ECLI:NL:RBDHA:2020:6893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
NL20.5500 20.5502 20.5504 20.5506
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en de situatie van statushouders bij terugkeer naar Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 27 februari 2020 door de staatssecretaris werd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 maart 2015. De rechtbank moest beoordelen of de staatssecretaris bevoegd was om deze intrekking door te voeren en of de eiser en zijn drie minderjarige dochters bij terugkeer naar Griekenland in een situatie zouden komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris aannemelijk had gemaakt dat de eiser onjuiste gegevens had verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de eiser sinds 20 februari 2015 internationale bescherming genoot van de Griekse autoriteiten, wat de basis vormde voor de intrekking van zijn verblijfsvergunning in Nederland. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon aantonen dat hij bij terugkeer naar Griekenland in een situatie van ernstige materiële deprivatie zou komen, ondanks de moeilijke omstandigheden voor statushouders in dat land.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten tot intrekking van de verblijfsvergunning en dat de beroepen van de eiser en zijn dochters ongegrond waren. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de rechtbank de relevante wet- en regelgeving en jurisprudentie in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.5500, NL20.5502, NL20.5504 en NL20.5506

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] ,
V-nummer: [V-nummer 1] ,
eiser,
en zijn drie minderjarige dochters:
[eiseres 1],
geboren op [geboortedatum 2] ,
V-nummer: [V-nummer 2] ,
[eiseres 2],
geboren op [geboortedatum 3]
V-nummer: [V-nummer 3] ,
[eiseres 3] ,
geboren op [geboortedatum 4] ,
V-nummer: [V-nummer 4] ,
allen van Syrische nationaliteit,
eiseressen,
(gemachtigde: mr. B. Wegelin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 maart 2015.
Daarnaast is eisers aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij drie afzonderlijke besluiten van eveneens 27 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 4 juli 2018, van eiseressen, niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw.
Eiseressen hebben tegen voormelde drie afzonderlijke besluiten eveneens beroep ingesteld. Eiseressen hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL20.5501, NL20.5503, NL20.5505 en NL20.5507, plaatsgevonden op 14 juli 2020. Eiser en de gestelde derde echtgenote van eiser ( [naam echtgenote] ) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Via een telefonische verbinding was als tolk mevrouw L. Makadam aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De feiten
1. De rechtbank betrekt de volgende feiten bij haar beoordeling.
1.1
Eiser heeft op 28 maart 2015 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 van de Vw ingediend. Bij besluit van 11 mei 2015 is deze aanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw, geldig met ingang van 28 maart 2015 tot 28 maart 2020.
1.2
Op 3 mei 2017 heeft [naam echtgenote] een asielaanvraag ingediend. Tijdens haar gehoor op 2 augustus 2017 heeft zij verklaard dat zij samen met haar echtgenoot (eiser) en zijn kinderen (eiseressen) ongeveer acht of negen maanden in Griekenland heeft verbleven en dat eiser samen met eiseressen ten tijde van haar asielaanvraag en het gehoor nog daar verbleef. Haar aanvraag is bij besluit van 17 oktober 2017 niet-ontvankelijk verklaard vanwege de internationale bescherming die zij in Griekenland geniet. Dit besluit had ook betrekking op [dochter] , geboren op 10 mei 2017. Zij heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van 9 november 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard (NL17.10910). Vervolgens is voormelde uitspraak door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 4 juni 2018 bevestigd (201709099/1/V3).
1.3
Op 4 juli 2018 hebben eiseressen een asielaanvraag ingediend. Naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde informatie van [echtgenote] en de asielaanvragen van eiseressen is verweerder een onderzoek bij de Griekse autoriteiten gestart.
