In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Egyptische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen niet gewaarborgd is, wat zou leiden tot systeemfouten in de asielprocedure aldaar.
Eiser is op 25 mei 2016 uit Egypte vertrokken en heeft via Saoedi-Arabië en Turkije uiteindelijk op 23 oktober 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat de Poolse autoriteiten hem een studievisum hebben verleend en dat Nederland op basis van de Dublinverordening een verzoek om overname heeft gedaan aan Polen, dat op 22 november 2018 is aanvaard. Eiser betoogt dat de situatie in Polen, met betrekking tot de behandeling van asielzoekers en de rechten van LHBT’ers, niet veilig is en dat hij daarom niet naar Polen kan worden overgedragen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat de asielprocedure in Polen niet op een deugdelijke wijze zal worden behandeld. De rechtbank heeft de argumenten van eiser over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen en de bejegening van homoseksuelen in Polen niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.