ECLI:NL:RBDHA:2021:11582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.17399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst in asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 september 2021, wordt de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst in het kader van asielprocedures behandeld. Eiseres, die asiel heeft aangevraagd, betwist het standpunt van verweerder dat Servië nog steeds als veilig kan worden aangemerkt. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit van 25 juli 2019 niet in overeenstemming is met de relevante wetgeving, met name artikel 37 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door niet alle relevante bronnen te gebruiken bij de herbeoordeling van Servië. De rechtbank wijst erop dat de herbeoordeling niet heeft plaatsgevonden aan de hand van de in de wet genoemde bronnen en dat de motivering van het besluit tekortschiet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat er een nieuwe herbeoordeling van Servië moet plaatsvinden, waarbij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 7 april 2021 in acht moet worden genomen. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17399

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

v-nummer [nummer] ,
eiseres,
ook voor haar minderjarige kinderen,
[kind] ,
v-nummer [nummer] ,
[kind] ,
v-nummer [nummer] ,
[kind] ,
v-nummer [nummer] ,
[kind] ,
v-nummer [nummer] ,
[kind] ,
v-nummer [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk
ongegrond. Verder heeft verweerder eiseres geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd of uitstel van vertrek verleend en haar wel een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17400, plaatsgevonden op 30 augustus 2019. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.A.L.A. van Ittersum.
Bij tussenuitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen. Bij digitaal bericht van 11 oktober 2019 heeft verweerder hierop gereageerd. Eiseres heeft bij digitaal bericht van 24 november 2020 een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting is, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17400, voortgezet op 2 juli 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat Servië
een veilig land van herkomst is. Daartoe voeren zij aan dat verweerder niet voldaan heeft aan de in artikel 37, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn (Pri) en artikel 3.105ba, tweede en derde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) genoemde verplichtingen om de veiligheid van een als zodanig aangewezen land regelmatig opnieuw te onderzoeken en om die herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst te doen aan de hand van de in die bepalingen genoemde bronnen.
1.1.
Servië is bij ministeriële regeling van 10 november 2015 [1] aangewezen als veilig land van herkomst. In haar uitspraak van 12 januari 2017 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat verweerder Servië als zodanig heeft kunnen aanwijzen. Dit oordeel heeft de Afdeling daarna diverse malen herhaald [3] . Na de aanwijzing in 2015 heeft in 2017 een eerste herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst plaatsgevonden. Bij brief van 26 september 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer [4] heeft verweerder medegedeeld dat hij na een snelle herbeoordeling tot de conclusie is gekomen dat in Servië geen sprake is van een aanmerkelijke achteruitgang op de criteria democratisch bestuur, bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en de vrijheid van meningsuiting noch dat er sprake is van een aanmerkelijk achteruitgang op een meerderheid van de criteria. Verweerder vond daarom een uitgebreidere beoordeling niet aangewezen en heeft de aanwijzing van Servië als veilig land van herkomst voortgezet. Het bestreden besluit is gebaseerd op die herbeoordeling.
Wat heeft de rechtbank in de tussenuitspraak geoordeeld?
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geconstateerd dat gesteld noch gebleken is dat na de laatste herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst in 2017 opnieuw een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder met zijn standpunt dat Servië nog steeds als veilig land van herkomst kan worden beschouwd onder verwijzing naar de onder 1.1 genoemde brief van 26 september 2017, de rapporten van internationale organisaties en rapporten van de Europese Commissie uit 2014 en 2015, onvoldoende is ingegaan op het betoog van eiseres dat (daarmee) niet is voldaan aan artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gesignaleerde motiveringsgebrek te herstellen. Verweerder heeft aangegeven van deze gelegenheid gebruik te willen maken.
Relevante bepalingen en jurisprudentie
3. Op grond van artikel 37, tweede lid, van de Pri is een lidstaat gehouden de veiligheid van een land, dat als veilig land van herkomst is aangewezen, regelmatig opnieuw te onderzoeken. In het derde lid van deze bepaling is bepaald dat de beoordeling, of een land een veilig land van herkomst is, dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in artikel 3.105ba, respectievelijk derde en tweede lid, van het Vb 2000.