1.4
Dit onderzoek heeft geleid tot een brief van de Griekse autoriteiten van 12 oktober 2018. Hieruit blijkt dat eiser op 20 februari 2015 een asielaanvraag heeft ingediend bij de Griekse autoriteiten en dat hij op dezelfde dag een vluchtelingenstatus toegekend heeft gekregen en aan hem een verblijfsvergunning is verleend, geldig van 20 februari 2015 tot 20 februari 2018. Verder blijkt uit deze brief dat hij op 22 januari 2018 om vernieuwing van zijn verblijfsvergunning heeft gevraagd. Hij heeft een nieuwe verblijfsvergunning gekregen, geldig van 21 februari 2018 tot 20 februari 2021. Tevens is uit dit onderzoek gebleken dat eiseressen als vluchteling zijn aangemerkt en dat de Griekse autoriteiten aan hen een verblijfsvergunning hebben toegekend die geldig is van 13 september 2016 tot 13 september 2019. Daarnaast is naar voren gekomen dat aan [naam echtgenote] een vluchtelingenstatus is toegekend en dat aan haar een verblijfsvergunning is verleend, geldig van 13 september 2016 tot 13 september 2019.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan zouden hebben geleid. Hij heeft verzwegen dat hij sinds 20 februari 2015 internationale bescherming geniet van de Griekse autoriteiten. Dit leidt tot de conclusie dat wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest ten tijde van de datum van de vergunningverlening aan eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw.
Verweerder heeft de asielaanvragen van eiseressen bij besluiten van 27 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard vanwege de internationale bescherming die zij in Griekenland genieten.
3. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld er ten aanzien van eiser bij terugkeer naar het land van herkomst geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag (Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951) plaats zal vinden of dat er een reëel risico zal worden gelopen op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw. Ook heeft verweerder beslist dat het intrekken van eisers verblijfsvergunning niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ten aanzien van eiseressen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag worden uitgegaan dat de lidstaten van de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte en Zwitserland de verplichtingen uit hoofde van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het VN-antifolterverdrag (Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing) naleven. Eiseressen hebben niet met concrete aanwijzingen aannemelijk gemaakt dat Griekenland zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
Intrekking verblijfsvergunning
4. De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of verweerder bevoegd was om tot intrekking van eisers verblijfsvergunning over te gaan.
4.1
In dit verband heeft eiser aangevoerd dat hij geen informatie heeft achtergehouden omdat hij, toen hij zijn asielaanvraag indiende in Nederland, niet wist dat hij een asielstatus had gekregen in Griekenland. Hij wist zelfs niet dat hij een aanvraag had ingediend. Hij verklaarde in zijn gehoor van 28 maart 2015 dat hij zijn vingerafdrukken had gegeven en dat zijn foto was genomen. De Griekse autoriteiten hebben hem destijds duidelijk gemaakt dat hij met het afgeven van zijn vingerafdrukken kon doorreizen binnen de EU. Hij verklaarde ook dat hij contact had gehad met de politie en dat hij langdurig in Griekenland had verbleven. Er was destijds in 2015 een Eurodac-treffer. Verweerder deed geen nader onderzoek naar aanleiding van deze informatie. Verweerder stelt uit te mogen gaan van de juistheid van de informatie van de Griekse autoriteiten, maar nam die gegevens in 2015 niet als zijn vertrekpunt. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 4, eerste lid en artikel 4, vierde lid van de Kwalificatierichtlijn, alsmede op artikel 10, derde lid van de Procedurerichtlijn. De karakterisering door verweerder dat dit een categorische ontkenning is dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend is dus onjuist. Eiser wist dit simpelweg niet tot verweerder hem meldde dat hij een asielaanvraag had ingediend.
Op de vraag of eiser in Griekenland asiel heeft aangevraagd antwoordde eiser ‘ja, ze hebben mijn vingerafdrukken afgenomen, maar ik heb verder niets aangevraagd’. Eiser zegt ook nooit een verblijfsvergunning/pasje in handen te hebben gehad. Hij stelt een A4 papier met zijn naam en foto erop te hebben gekregen. Hij heeft niet verzwegen dat hij dit heeft gekregen. Vermoedelijk was dit A4 papier een bevestiging van de indiening van een asielaanvraag, maar dat kon eiser niet weten. De gemachtigde van eiser heeft via de Engelstalige website van de Griekse asieldienst voorbeelden uitgeprint en eiser herkent een formulier dat als bijlage 1 bij de beroepsgronden is overgelegd. Daarop stond in 2015 alleen een Griekse tekst en alleen zijn naam in het Latijns. Er was geen vertaling in een andere taal dan de Griekse taal.
