5.2.1Inleiding
Artikel 591a Sv biedt de mogelijkheid om een schadevergoeding toe te kennen aan een gewezen verdachte indien diens zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten en de kosten van een raadsman. In artikel 591a, vierde, lid juncto artikel 591, vijfde lid, Sv, is daarnaast bepaald dat een en ander overeenkomstige toepassing vindt op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen, op de behandeling van vorderingen als bedoeld in de artikelen 509j en 509o of het beroep als bedoeld in artikel 509v en op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikel 552a tot en met 552b Sv.
De rechtbank zal hierna in paragraaf 5.2.2 ingaan op de vraag of de verschillende procedures die zijn gevoerd onder bedoeld begrip ‘zaak’ vallen en zo ja, of die ‘zaak’ of ‘zaken’ zijn beëindigd als bedoeld in artikel 591a Sv. In paragraaf 5.2.3 zal daarna worden bezien of de gestelde kosten onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv vallen.
5.2.2Het zaaksbegrip in artikel 591a Sv
Het juridisch kader
De wet kent geen eenduidig zaaksbegrip, zodat de uitleg van het begrip wordt bepaald door doel en strekking van de regeling waarvan het betreffende artikel deel uitmaakt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 14 november 1989 (ECLI:NL:HR:1989:ZC8272; NJ 1990, 274) overwogen dat, in het geval een onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, aan het zaaksbegrip in artikel 591a Sv geen andere betekenis kan worden toegekend dan daaraan toekomt in het bepaalde bij het eerste lid van artikel 258 Sv. Dat betekent dat de term ‘zaak’ in artikel 591a, eerste en tweede lid, Sv de betekenis heeft van ‘al datgene waarop het rechtsgeding betrekking had’. In de literatuur is betoogd dat uit de tekst van artikel 258 Sv valt af te leiden dat er al een zaak is voordat die ten laste wordt gelegd, zodat een onkostenvergoeding niet is uit te sluiten in een zaak die niet tot een dagvaarding leidt. Die opvatting is nadien breed overgenomen in de jurisprudentie. Daarbij lijkt er over het algemeen van te worden uitgegaan dat het gehele strafrechtelijk onderzoek onder het zaaksbegrip valt, in ieder geval vanaf het moment dat er een officier van justitie bij het onderzoek betrokken is. In het arrest van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX5566) bevestigde de Hoge Raad dat uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 591a Sv niet kan worden afgeleid dat de wetgever heeft beoogd de mogelijkheid tot toekenning van een dergelijke vergoeding te binden aan strikte grenzen wat betreft de fase van het strafproces waarin de kosten van een raadsman in de geëindigde strafzaak zijn gemaakt. In datzelfde arrest overwoog de Hoge Raad dat er daarnaast juridische procedures bestaan, zoals een procedure ex artikel 12 Sv, die naar hun aard rechtstreeks verband houden met de zaak. Reeds eerder werd geoordeeld dat een ontnemingsprocedure niet als een afzonderlijke zaak moet worden aangeduid, maar deel uitmaakt van de onderliggende strafzaak (Hoge Raad 8 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1509). Tot slot heeft de Hoge Raad zich ook meermalen uitgelaten over de opsomming in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv van procedures die als zelfstandige - van een eventuele strafzaak te onderscheiden - ‘zaak’ kunnen worden beschouwd. Deze procedures, zoals die van artikel 552a tot en met 552b Sv, kenmerken zich daardoor dat zij niet steeds zijn gekoppeld aan de strafzaak tegen de betrokkene waarin zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt vastgesteld (arrest van 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2756). Met betrekking tot de vraag of deze opsomming limitatief is of dat ook andere procedures die niet steeds zijn gekoppeld aan een strafzaak, hier naar analogie onder moeten worden geschaard, volgt als rode lijn uit deze jurisprudentie dat terughoudendheid bij een extensieve toepassing van de wettelijke regeling geboden is, nu de wetgever heeft aangekondigd bij herziening van het Wetboek van Strafvordering mogelijk de regelgeving (ingrijpend) te herzien (zie o.a. Hoge Raad 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:1878). Samenvattend ziet artikel 591a Sv dus op:
i) al hetgeen waarop het rechtsgeding betrekking heeft, te weten de strafrechtelijke procedure tussen enerzijds de (Nederlandse) officier van justitie en anderzijds een verdachte (dus een Nederlandse strafzaak) ongeacht in welke fase die procedure zich bevindt, alsmede de juridische procedures die van dat rechtsgeding deel uitmaken dan wel naar hun aard hiermee rechtstreeks verband houden zoals de ontnemingsprocedure en de procedure ex artikel 12 Sv;
ii) de uitdrukkelijk in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv genoemde procedures.
