uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.15432
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer] mede namens het minderjarige kind
[eiser], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. A. Berends),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Sweerts).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.15433, plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Eiseres voert primair aan dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verweerder het belang van de pasgeboren zoon van eiseres en haar verloofde voorop heeft gesteld en dat de eenheid van het gezin na een eventuele overdracht zal worden gewaarborgd. Bij het
claimverzoek heeft verweerder geen melding gemaakt van de zwangerschap en aangegeven dat eiseres en haar verloofde hun relatie niet hebben onderbouwd. Er is geen toezegging van de Italiaanse autoriteiten dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, te meer omdat het een fictief claimakkoord is. Bovendien bevat de brief van 8 januari 2019 geen specifieke informatie over de wijze waarop de opvang wordt vormgegeven en uit openbare bronnen, zoals uit pagina 116 van het AIDA Country Report Italy - Update 2019 (AIDA- rapport) blijkt dat de Italiaanse autoriteiten de eenheid van het gezin niet altijd respecteren. Eiseres voert verder aan dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van het asiel- en opvangsysteem waardoor overdracht in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres verwijst in dit verband naar de interim measures van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM), die duidelijk laten zien dat bij het EHRM twijfels zijn over de vraag of ten aanzien van Italië uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het geval van de overdracht van kwetsbare vreemdelingen. Bovendien kunnen de interim measures ertoe leiden dat deze overdrachten niet meer plaats mogen vinden. Eiseres blijft er dan ook bij dat de zaak moet worden aangehouden totdat door het EHRM op de interim measures is beslist. Eiseres verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 16 juni 20201. Verder zijn de rechten uit artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest absolute rechten en mag verweerder bij schending van de richtlijnen niet overdragen en kan verweerder dus niet vragen dat eiseres bij schending moet klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Eiseres doet verder een beroep op het arrest Jawo en zij voert aan dat zij door de onverschilligheid van de Italiaanse overheid terecht zal komen in een toestand van verregaande materiële deprivatie. Eiseres voert in dit kader aan dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet met documenten heeft onderbouwd dat zij, behoudens de eerste twee weken, geen opvang heeft gehad, omdat zij dergelijke documenten niet heeft ontvangen en rapporten haar bewering ook onderbouwen. Dat zij wel andere documenten heeft gehad doet hier niet aan af. Eiseres stelt zich in ieder geval op het standpunt dat haar kind en zij niet zonder individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten kunnen worden overgedragen. In het bijzonder stelt eiseres zich op het standpunt dat duidelijkheid moet worden verkregen omtrent de opgelegde zelfisolatie en of eiseres met haar partner en kind gedurende de eerste 14 dagen recht zouden hebben op opvang.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Dit volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van onder meer 19 december 2018 en 12 juni 2019 en meer recent uit de uitspraken van 8 april 20202. De ABRvS heeft de uitspraken van 8 april 2020 bevestigd in de uitspraken van 5 augustus 20203. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.