4. In haar uitspraak van 1 februari 2017 [5] heeft de Afdeling geoordeeld dat het onderzoek, dat verweerder heeft verricht in het kader van de aanwijzing van een land als veilig land, inzichtelijk moet zijn. Hij zal duidelijk moeten uitleggen op welke bronnen hij zijn aanwijzing heeft gebaseerd en hij moet die ook alle vermelden. Op die manier is gewaarborgd dat een vreemdeling daartegen in rechte kan opkomen, en dat de bestuursrechter de aanwijzing indringend en grondig kan toetsen. Verweerder moet bij zijn onderzoek in ieder geval de in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen, indien beschikbaar, betrekken. De opsomming van de daarin genoemde informatiebronnen is niet uitputtend en dwingend in die zin dat verweerder geen andere informatiebronnen en andere factoren mag betrekken bij zijn onderzoek en de aanwijzing. Verweerder moet, indien beschikbaar, wel steeds onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen bij zijn oordeel betrekken, zoals informatie van instellingen van de Verenigde Naties en gezaghebbende niet-gouvernementele organisaties, dan wel andere informatie toetsen aan de hand van informatie uit die bronnen.
De uitspraak van 7 april 2021 van de Afdeling [6] gaat over (onder meer) de bronnen die verweerder dient te gebruiken bij een herbeoordeling van een land als veilig land van herkomst. De uitspraak gaat over de snelle herbeoordelingen van verweerder maar deze uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank ook relevant als er een uitgebreide herbeoordeling heeft plaatsgevonden, zoals recent ten aanzien van Servië.
De Afdeling heeft deze uitspraak geoordeeld dat verweerder bij een (snelle) herbeoordeling gebruik moet maken van dezelfde informatiebronnen als bij de (eerste) aanwijzing van een land als veilig land van herkomst. In het bijzonder overweegt de Afdeling:
“(…) Informatiebronnen
9. Voor de snelle herbeoordeling geldt dat de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht dat hij daarvoor de onder 4.5.-4.6. weergegeven bronnen gebruikt, namelijk de landenrapporten van het US State Department en de rapporten van Freedom House. Pas als de snelle herbeoordeling daartoe aanleiding geeft, breidt de staatssecretaris zijn herbeoordelingsonderzoek uit naar een volledig bronnenonderzoek aan de hand van de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde reeks bronnen, namelijk de informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
9.1.
Deze handelwijze strookt niet met artikel 37, derde lid, en punt 48 van de considerans van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. Zoals onder 7.3.-7.4. is overwogen, kan uit de opzet van artikel 37 van de Pri worden afgeleid dat de staatssecretaris ook voor de herbeoordeling de in het derde lid genoemde bronnen moet gebruiken. (…)De Afdeling sluit aan bij de overwegingen uit haar uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209, waarin zij heeft overwogen welke informatiebronnen de staatssecretaris volgens artikel 37, derde lid, van de Pri, zoals geïmplementeerd in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 moet gebruiken bij zijn onderzoek dat ten grondslag ligt aan de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst.
9.2.
Zoals de Afdeling in die uitspraak onder 5.3.-5.6. heeft overwogen, moet de staatssecretaris de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde informatiebronnen bij zijn onderzoek betrekken, voor zover deze informatie beschikbaar is. Als van die bronnen geen informatie beschikbaar is, dan moet de staatssecretaris dat toelichten. Als hij dat doet, dan kan hij zijn beoordeling ook baseren op relevante informatie van andere gezaghebbende internationale organisaties. Het US State Department en Freedom House moeten naar het oordeel van de Afdeling als zodanig worden beschouwd. Een herbeoordeling die mede is gebaseerd op informatie uit deze twee informatiebronnen is dus niet in strijd met de Pri. De staatssecretaris moet echter de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, zoals informatie uit andere lidstaten, gebruiken als deze beschikbaar zijn. Voor zover een of meer van die bronnen niet beschikbaar zijn, moet de staatssecretaris uitleggen en motiveren waarom de wel beschikbare informatie de conclusie kan dragen dat een land nog steeds als veilig land van herkomst is aan te merken. (…)
12. De Afdeling is samenvattend van oordeel dat de staatssecretaris bij de herbeoordeling, net als bij de beoordeling voor de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst, moet onderzoeken of en motiveren dat een land nog steeds aan alle vereisten voldoet om als veilig te worden aangemerkt. Anders dan de vreemdeling betoogt, kan dit aan de hand van de onder 4.1. en 8.2. opgesomde criteria. Hiermee kan de staatssecretaris onderzoeken en beoordelen of er in een land in het algemeen en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt en of het voor de autoriteiten mogelijk is om, zowel juridisch als feitelijk, hiertegen bescherming te bieden.(…).”
Wat is er na de tussenuitspraak gebeurd?
5. Na de sluiting van het onderzoek op 30 augustus 2019 is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of Servië nog steeds als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Verweerder heeft bij brief van 20 september 2019 [7] , met bijbehorende bijlage, aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal laten weten dat hij na een uitgebreid onderzoek heeft geconcludeerd dat dit nog steeds het geval is.
6. Na de uitlatingen van partijen heeft de Afdeling de onder 4. genoemde uitspraak van 7 april 2021 gedaan.
Wat is het standpunt van partijen?