Het Nederlands strafrechtelijk onderzoek als uitgangspunt
Vast staat dat in Nederland een strafrechtelijk onderzoek heeft gelopen tegen verzoeker. Hoewel dat strafrechtelijk onderzoek niet heeft geleid tot een dagvaarding, kan desondanks op basis van vorenstaande worden vastgesteld dat dit strafrechtelijk onderzoek in Nederland als ‘zaak’ als bedoeld in artikel 591a Sv kan worden gezien. De rechtbank zal dit Nederlandse strafrechtelijk onderzoek daarom hierna telkens ‘de Nederlandse (straf)zaak’ noemen. Deze Nederlandse (straf)zaak is geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 591a Sv, ook al is geen einduitspraak tegen de verdachte gevolgd maar een sepot (zie voormeld arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013).
Naast de Nederlandse (straf)zaak hebben er in binnen- en buitenland diverse andere procedures gelopen. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze procedures deel uitmaken van dan wel naar hun aard rechtstreeks verband houden met de Nederlandse (straf)zaak, óf dat deze procedures uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv, en zo ja, of zij zijn geëindigd op een wijze als bedoeld in artikel 591a Sv. Deze vragen dienen per procedure te worden beantwoord.
De procedure ex artikel 32 Sv
Een bezwaar procedure ex artikel 32 Sv kan alleen worden ingesteld door een verdachte in een (Nederlandse) strafzaak. In het kader van de Nederlandse (straf)zaak heeft in september 2009 een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van verzoeker, waarbij diverse goederen in beslag zijn genomen. Kort hierna is door verzoeker een bezwaarschrift ex artikel 32 Sv ingediend, dat zag op bij die huiszoeking in beslag genomen goederen. Naar het oordeel van de rechtbank houdt deze procedure naar zijn aard rechtstreeks verband met de Nederlandse (straf)zaak en valt aldus onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv.
De procedure ex artikel 552a Sv
Naar aanleiding van diezelfde huiszoeking, is door verzoeker een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend, dat eveneens zag op voormelde goederen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet gesteld kan worden dat deze procedure deel uitmaakt van de Nederlandse strafzaak dan wel hiermee naar zijn aard rechtstreeks verband houdt. De wetgever heeft er met artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv immers nadrukkelijk voor gekozen om de procedure ex artikel 552a Sv te beschouwen als een zelfstandige ‘zaak’, hetgeen ook is bevestigd door de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad. Hoewel deze procedure dus geen onderdeel uitmaakt van de Nederlandse strafzaak, concludeert de rechtbank dat het beklag in beginsel wél onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt. Aangezien deze procedure als zelfstandige zaak moet worden bezien, is van belang of deze is geëindigd met gegrondverklaring van het beklag (zie Hoge Raad 3 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG2191). Nu het beklag ongegrond is verklaard, is niet voldaan aan het vereiste gesteld in artikel 591a Sv. Ook is het verzoek niet, zoals artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, tweede lid, Sv voorschrijft, binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing op het beklag ingediend. De procedure in kort geding
Ten einde af te dwingen dat de Nederlandse staat aan Spanje een verzoek tot overlevering zou doen, heeft verzoeker een kort geding aangespannen tegen de Nederlandse Staat. Naar het oordeel van de rechtbank maakt ook deze – civielrechtelijke – procedure geen deel uit van en houdt naar zijn aard evenmin rechtstreeks verband met de Nederlandse strafzaak. De procedure in kort geding valt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv.
De Argentijnse strafprocedure en IACHR-procedure
Argentinië is gestart met een strafrechtelijk onderzoek naar verzoeker, dat uiteindelijk heeft geleid tot een uitspraak van een Argentijns gerecht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze procedure niet een rechtsgeding waarop artikel 591a Sv doelt. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt immers – zoals hiervoor weergegeven – dat die term aansluit bij artikel 258 van het
NederlandseWetboek van Strafvordering, waarin wordt gesproken over de
Nederlandseofficier van justitie, zodat alleen een
Nederlandsrechtsgeding onder dit begrip valt. Evenmin kan worden gesteld dat het Argentijnse strafrechtelijk onderzoek deel uitmaakt van dan wel naar zijn aard rechtstreeks verband houdt met de Nederlandse zaak. De omstandigheid dat aan zowel het Nederlandse als het Argentijnse strafrechtelijk onderzoek dezelfde feiten ten grondslag zijn gelegd, duidt mogelijk op een samenhang, maar niet op een rechtstreeks verband zoals dat bijvoorbeeld kan worden aangenomen tussen een (Nederlandse) strafzaak en een (Nederlandse) artikel 12 Sv-procedure. De door verzoeker gestelde rol van het Nederlands openbaar ministerie bij het strafrechtelijk onderzoek in Argentinië – wat daarvan ook zij – en de omstandigheid dat het openbaar ministerie de herleving van het strafrechtelijk onderzoek (mede) afhankelijk heeft gesteld van de uitkomst van het onderzoek in Argentinië, brengt dit rechtstreekse verband evenmin met zich. Ook dan blijft het immers gaan om twee onderscheiden strafrechtelijke procedures in twee landen, die hooguit een indirect verband hebben.
