ECLI:NL:RBDHA:2018:8556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nareis voor Eritrese ouders en broers/zussen op basis van onvoldoende bewijs van familierelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de ouders, broers en zussen van referente, die asiel heeft verkregen. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet binnen de vereiste termijn was ingediend en omdat de familieband niet voldoende kon worden aangetoond. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten, waaronder foto's en een UNHCR-pas, onvoldoende bewijs boden voor de gestelde familierechtelijke relatie. De rechtbank volgde de nieuwe gedragslijn van de staatssecretaris, die vereist dat zowel de identiteit als de familierechtelijke relatie met officiële documenten moet worden aangetoond. De eisers voerden aan dat er sprake was van bewijsnood, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gehandeld door geen aanvullend onderzoek aan te bieden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/13031 en AWB 18/2241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1,

[eiseres 1],eiseres 1,
[eiser 2]eiser 2,
[eiseres 2],eiseres 2,
[eiser 3],eiser 3,
[eiseres 3],eiseres 3 en
[eiser 4],eiser 4,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. G.D. Haytink),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser 1 en eiseres 1, afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de overige eisers, afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 23 juni 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [referente] (hierna: referente) is namens eisers verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen T. Tzegai.

Overwegingen

1. Aan referente is op 13 juli 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 14 oktober 2015 heeft zij namens eisers de aanvraag voor een mvv ingediend. Referente stelt dat eisers respectievelijk haar beide ouders (eiser 1 en eiseres 1) en haar broertjes (eiser 2, 3 en 4) en zusjes (eiseres 2 en 3) zijn.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag van de ouders van referente voor een mvv nareis bij het primaire besluit I afgewezen omdat de aanvraag niet was ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de verblijfsvergunning is verleend aan referente. De aanvraag van de broers en zussen van referente is bij het primaire besluit II afgewezen. Deze aanvraag is beoordeeld als mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie of gezinslid’ bij de ouders omdat broers en zussen niet in aanmerking komen voor een mvv nareis. Ook deze aanvraag is afgewezen omdat niet is aangetoond dat sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM).
2.2
Bij brief van 24 april 2017 heeft verweerder eisers medegedeeld de aanvraag van de ouders van referente ondanks de termijnoverschrijding, alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen. Tevens is referente hierbij in de gelegenheid gesteld documenten te overleggen die de gezinsband met de door haar gestelde gezinsleden kan onderbouwen.
2.3
Verweerder heeft in de bestreden besluiten de aanvragen afgewezen omdat de familieband tussen referente en eisers niet is aangetoond door middel van documenten. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat sprake is van bewijsnood, aldus verweerder. Er is dan ook niet voldaan aan de vereisten voor een mvv nareis ten aanzien van de ouders. Omdat de aanvraag van de ouders wordt afgewezen, wordt de aanvraag van de broers en zussen van referente afgewezen omdat zij door dit besluit niet van hun ouders zullen worden gescheiden.
3. Eisers kunnen zich met deze beslissingen niet verenigen en voeren aan dat zij tot het vertrek van referente en de vader altijd in gezinsverband met elkaar hebben samengewoond in Eritrea. Er heeft dus gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaan. Eisers beschikken niet over identiteitsdocumenten, omdat zij afkomstig zijn uit een klein dorp. Eisers voeren aan dat sprake is van bewijsnood, nu geen contact meer mogelijk is tussen referente en haar vader, moeder, broers en zussen. De vader van referente verblijft in detentie in [land] en haar moeder en broers en zussen zijn waarschijnlijk gedetineerd in Eritrea naar aanleiding van een poging het land te ontvluchten. Referente heeft wel contact met haar zus [eiseres 2] die in een vluchtelingenkamp verblijft. Eisers doen een beroep op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 12 april 2018 (ECLI:EU:C:2018:248) en stellen dat wegens het feit dat referente ten tijde van de indiening van haar asielverzoek minderjarig was, zij recht heeft op gezinshereniging met haar ouders.
Wettelijk kader
4.1
Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(…)
c. de ouders van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PbEU 2003, L 251).
4.2
Volgens paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) “Onderzoek naar de gezinsband bij nareizende gezinsleden”, moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw, of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van:
- een geldig document voor grensoverschrijding, of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont;
(…)
- indien van toepassing, een document dat de familierechtelijke relatie tussen het minderjarige kind en de ouder aantoont.
Als de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, een of meerdere van de hierboven genoemde documenten niet kan overleggen, moet hij of het gezinslid aannemelijk maken dat het ontbreken van dit document of deze documenten niet aan hem is toe te rekenen. Paragraaf C1/4.3 Vc is van toepassing.