7. Verweerder heeft zich bij digitaal bericht van 11 oktober 2019 allereerst op het standpunt gesteld dat het niet aan de rechtbank is om te bepalen binnen welke termijn, dan wel met welke regelmaat, een herbeoordeling dient plaats te vinden. De reden daarvoor is dat noch in artikel 37, tweede lid, Pri noch in artikel 3.105ba, derde lid, van het Vb 2000 een termijn staat genoemd voor deze herbeoordeling. Bovendien heeft er inmiddels een nieuwe herbeoordeling plaatsgevonden en daaruit is naar voren gekomen dat Servië nog steeds als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, met uitzondering voor journalisten en personen van wie aannemelijk is dat ze in strafrechtelijke detentie zullen worden geplaatst. In individuele zaken dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan LHBTI’s. Echter, nu eiseres niet behoort tot voornoemde groepen personen, is verweerder van mening dat ook uit deze herbeoordeling niet blijkt van een relevante wijziging van de situatie in Servië. Verweerder verwijst hiervoor naar de onder 5. genoemde brief van 20 september 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.
7.1.
Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt, onder meer naar aanleiding van de ter zitting aan hem gestelde vragen, als volgt toegelicht.
Verweerder heeft bij de herbeoordeling die ten aanzien van Servië heeft plaatsgevonden in 2019 geen gebruik gemaakt van alle in artikel 37, derde lid, van de Pri en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen. Verweerder heeft de herbeoordeling bekeken in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 maar de uitkomst daarvan is alleen intern, binnen de organisatie van verweerder, gecommuniceerd. Verweerder heeft bij brief van 6 mei 2021 [8] aan de Voorzitter van de Tweede Kamer weliswaar laten weten dat hij, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 heeft besloten om de als veilig aangemerkte landen aan een nieuwe herbeoordeling te onderwerpen en dat de Kamer over de uitkomst zal worden geïnformeerd, maar dit niet geldt ten aanzien van Servië.
Verweerder is van mening dat de herbeoordeling in 2019 voldoet aan de eisen die daaraan in deze laatste uitspraak worden gesteld. Verweerder moet de in artikel 3.105ba van het Vb 2000 genoemde bronnen gebruiken bij een herbeoordeling, mits die beschikbaar zijn. Die bronnen waren echter niet beschikbaar. In dat geval kan verweerder, zoals in dit geval, gebruik maken van informatie van het US Department of State en van Freedom House. Dit volgt volgens verweerder ook uit de uitspraak van deze rechtbank van 20 mei 2021 [9] , die gaat over de herbeoordeling van Marokko als veilig land van herkomst. Verder is verweerder van mening dat de laatste herbeoordeling, die heeft plaatsgevonden in 2019 en dus minder dan twee jaar geleden, voldoende recent.
Verder heeft verweerder opgemerkt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een relevante wijziging van de situatie in Servië, ten opzichte van de rapporten waarop verweerder zich beroept.
Verweerder betwist dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit en is van mening dat, voor zover daar wel sprake van is, dat motiveringsgebrek is hersteld door de herbeoordeling die inmiddels heeft plaatsgevonden en de toelichting die in digitale bericht van 11 oktober 2019 en ter zitting is gegeven.
8. Eiseres heeft bij digitaal bericht van 24 november 2020 aangegeven dat, hoewel in de Pri en het Vb 2000 het begrip 'regelmatig' niet is gedefinieerd, uit de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 blijkt dat verweerder gemiddeld eens per jaar opnieuw de situatie in een aangewezen veilig land van herkomst onderzoekt.
Hoewel verweerder ten aanzien van Servië inmiddels is overgegaan tot een uitgebreidere herbeoordeling, meent eiseres dat verweerder Servië niet als veilig land van herkomst heeft mogen kwalificeren. Verweerder heeft dit onderzoek onvoldoende zorgvuldig verricht en hij heeft zijn standpunt terzake ook onvoldoende gemotiveerd. In dit verband heeft eiseres onder meer aangevoerd dat het feit dat Servië partij is bij de in de herbeoordeling genoemde verdragen nog niet betekent dat Servië zich ook daaraan houdt. Er is sprake van een papieren waarheid. Verweerder heeft zich bij beoordeling van de naleving van de rechten en vrijheden in het EVRM en/of het IVBPR en/of het Anti- Folterverdrag gebaseerd op gedateerde informatie uit 2016, 2017 en 2018. Eiseres meent dat verweerder de stelling, dat er geen aanwijzingen zijn dat eigen burgers worden verwijderd of uitgeleverd naar gebieden in andere landen waar zij worden vervolgd of een reëel risico lopen op een onmenselijke behandeling, onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft wel beschouwd geen documentatie aangevoerd waaruit blijkt dat Servië bewerkstelligt dat zich geen feiten in strijd met het non-refoulementbeginsel voordoen. Eiseres meent dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat er voldoende daadwerkelijke rechtsmiddelen zijn tegen schendingen. Uit de bijlage herbeoordeling Servië als veilig land van herkomst van 2019 en de bijbehorende onderliggende documentatie, blijkt immers dat het indienen van een klacht bij de hogere autoriteiten of de Ombudsman in Servië doorgaans een kansloze zaak is.