Het is bevreemdingwekkend dat verweerder stelt dat er op de dag van de aanvraag voor een verblijfsverblijfsvergunning meteen door de Griekse autoriteiten een vergunning is verleend. Eiser heeft namelijk geen gehoor gehad. Zelfs als verweerders stellingname juist zou zijn, vraagt eiser zich af waarom verweerder daar dan niets vanaf wist. Dit had in Eurodac moeten staan zoals volgt uit artikel 18 van de Eurodac Verordening (Verordening (EU) Nr. 603/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 26 juni 2013). Het antwoord op die vraag is volgens eiser omdat die vergunning helemaal niet diezelfde dag is afgegeven, maar pas later met terugwerkende kracht en ook pas later in Eurodac is gezet. Een andere verklaring is er niet.
Tijdens het intrekkingsgehoor probeerde eiser een video te laten zien van een demonstratie waar hij in 2015 aan deelnam in Athene waaruit zou blijken dat Syriërs hun vingerafdrukken moesten geven en dat dit niet was om een asielaanvraag in te dienen, maar om vast te stellen dat zij geen criminele antecedenten hebben. Verweerder heeft geweigerd deze video te bekijken.
Verweerder stelt verder ten onrechte dat eiser in 2018 bewust om verlenging van de verleende Griekse vergunning heeft gevraagd en dat daaruit kan worden afgeleid dat hij in 2015 ook al wist dat hij een vergunning had. Dit is giswerk. Ook miskent verweerder dat eiser in Griekenland overal zijn Nederlandse verblijfsvergunning heeft laten zien en nog bij de Nederlandse ambassade in Griekenland is geweest. Het is logischer dat eiser, wat hij zelf ook heeft verklaard, onder geen beding zijn kinderen opnieuw wilde achterlaten in Griekenland. Hij kreeg zijn kinderen niet mee van de Griekse autoriteiten. De Nederlandse autoriteiten waren in het geheel niet behulpzaam. De Griekse autoriteiten hielden hem papieren voor -in het Grieks, zonder tolk- waarmee hij zijn kinderen wel mee zou kunnen krijgen. Eiser twijfelde niet, tekende en kreeg zijn kinderen mee. Verweerder stelt dat eiser per e-mail om een verlenging heeft gevraagd. Niet alleen is onduidelijk of deze praktijk ook al in 2018 bestond. Ook is onduidelijk of dat de enige manier is om verlenging te vragen. Op de website refugee.info/greece (bijgewerkt tot augustus 2019) staat het volgende vermeld:
"What to do if your Residence Permit is about to expire? If your Residence Permit is about to expire and you stili haven't received a new one:
• Go to the regional Asylum Service office at least 5 days before your Residence Permit expires.
• The Greek Asylum Service will issue an interim certificate, valid for 2 months.
• The certificate states that your Residence Permit renewal is pending.
• Depending on the Greek Asylum Service's workload, you may receive this certificate immediately, or you will be asked to come back a few days later to pick it up.
• To use the certificate, keep it with your expired Residence Permit and show both any time you visit a public service provider or need to provide ID."
Hieruit blijkt dat er klaarblijkelijk meerdere manieren zijn dan wel waren om verlenging te vragen. Tot slot doet eiser een beroep op de Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen.
5 De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid.
Ingevolge artikel 3.105d, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van die wet, ingetrokken dan wel wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur ervan afgewezen indien sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a dan wel c, van de Wet.
Uit paragraaf C2/10.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) volgt dat verweerder, bij het intrekken of niet-verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling op grond van artikel 32, de situatie beoordeelt zoals die zou zijn geweest als de juiste gegevens op het moment van aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bekend zouden zijn geweest.
Voorts volgt uit paragraaf C2/10.1. van de Vc dat, als verweerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder a van de Vw, de verblijfsvergunning wordt ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
5.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling rust in geval van intrekking van een verblijfsvergunning op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat zich een grond voor intrekking voordoet.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de brief van 12 oktober 2018 van de Griekse autoriteiten, waaruit blijkt dat eiser sinds 20 februari 2015 internationale bescherming geniet van de Griekse autoriteiten, aannemelijk gemaakt dat de intrekkingsgrond zich voordoet. Bovendien mag verweerder op grond van vaste jurisprudentie in beginsel afgaan op de juistheid van door een andere lidstaat verstrekte informatie. Zie daartoe onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3127, rechtsoverweging 3.3, en de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.