Tot slot merkt de rechtbank op dat een buitenlandse strafprocedure ook niet is opgenomen in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid, Sv. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Argentijnse strafprocedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.
In het verlengde hiervan ligt dat ook de IACHR-procedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.
Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door verzoeker is verzocht, over te gaan tot heropening van de behandeling van het onderhavige verzoek teneinde de behandeling aan te houden in afwachting van het door verzoeker verzochte (civielrechtelijke) voorlopige getuigenverhoor. Zelfs als dat verhoor zou bevestigen dat het Nederlandse openbaar ministerie zich actief heeft ingelaten met de Argentijnse strafzaak, maakt dat niet dat die zaak valt onder het bereik van artikel 591a Sv.
De uitleveringsprocedure in Spanje
Een uitleveringsprocedure kenmerkt zich hierdoor dat deze steeds is gekoppeld aan een (al dan niet voltooid) strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokkene in het land dat om zijn uitlevering verzoekt. De uitleveringsprocedure in Spanje heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek tegen verzoeker in Argentinië. Deze procedure is dus niet een rechtsgeding waarop artikel 591a Sv doelt. De door verzoeker gestelde rol van het Nederlandse openbaar ministerie bij deze uitleveringsprocedure – wat daarvan ook zij –, maakt niet dat hiermee een naar zijn aard rechtstreeks verband is ontstaan tussen de Nederlandse zaak en de uitleveringsprocedure. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het openbaar ministerie de herleving van het strafrechtelijk onderzoek (mede) afhankelijk heeft gesteld van de uitleveringsprocedure. Ook voor de uitleveringsprocedure merkt de rechtbank op dat een uitleveringsprocedure in een ander land die niet ziet op een verzoek van Nederland, evenmin is opgenomen in artikel 591a, vierde lid, juncto artikel 591, vijfde lid Sv. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Spaanse uitleveringsprocedure niet onder het toepassingsbereik van artikel 591a Sv valt.
5.2.3De kosten als bedoeld in artikel 591a Sv
De kosten die – voor zover thans van belang – voor vergoeding in aanmerking komen zijn de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak en de kosten van een raadsman.
In het arrest van 20 mei 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AC9355; NJ 1987, 28) heeft de Hoge Raad met betrekking tot de kosten van een raadsman geoordeeld dat hieronder worden verstaan de kosten van een raadsman diein rechtstreeks verband staanmet een zaak tegen een gewezen verdachte. In paragraaf 5.2.2 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de procedure ex artikel 32 Sv naar zijn aard in rechtstreeks verband staat met de Nederlandse (straf)zaak tegen verzoeker. De kosten van een raadsman in die procedure staan dan ook in rechtstreeks verband met de Nederlandse (straf)zaak, zodat zij in beginsel voor vergoeding op grond van artikel 591a Sv in aanmerking komen.
Voor wat betreft de overige gevoerde procedures – met uitzondering van de procedure ex artikel 552a Sv, waarvan de rechtbank reeds heeft geconcludeerd dat die zaak niet onder het toepassingsbereik valt van artikel 591a Sv wegens de ongegrondverklaring – heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij niet onder het zaaksbegrip van artikel 591a Sv vallen. Dit sluit echter niet uit dat de gestelde kosten desondanks onder voornoemde bepaling kunnen vallen, indien en voor zover kan worden vastgesteld dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met de Nederlandse (straf)zaak. Naar het oordeel van de rechtbank is echter van een dergelijk rechtstreeks verband geen sprake. De kosten die zijn gemaakt in de Spaanse uitleveringsprocedure, de Argentijnse strafprocedure, de IACHR-procedure en het Nederlandse kort geding zouden immers ook zijn gemaakt zonder de Nederlandse (straf)zaak. Ook als er in Nederland geen (straf)zaak (meer) tegen verzoeker had gelopen, kan redelijkerwijze worden aangenomen dat verzoeker kosten had gemaakt om zijn uitlevering door Spanje aan Argentinië te voorkomen en om zich te verdedigen in de Argentijnse procedure. De gemaakte kosten kunnen dan ook niet langs deze weg op grond van artikel 591a Sv voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor het opstellen en behandelen van het onderhavige verzoek ex artikel 591a Sv, komen ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 1986 wel voor vergoeding in aanmerking op de voet van artikel 591a Sv, aangezien deze rechtstreeks samenhangen met de Nederlandse zaak, omdat zij zonder die zaak niet zouden zijn gemaakt.
5.2.4Conclusie met betrekking tot de ontvankelijkheid
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verzoeker niet kan worden ontvangen in zijn verzoek voor wat betreft de kosten die zijn gemaakt in de Spaanse uitleveringsprocedure, de Argentijnse strafprocedure, de IACHR-procedure, het Nederlandse kort geding en de beklagprocedure ex artikel 552a Sv.
Verzoeker is voor het overige wel ontvankelijk in zijn verzoek. Dit betreft de kosten die hij heeft gemaakt in de procedure ex artikel 32 Sv en de kosten voor het indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift ex artikel 591a Sv.