documenten had overgelegd die zijn identiteit of de familierelatie met de referente konden aantonen, en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. El Hajoui).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referente] (referente) afgewezen.
Bij besluit van 11 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn referente en A. Malik als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op 1 juli [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Eiser stelt religieus gehuwd te zijn met referente. Referente is op 30 oktober 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 13 november 2015 namens eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen paspoort of ander identificerend document heeft overgelegd en niet is gebleken dat het ontbreken van een identificerend document niet aan hem is toe te rekenen. Daarnaast heeft eiser zijn identiteit ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Met de overgelegde kopie van een Zuid-Sudanees rijbewijs heeft eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet aangetoond, omdat dit document niet is afgegeven door de Eritrese autoriteiten en eiser niet heeft aangegeven welke brondocumenten hij aan de afgifte van dit rijbewijs ten grondslag heeft gelegd noch hoe hij in het bezit van dit document is gekomen. Ook de overgelegde Zuid-Sudanese werkpas kan, ongeacht in welk land het is uitgegeven, niet worden aangemerkt als een identiteits- en nationaliteitsbewijs, zodat eiser met de door hem overgelegde kopie van een dergelijk document zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Eiser heeft ook geen document overgelegd dat het bestaan van een geldig huwelijk tussen hem en referente aantoont. De overgelegde kerkelijke huwelijksakte en huwelijksregistratie zijn blijkens de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 6 oktober 2016 (hierna: het onderzoek van Bureau Documenten) vals bevonden.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat de mvv-aanvraag dient te worden ingewilligd. Bureau Documenten is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de overgelegde huwelijksakte vals is. Gelet op de vele verschijningsvormen van kerkelijke huwelijksakten, is het onmogelijk voor Bureau Documenten om over referentiemateriaal van elke kerk te beschikken. Hiertoe verwijst eiser naar het artikel ‘Mariage, Vital events registration & issuance of civil status documents in Eritrea’ van Günter Schröder van mei 2017. Indien de overgelegde kerkelijke huwelijksakte niet overeenkomt met het beschikbare referentiemateriaal, had Bureau Documenten tot de conclusie moeten komen dat de authenticiteit van de akte niet kan worden vastgesteld. Het laten verrichten van een contra-expertise is niet mogelijk, aangezien eiser de deskundige Günter Schröder niet kan bereiken. Gelet op de in bezwaar overgelegde e-mailconversatie tussen VluchtelingenWerk en Prof. [prof.] is het standpunt dat alle Eritreeërs in het bezit zijn of zouden kunnen zijn van documenten onjuist. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle van 12 oktober 2017, met zaaknummer AWB 17/8060. Eiser verkeert in bewijsnood ten aanzien van het verkrijgen van documenten, nu hij zich niet tot de Eritrese autoriteiten kan wenden en dit niet van hem noch van anderen namens hem kan worden gevergd. Eiser verwijst naar artikel 11, tweede lid, van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2013 inzake het recht op gezinshereniging (de Gezinsherenigingsrichtlijn) en de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Voort verwijst eiser nog naar een artikel van de NRC van 9 juni 2016; het Tweede Kamer debat van 30 juni 2016 en de vragen van de Tweede Kamerleden Azmani en Sjoerdsma; een expert opinion van de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit Amsterdam, ‘The 'bewijsnood' policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle?’, onder begeleiding van Prof. Pieter Boeles en Dr. Evelien Brouwer en het antwoord van verweerder op vraag 9 van het Tweede Kamerlid Van Dijk, Vergaderjaar 2016-2017, nummer 2249. Niet valt in te zien dat verweerder geen interview met eiser en referente heeft gehouden om de identiteit, nationaliteit en familierelatie vast te stellen. Tot slot is eiser van mening dat de hoorplicht is geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt omtrent het verzoek tot vrijstelling van het griffierecht als volgt.
5.1
Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe een eigen verklaring van 13 februari 2018 omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiser vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
6. De rechtbank overweegt omtrent de beroepsgronden als volgt.
6.1.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(a.) de echtgenoot van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.
6.2.
In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354) heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn neergelegd. Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
6.3.
Ten aanzien van de identiteit van eiser heeft verweerder conform de nieuwe gedragslijn de door eiser overgelegde onofficiële documenten in de beoordeling betrokken. Van strijd met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is, gelet op de voorgaande Afdelingsuitspraak, dan ook geen sprake, aangezien de beslissing tot afwijzing van het verzoek om gezinshereniging niet louter is gebaseerd op het ontbreken van officiële bewijsstukken. Echter, met het overgelegde Zuid-Sudanese rijbewijs en de Zuid-Sudanese werkpas heeft eiser zijn identiteit niet aannemelijk kunnen maken. Het is onduidelijk welke brondocumenten aan de afgifte van deze Zuid-Sudanese documenten ten grondslag hebben gelegen, nu eiser heeft verklaard dat hij nooit over een Eritrese identiteitskaart heeft beschikt. Het lijkt er derhalve op dat deze documenten enkel op basis van eisers eigen verklaringen zijn opgemaakt. Aan deze documenten kan dan ook niet de waarde worden gehecht die eiser hieraan wenst te zien. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere onofficiële documenten, zoals een schoolpas en verklaringen van zijn leidinggevende of van derden, omtrent zijn identiteit heeft kunnen overleggen.