Dat eiser niet wist dat aan hem in Griekenland een verblijfsvergunning is verleend is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Bepalend is slechts of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens aan eiser zouden zijn verleend, wat onbestreden niet het geval is. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB3792, is bepalend of bij bekendheid met de juiste gegevens de ingetrokken vergunning zou zijn verleend, waarbij niet van belang is of het de vreemdeling kan worden toegerekend onjuiste, dan wel onvolledige gegevens te hebben verstrekt, zodat het evenmin relevant is of het die vreemdeling zelf was die onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. De door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden kunnen, wat daarvan ook zij, daarom niet aan intrekking op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in de weg staan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2426. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.
5.4
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Eiser heeft hier op zichzelf ook geen gronden tegen gericht.
5.5
De rechtbank overweegt dat voorgaande betekent dat verweerder terecht tot intrekking van de asielvergunning is overgegaan.
Statushouders Griekenland
6. Eiser en eiseressen (hierna te noemen: eisers) hebben verder aangevoerd dat Griekenland bij terugkeer de op hem rustende verdragsverplichtingen niet zal nakomen. Volgens eisers is de overdracht van het gezin naar Griekenland in strijd is met artikel 3 van het EVRM, artikel 4 en 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
Weliswaar heeft de Afdeling in zijn uitspraak van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2384, geoordeeld dat de algemene situatie van terugkerende statushouders sinds zijn uitspraak hierover op 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795, niet verder verslechterd is, maar de Afdeling leidt ook af uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) inzake Ibrahim (arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219) en Jawo (arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218) dat bij bijzonder kwetsbare asielzoekers door verweerder gemotiveerd moet worden waarom zij bij terugkeer naar Griekenland niet buiten hun eigen wil en keuzes om zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. In dit verband wordt ook verwezen naar een arrest van het Hof van 13 november 2019 inzake Hamed (zaak C-540/17), een uitspraak van de Afdeling van 6 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4118) en uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 11 februari 2020 (NL19.30271).
Vast staat dat het gezin bestaat uit vader (eiser), zijn echtgenote [echtgenote] en vijf minderjarige kinderen: [kind 1] (17 jaar oud), [kind 2] (13 jaar oud), [kind 3] (8 jaar oud), [kind 4] (3 jaar oud) en [kind 5] (2 jaar oud). Verweerder erkent dat het gezin vanwege de kinderen kwetsbaar is, maar verbindt daar geen gevolgen aan. Verweerder erkent ook dat eiseressen eerder onder moeilijke omstandigheden in Griekenland hebben verbleven. De term moeilijke omstandigheden dekt de lading echter niet. Schadelijk, gevaarlijk, zeer zorgwekkend komt meer in de buurt. Het staat vast dat eiseressen toen geen toegang hadden school, medische zorg, opvang/onderdak en voedsel. Toen de Griekse autoriteiten wel in actie kwamen, hebben zij eiseressen opgesloten in een politiecel met criminele drugsgebruikers en vervolgens vastgehouden in een soort ziekenhuis. Volgens verweerder doet zich het risico op verregaande materiële deprivatie niet voor, omdat het gezin bestaat uit twee ouders, waardoor een van beide ouders kan werken en de andere voor de kinderen kan zorgen. Verweerder gaat hiermee in het geheel niet in op het feit dat:
• Van de vijf kinderen er drie naar school moeten en dat zij eerder geen toegang kregen tot school;
• Dat twee van de vijf kinderen zeer jong en daarmee zeer kwetsbaar zijn;
• Dat er geen werk is in Griekenland en dat er geen enkele ondersteuning vanuit de Griekse autoriteiten is om statushouders aan het werk te krijgen. Eiser heeft gedurende zijn laatste verblijf in Griekenland niet kunnen werken;
• Dat zonder werk er geen geld is voor huisvesting of voedsel;
• Dat er geen ondersteuning is vanuit de Griekse autoriteiten bij het verkrijgen van huisvesting of voedsel;
• Dat er daarmee een levensgroot risico bestaat dat dit gezin met vijf kinderen opnieuw op straat komt te staan.
