ECLI:NL:RBDHA:2020:8096
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel 'arbeid als zelfstandige' bij zijn onderneming, [eiser] Haarverzorging. De aanvraag werd afgewezen door verweerder op 24 oktober 2019, en het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 29 november 2019 ongegrond verklaard. Tevens werd er een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan eiser.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat beide partijen schriftelijk hebben aangegeven niet gehoord te willen worden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere aanvragen van eiser en de redenen voor de afwijzing. Eiser voerde aan dat hij herstelverzuim had moeten krijgen voordat zijn aanvraag werd afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat eiser de benodigde gegevens al in de aanvraagfase had moeten overleggen. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat het inreisverbod disproportioneel was en dat er geen schending van de hoorplicht had plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.