De vreemdeling die wil nareizen maakt zijn identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk middels het overleggen van documenten. Als er een aannemelijke verklaring wordt gegeven voor het niet kunnen overleggen van officiële documenten, dan kan de IND nader onderzoek aanbieden.
4.3
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Oordeel van de rechtbank
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) uitleg gegeven over de bewijslastverdeling en bewijsregels zoals neergelegd in de Gezinsherenigingsrichtlijn en is in het licht van deze uitleg ingegaan op paragraaf C1/4.4.6 van de Vc 2000, zoals luidend met ingang van 1 januari 2018, en het gewijzigde beoordelingskader, zoals de staatssecretaris dat op de zitting bij de Afdeling heeft toegelicht.
“De Afdeling ziet het gewijzigde beoordelingskader daarom als een nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. Als de staatssecretaris zo'n aanvraag afwijst, moet hij deugdelijk motiveren waarom die aanvraag, gelet op overgelegde officiële en onofficiële documenten en afgelegde verklaringen, niet voor inwilliging in aanmerking komt.
De Afdeling leest artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn aldus dat deze bepaling zowel officiële documenten over de gestelde familierelatie als officiële documenten over de gestelde identiteit van de desbetreffende vreemdeling betreft en dat het aan die vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij dergelijke documenten niet kan overleggen. Het vaststellen of aannemelijk achten van de identiteit van een vreemdeling is immers een onderdeel van de beoordeling van de staatssecretaris of die vreemdeling behoort tot het gezin van de desbetreffende referent.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris, zoals weergegeven onder 6.1., als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt de staatssecretaris deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen de staatssecretaris aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. De staatssecretaris biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
De Afdeling acht de nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris in overeenstemming met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Ten eerste staat deze bepaling er niet aan in de weg dat de staatssecretaris eist dat een vreemdeling zijn stelling dat hij een bepaald officieel document niet kan overleggen, aannemelijk maakt met een op de persoon toegespitste verklaring. Dit is slechts anders indien aan deze verklaring zodanige eisen worden gesteld dat afbreuk wordt gedaan aan het nuttig effect van deze bepaling. Verder betrekt de staatssecretaris onofficiële documenten, dus andere bewijsmiddelen als bedoeld in deze bepaling, bij zijn beoordeling of die vreemdeling de door hem gestelde familierelatie of identiteit aannemelijk heeft gemaakt, ongeacht of zich bewijsnood voordoet. Daarnaast kunnen overgelegde onofficiële documenten over de gestelde familierelatie de staatssecretaris aanleiding geven de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden, zoals een identificerend gehoor. Ten slotte is van belang dat de staatssecretaris ook aanvullend onderzoek kan aanbieden als een vreemdeling met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten kan overleggen. Hiermee is overeenkomstig artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn gewaarborgd dat het enkel ontbreken van documenten geen grond vormt voor afwijzing van een aanvraag.”
5.1
Niet in geschil is dat er geen officiële documenten zijn overgelegd die de familieband met referente onderbouwen. Volgens het beoordelingskader van de nieuwe gedragslijn betrekt verweerder, ongeacht de vraag of sprake is van bewijsnood aan de zijde van de vreemdeling, ook andere bewijsmiddelen dan officiële documenten bij de beoordeling of een Eritrese vreemdeling de door hem of haar gestelde identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt.
5.2
Eisers hebben een aantal onofficiële documenten overgelegd. Een aantal foto’s waarvan is gesteld dat hierop de moeder en broers en zussen van referente te zien zouden zijn en een UNHCR pas op naam van [eiseres 2]. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze documenten onvoldoende zijn om de gestelde familieband te onderbouwen dan wel aanleiding geven voor verweerder om nader aanvullend onderzoek aan te bieden. Uit de overgelegde foto’s kan geen familierechtelijke relatie met referente worden afgeleid. Ook de UNHCR pas op naam van [eiseres 2] is onvoldoende omdat geen bloedverwantschap met referente kan worden vastgesteld.
5.3
Ter zitting is verzocht de zaken van de vader en de zus [eiseres 2] aan te houden om referente in de gelegenheid te stellen meer informatie over te leggen nu zij beiden inmiddels weer bereikbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding de zaken aan te houden nu niet is onderbouwd welke documenten zullen worden overgelegd en op welke termijn deze stukken kunnen worden verwacht.
5.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder door geen aanvullend onderzoek aan te bieden, overeenkomstig de nieuwe vaste gedragslijn heeft gehandeld. Verweerder heeft niet ten onrechte de aanvragen afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2018
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.