ECLI:NL:RBDHA:2020:14400
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van een kwetsbare vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 21 september 2020 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank overwoog dat verweerder, de Staatssecretaris, in zijn besluit terecht uitging van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Dit beginsel houdt in dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten van de Europese Unie hun verplichtingen nakomen, tenzij de eiser overtuigend bewijs levert van het tegendeel.
De rechtbank constateerde dat de eiser niet in staat was om aan te tonen dat er structurele tekortkomingen waren in het asiel- en opvangsysteem in Italië die zouden leiden tot een schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigden dat ook kwetsbare personen onder het interstatelijk vertrouwensbeginsel kunnen vallen. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, waaronder zijn kwetsbaarheid, niet voldoende waren om af te wijken van dit beginsel.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.