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit en dat derhalve sprake is van bewijsnood. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd dat het voor hem persoonlijk onmogelijk is om over een identiteitsdocument te beschikken. Eiser stelt zich op het standpunt dat het erg moeilijk is om aan identiteitsdocumenten te komen bij de Eritrese autoriteiten en dat, hoewel identiteitsdocumenten in het algemeen beschikbaar zijn, veel Eritreeërs, voornamelijk op het platteland, feitelijk niet over deze documenten beschikken. Van Eritrese vluchtelingen en hun gezinsleden kan volgens eiser niet worden verlangd dat zij contact opnemen met hun eigen autoriteiten om officiële documenten aan te vragen, omdat dit gevaarlijk kan zijn en kan betekenen dat de 2% belasting aan het regime moet worden betaald. In dit verband heeft eiser verwezen naar een e-mailconversatie tussen VluchtelingenWerk en Prof. [prof.]; een expert opinion van de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit Amsterdam, The 'bewijsnood' policy of the Dutch immigration service: A correct interpretation of the Family Reunification Directive or an unlawful procedural hurdle?, onder begeleiding van Prof. Pieter Boeles en Dr. Evelien Brouwer; een artikel van de NRC van 9 juni 2016; het Tweede Kamer debat van 30 juni 2016 en de vragen van de Tweede Kamerleden Azmani en Sjoerdsma en het antwoord van verweerder op vraag 9 van het Tweede Kamerlid Van Dijk, Vergaderjaar 2016-2017, nummer 2249. Hoewel verweerder niet van eiser noch van referente verwacht dat zij zich tot de Eritrese autoriteiten wenden, kan verweerder wel van eiser verwachten dat hij aannemelijk weet te maken waarom hij niet over identificerende documenten beschikt en hiertoe een op de persoon toegespitste verklaring geeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval sprake is van bewijsnood, nu dit slechts algemene informatie over Eritrea betreft.
6.5.
Wat betreft de familierelatie tussen eiser en referente, zijn de overgelegde kerkelijke huwelijksakte en huwelijksregistratie, waaronder de legalisatie van de registratie, door Bureau Documenten vals bevonden. Een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek is een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waarvan hij in beginsel mag uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van te vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de desbetreffende vreemdeling de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1768) en 3 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:258).
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het onderzoek van Bureau Documenten aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen, omdat deze – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat Bureau Documenten niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat de overgelegde kerkelijke huwelijksakte en de huwelijksregistratie vals zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om de onderliggende stukken van Bureau Documenten op te vragen en in te zien. Dat er een grote verscheidenheid aan kerkelijke huwelijksakten in Eritrea is, zoals naar voren komt in het artikel ‘Mariage, Vital events registration & issuance of civil status documents in Eritrea’ van Günter Schröder van mei 2017, betekent op zichzelf beschouwd nog niet dat een huwelijksakte en huwelijksregistratie door Bureau Documenten niet als vals kunnen worden beoordeeld. Van belang is dat eiser het onderzoek van Bureau Documenten niet door middel van een contra-expertise heeft bestreden noch andere stukken heeft ingebracht om het onderzoek van Bureau Documenten te bestrijden. Verweerder heeft dan ook van het advies van Bureau Documenten mogen uitgaan.
6.7.
Gelet op de nieuwe vaste gedragslijn is niet langer nodig dat de vreemdeling aantoont dat hij in bewijsnood verkeert, alvorens verweerder een aanvullend onderzoek kan aanbieden. Conform de nieuwe vaste gedragslijn is voor het aanbieden van aanvullend onderzoek in de eerste plaats vereist dat de vreemdeling substantieel bewijs van de gestelde familierelatie heeft overgelegd in de vorm van één of meer onofficiële documenten over die familierelatie. Voorbeelden van dergelijke documenten zijn kerkelijke huwelijksakten, ‘residence cards’ of andere documenten of verklaringen van de autoriteiten, beeldmateriaal zoals foto’s en filmmateriaal, overeenkomsten over bijvoorbeeld huur of koop, bewijs van contact en bewijs van financiële transacties. Nu de door eiser overgelegde kerkelijke huwelijksakte en huwelijksregistratie door Bureau Documenten vals zijn bevonden en eiser geen andere onofficiële documenten over zijn familierelatie heeft overgelegd, heeft verweerder reeds hierom geen identificerend gehoor met eiser en referente hoeven houden.
6.8.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser geen officiële documenten heeft overgelegd, waarmee hij zijn identiteit of de familierelatie met referente heeft aangetoond dan wel aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit niet aan hem is toe te rekenen. Bovendien heeft eiser zijn identiteit en familierechtelijke relatie met referente ook niet met onofficiële documenten aannemelijk weten maken en heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een aanvullend onderzoek aan te bieden. De aanvraag is dan ook op goede gronden afgewezen.
7. De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiser en referente in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen referente heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiser en referente kon worden afgezien.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.