ECLI:NL:RBDHA:2018:8352
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese vreemdeling zonder officiële identificatiedocumenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door een Eritrese vreemdeling. De eiser, die stelt geboren te zijn op 1 juli en de Eritrese nationaliteit te hebben, had een aanvraag ingediend voor nareis om bij zijn religieuze echtgenote, de referente, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser geen paspoort of ander identificerend document had overgelegd en niet kon aantonen dat het ontbreken van een identificerend document niet aan hem was toe te rekenen. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde Zuid-Sudanese documenten, waaronder een rijbewijs en werkpas, niet als bewijs van identiteit konden dienen, omdat deze niet door de Eritrese autoriteiten waren afgegeven en eiser niet kon aantonen hoe hij in het bezit van deze documenten was gekomen.
De rechtbank heeft ook de overgelegde kerkelijke huwelijksakte en huwelijksregistratie als vals beoordeeld op basis van een deskundigenadvies van Bureau Documenten. Eiser kon niet aantonen dat hij in bewijsnood verkeerde, en de rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om aanvullend onderzoek aan te bieden. De rechtbank concludeerde dat eiser geen officiële documenten had overgelegd die zijn identiteit of de familierelatie met de referente konden aantonen, en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gedaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.