ECLI:NL:RBDHA:2019:2629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
AWB 18/7430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van afwijzing van aanvragen tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Afghaanse moeder en haar kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 februari 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Afghaanse moeder die verblijf beoogt bij haar zoon en haar drie minderjarige kinderen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had de aanvragen tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen, omdat eiseres niet met officiële identiteitsdocumenten kon aantonen wie zij was en wat de familierechtelijke relatie met haar zoon was. Eiseres heeft echter onderbouwd dat zij afkomstig is uit een regio in Afghanistan waar het hebben van officiële documenten niet gebruikelijk is. De rechtbank oordeelde dat eiseres met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen officiële documenten kan overleggen. De rechtbank verwierp het standpunt van de IND dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar identiteit en de familierechtelijke relatie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de IND, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand, omdat er geen substantieel bewijs was voor de familierechtelijke relatie. De rechtbank veroordeelde de IND tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7430 (rectificatie)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2019

in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [datum] 1978,
v-nummer [nummer] ,
eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind],
geboren op [datum] 2002,
v-nummer [nummer] ,
[kind],
geboren op [datum] 2007,
v-nummer [nummer] ,
[kind],
geboren op [datum] 2009,
v-nummer [nummer] ,
allen van Afghaanse nationaliteit
(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Procesverloop

[Referent] (hierna: referent) heeft ten behoeve van eiseres en haar kinderen aanvragen ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis. Bij de afzonderlijke besluiten van 28 februari 2018 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
Daartegen hebben eiseres en referent bezwaar gemaakt.
Bij de afzonderlijke besluiten van 7 september 2018 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 december 2018
.Eiseres en verweerder waren, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting vertegenwoordigd.

Overwegingen

1. Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar gestelde zoon. Aan referent is
een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat eiseres
geen officiële documenten heeft overgelegd om haar identiteit en de familierechtelijke relatie met referent aan te tonen. Eiseres verkeert niet in bewijsnood nu zij geen aannemelijke en geïndividualiseerde verklaring heeft gegeven waarom zij geen documenten kan overleggen. Daarnaast heeft eiseres evenmin indicatieve documenten overgelegd om haar identiteit aan te tonen. Nu de aanvragen van de kinderen verband houden met de aanvraag van eiseres, heeft verweerder deze aanvragen ook afgewezen.
3. In zijn brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
van de Staten-Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19 637, nr. 2354) heeft verweerder zijn nieuwe vaste gedragslijn neergelegd. Dit aangepaste beoordelingskader is van toepassing op zowel nieuwe als lopende aanvragen. In de uitspraken van 16 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1508, ECLI:NL:RVS:2018:1509, ECLI:NL:RVS:2018:1637, ECLI:NL:RVS:2018:1638, ECLI:NL:RVS:2018:1639 en ECLI:NL:RVS:2018:1640) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) deze gedragslijn in overeenstemming geacht met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
De Afdeling begrijpt de nieuwe vaste gedragslijn van verweerder als volgt. Een vreemdeling moet zowel de gestelde familierelatie met de desbetreffende referent als zijn identiteit aantonen met officiële documenten. Indien een vreemdeling stelt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, moet hij dit aannemelijk maken. Als die vreemdeling dit aannemelijk heeft gemaakt, betrekt verweerder onofficiële documenten bij zijn beoordeling en kan hij aanvullend onderzoek aanbieden. Als die vreemdeling dit niet aannemelijk heeft gemaakt maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, betrekt verweerder deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen bewijsnood heeft
aangenomen. Eiseres is nooit in het bezit geweest van officiële documenten omdat zij deze nooit nodig heeft gehad. Om diezelfde reden was referent ook niet in het bezit van een tazkera bij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In het bestreden besluit heeft verweerder erkend dat het voor referent mogelijk is dat hij niet over een tazkera beschikt. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het niet mogelijk zou zijn voor eiseres dat zij eveneens niet beschikt over een tazkera. Dit klemt te meer nu uit de landeninformatie van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: VWN) van 27 maart 2018 volgt dat het bezit van een tazkera in Afghanistan minder normaal is onder vrouwen en in rurale gebieden.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hoewel het mogelijk is dat referent niet
beschikt over een tazkera, dit niet wegneemt dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiseres uit een regio komt waar niemand documenten heeft en waar het hebben van documenten niet gebruikelijk is, is te algemeen en onvoldoende toegespitst op haar persoonlijke situatie. Daarom voldoet eiseres niet aan de voorwaarden voor nareis.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met een op de persoon toegespitste
verklaring aannemelijk heeft gemaakt waarom zij niet beschikt over officiële documenten. Het door verweerder ingenomen standpunt dat eiseres onder verwijzing naar deze algemene informatie geen geïndividualiseerde verklaring heeft gegeven voor het ontbreken van officiële documenten is niet houdbaar. Eiseres heeft niet enkel verwezen naar algemene informatie, maar heeft haar eigen verklaring, waarom zij niet in het bezit is van officiële documenten, onderbouwd met de landeninformatie van VWN. Het feit dat deze informatie wellicht voor velen geldt, maakt het nog geen te algemene verklaring. De beroepsgrond slaagt en het besluit komt voor vernietiging in aanmerking. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
5. Nu eiseres met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk heeft
gemaakt waarom zij niet beschikt over officiële documenten, dient vervolgens beoordeeld te worden of eiseres voldoende substantieel bewijs van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent heeft overgelegd. In beroep heeft eiseres hiervan bewijs overgelegd in de vorm van getuigenverklaringen op islamitische eed afgelegd over haar huwelijk en gezinssamenstelling.
5.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de getuigenverklaringen
onvoldoende zijn om te spreken van substantieel bewijs. De getuigenverklaringen zijn opgesteld op verzoek van eiseres, waardoor deze niet objectief zijn. Ook is niet duidelijk op welke brondocumenten de verklaringen zijn gebaseerd en ontbreken kopieën van de identiteitsdocumenten van de getuigen. Daarbij valt het de rechtbank op dat bij de verklaring over het huwelijk de naam en geboortedatum genoemd onder de vrouw niet overeenkomen met de gegevens van eiseres. Aan de getuigenverklaringen kan hierdoor niet de waarde worden gehecht zoals door eiseres wordt beoogd.
6. Nu er geen sprake is van substantieel bewijs is verweerder niet gehouden om
een aanvullend onderzoek aan te bieden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
7. Eiseres voert aan dat het enkele ontbreken van documenten onvoldoende
grond is voor de afwijzing van de aanvraag en in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. In dit verband wijst eiseres op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in de uitspraak van 14 november 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:13124).
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat dat de beslissing van verweerder in lijn is
met de hiervoor beschreven vaste gedragslijn. Nu de Afdeling heeft geoordeeld dat deze vaste gedragslijn in overeenstemming is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, is het bestreden besluit ook in lijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
8. De rechtbank ziet vanwege het onder punt 4.2 overwogene aanleiding om met
toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van
M.M. Neutgens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 februari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).