Eisers verwijzen naar het door verschillende vluchtelingenorganisaties samen gepubliceerde rapport over de situatie voor asielzoekers in Griekenland “No end in sight”.
Voorts miskent verweerder dat om in Griekenland toegang te hebben tot basale rechten zoals onderwijs en huisvesting een vast adres noodzakelijk is. Dit geldt voor Griekse burgers, maar ook voor statushouders. Voor toegang tot de arbeidsmarkt heeft men een social security number (AMKA) nodig om te mogen werken. Een AMKA krijgt men pas wanneer men bewijs van een vast woonadres kan overleggen. Voor alle publieke transacties, waaronder het huren van een huis is een tax number nodig (AFM). Deze krijgt men ook alleen indien men een bewijs van vaste woonplaats kan overleggen.
Daarbij komt dat de omstandigheden in Griekenland in de afgelopen maand nog verder zijn verslechterd. De Griekse autoriteiten hebben het recht op het indienen van asielaanvragen voor een maand volledig stilgelegd. Er zijn burgerwachten/milities actief die jagen op asielzoekers met banden met extreemrechts. Uit een artikel in de New York Times van 7 maart 2020 blijkt dat deze bewegingen niet alleen actief zijn op de Egeïsche eilanden. Bovendien worden na een maand alle vormen van materiele ondersteuning voor statushouder stopgezet.
Statushouders in Griekenland leven in mensonterende situaties. Zij worden gedwongen uitgezet uit van overheidswege aangeboden huisvesting. Zij slapen op straat. Zij worden uit de ESTIA-voorzieningen gedwongen. Tegelijkertijd wordt de financiële ondersteuning voor statushouders die geen inkomen hebben stopgezet als gevolg van in maart 2020 aangenomen wetgeving. De opvolger van ESTIA, het HELIOS-programma, bereikt nog geen 20% van diegenen die er recht op hebben. Er is geen ander ondersteuningsprogramma van overheidswege. De omstandigheden zijn door de corona pandemie nog verder verslechterd. Eisers verwijzen naar de volgende stukken:
- Op 29 mei 2020 zond een coalitie van in Griekenland opererende organisaties een brandbrief aan de Griekse autoriteiten en de Europese Commissie.
- De Greek Forum on Refugees schreef op 27 mei 2020 op haar website dat zij opnieuw geconfronteerd wordt met grote hoeveelheden kwetsbare mensen die noodgedwongen in ellendige omstandigheden op straat leven.
- Euronews schrijft op 28 mei 2020 dat in totaal 11.000 vluchtelingen uitzetting en dakloosheid moeten vrezen volgens een artikel op hun website.
- UNHCR liet in een persbericht van 2 juni 2020 weten dat zij zich ernstig zorgen maakt over de gevolgen van de beëindiging van alle voorzieningen en steun aan statushouders.
- Een artikel van 25 juni 2020 uit The Guardian laat een foto zien van een Afghaanse erkend vluchtelinge met een baby van drie maanden jong die op een plein in Athene verblijft.
- Op 14 mei 2020 trof het EHRM een interim measure waarin de Griekse overheid gedwongen werd opvang te geven aan een zwangere statushouder.
- een rapport van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 1 juli 2020. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers toegelicht dat hieruit blijkt dat de wet in Griekenland per 1 januari 2020 is gewijzigd en dat dit de reden is dat statushouders uit hun woningen worden verdreven. Statushouders worden niet begeleid door de Griekse overheid of anderen bij het verkrijgen van de noodzakelijke documenten of nummers om te kunnen werken. Zij worden ook niet begeleid bij het zoeken of vinden van werk. Zij zijn uitgesloten van een groot deel van de financiële steun die wel beschikbaar is voor Grieken zelf en kunnen niet zelfstandig de huur van appartementen betalen. Zij hebben geen recht op gezondheidszorg omdat zij per juli 2019 niet meer een AMKA nummer krijgen, wat zij nodig hebben om toegang te krijgen tot gezondheidszorg, aldus eisers.
7. De rechtbank overweegt als volgt. In geschil is enkel de vraag of eisers als statushouders bij terugkeer naar Griekenland (wederom) in een situatie in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest zullen terechtkomen.
7.1
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat de lidstaten van de Europese Unie hun internationale verplichtingen naleven. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat zich in hun zaak feiten en omstandigheden voordoen waarmee deze presumptie wordt weerlegd. Eisers zijn hierin niet geslaagd.
7.2
In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795), waarin de Afdeling heeft overwogen dat statushouders onder de Griekse wet gelijk zijn aan Griekse staatsburgers en dat, hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is, deze niet zo slecht is dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Volgens de Afdeling is de situatie in Griekenland dan ook niet zo slecht dat een reëel risico bestaat dat bij terugkeer statushouders in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie zullen terechtkomen. In de uitspraken van 15 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2385), 6 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4118), 22 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1102) en 1 juli 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:1510) heeft de Afdeling dit bevestigd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een groot deel van de informatie die thans door eisers zijn ingebracht uitdrukkelijk is meegewogen door de Afdeling in die uitspraken dan wel dat het informatie betreft die dateert van voor die uitspraken of informatie over vergelijkbare gebeurtenissen, zodat die informatie geen wezenlijk ander beeld schept van de situatie zoals die is beoordeeld door de Afdeling.
Voor zover er thans informatie is ingebracht die niet uitdrukkelijk is meegewogen door de Afdeling en waarin nieuwe relevante feiten en omstandigheden naar voren komen, zoals het rapport van VWN van 1 juli 2020, blijkt daaruit (ook bezien in het licht van alle overige informatie) niet van dermate aan het systeem gerelateerde tekortkomingen dat op grond daarvan het voornoemde risico bij terugkeer kan worden aangenomen. Ook de verwijzing naar het arrest van het Hof van 13 november 2019 inzake Hamed kan eisers niet baten. Dit ziet immers op de situatie van statushouders in Bulgarije. De verwijzing naar het rapport “No end in sight” maakt het voorgaande niet anders aangezien dit ziet op asielzoekers. Ook het beroep op de interim measure van mei 2020 van het EHRM gaat niet op omdat daar dat Griekse statushouder zwanger is, terwijl in de onderhavige kwestie daarvan geen sprake is.
Verweerder heeft zich, gelet op alle voorgaande overwegingen, ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen in Griekenland kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Griekenland dan wel geëigende instanties en dat niet is gebleken dat de Griekse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
7.3
Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 april 2020 overwogen dat uit de punten 86, 88 en 93 van het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219, volgt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkomst in de lidstaat waar zij een asielvergunning hebben gekregen een reëel risico lopen op schending van artikel 4 van het Handvest. Uit het arrest volgt ook dat het op zichzelf niet tot schending van artikel 4 van het Handvest leidt als een statushouder in die lidstaat geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat (punt 93). De statushouder loopt dan niet zonder meer een reëel risico om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen (punten 89-91).
7.4
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat sprake is van een gezin met jonge kinderen onvoldoende is om bijzondere kwetsbaarheid aan te nemen (zie een uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1510). Daarbij is van belang dat sprake is van een gezin van twee ouders die de zorg voor hun kinderen kunnen delen, zodat een van de ouders in beginsel de handen vrij heeft om in het levensonderhoud te voorzien en zich indien nodig tot de Griekse autoriteiten kan wenden om hun rechten als statushouders te effectueren. De omstandigheden die eisers verder hebben aangevoerd, namelijk dat zij vreselijke dingen hebben meegemaakt (in de opvangkampen) in Griekenland en mede daardoor (medische en psychische) problemen hebben, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten, nu eisers dit niet met objectieve stukken hebben onderbouwd. De enkele verklaring van eiseressen over deze omstandigheden in hun gehoor is daartoe onvoldoende. Het beroep van eisers op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, leidt evenmin tot een ander oordeel. De vreemdeling in die zaak was zwanger en uit rechtsoverweging 8 van de uitspraak van zittingsplaats Arnhem is af te leiden dat die omstandigheid bij het oordeel dat sprake is van een bijzonder kwetsbaar gezin zwaar heeft gewogen. Verweerder heeft daarom deugdelijk gemotiveerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkomst in Griekenland terecht zullen komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, zoals omschreven in het arrest Ibrahim.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.