Ter zitting heeft eiseres verder aangevoerd dat de informatie van de EASO en de Raad van Europa ontbreekt en dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij die informatie niet heeft gebruikt. Volgens eiseres moet de herbeoordeling binnen twee jaar plaatsvinden en is de brief van verweerder van 6 mei 2021 het sluitstuk. Dit strookt niet met artikel 37, derde lid, van de Pri en punt 48 van de considerans van de Pri. Verweerder zal de situatie in Servië zorgvuldig moeten onderzoeken, aldus eiseres.
Voldoet de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst aan de relevante jurisprudentie van de Afdeling?
9. Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst actueel genoeg was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit of ten tijde van de aanvullende motivering van verweerder. Anders dan verweerder kennelijk meent, heeft de rechtbank daar geen oordeel over gegeven in de tussenuitspraak van 10 oktober 2019.
9.1.
De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 7 april 2021 [10] aangegeven dat in artikel 37, tweede lid, van de Pri enige ruimte aan de lidstaten wordt gelaten om te bepalen hoe vaak een land moet worden herbeoordeeld, maar dat de Afdeling van oordeel is dat verweerder – wiens streven het is om dat om de anderhalf à twee jaar te doen – die herbeoordeling in ieder geval eenmaal in de twee jaar moet uitvoeren.
9.2.
Het bestreden besluit dateert van 25 juli 2019. Daarmee is dit besluit meer dan twee jaar na de toenmalige laatste herbeoordeling 2017, waarover verweerder de Tweede Kamer heeft geïnformeerd bij brief van 26 september 2017, genomen. Het bestreden besluit is daarom niet genomen in overeenstemming met artikel 37, tweede lid, van de Pri en artikel 3.105ba, derde lid, Vb 2000. Dit besluit is daarom op dat punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Zij zal, in het kader van finale geschilbeslechting, onderzoeken of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het digitaal bericht van 11 oktober 2019 en de brief van 20 september 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer over de herbeoordeling [11] het onder 9.2 gesignaleerde gebrek heeft hersteld. Op 11 oktober 2019 was zijn brief van 20 september 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zeer recent en sindsdien zijn er bovendien nog (net) geen twee jaren verstreken.
10. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Pri en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de herbeoordeling die verweerder in 2017 heeft gedaan, en die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, een snelle herbeoordeling betreft. Verweerder heeft niet betwist dat deze herbeoordeling niet heeft plaatsgevonden aan de hand van de bronnen genoemd in artikel 37, derde lid, van de Pri en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000. Weliswaar heeft verweerder zijn standpunt, dat Servië nog steeds kan worden beschouwd als veilig land van herkomst, nader onderbouwd onder verwijzing naar andere bronnen maar die bronnen dateren van vóór de herbeoordeling in 2017. Verder is gesteld noch gebleken dat er geen informatie voorhanden was afkomstig uit de bronnen die verweerder had moeten gebruiken. Daarom is onvoldoende gemotiveerd waarom is volstaan met de in de herbeoordeling genoemde bronnen. Het bestreden besluit is daarom niet genomen met inachtneming van het bepaalde in de hiervoor genoemde bepalingen, terwijl uit de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021 volgt dat dat wel moet. Naast het motiveringsgebrek dat al is geconstateerd in de tussenuitspraak en het onder 9.2 gesignaleerde gebrek, is het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
10.2.
De rechtbank zal hierna beoordelen of het onder 10.1 geconstateerde gebrek door verweerder is hersteld met de (uitgebreide) herbeoordeling die heeft plaatsgevonden in 2019 en de aanvullende motivering in het digitale bericht van 11 oktober 2019 en de motivering ter zitting.
10.3.
Verweerder heeft in zijn brief van 20 september 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat hem, na een eerste inventarisatie, was gebleken dat er ten aanzien van Servië sprake is van aanmerkelijke achteruitgang op de criteria democratisch bestuur, de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en vrijheid van meningsuiting. Daarom heeft verweerder, op grond van het geldend beleid, vervolgens een uitgebreidere beoordeling uitgevoerd. Op basis van die uitgebreide beoordeling is verweerder tot de conclusie gekomen dat Servië – behalve voor een aantal groepen waartoe eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet behoort – nog steeds kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
Uit de bijlage behorende bij de brief van 20 september 2019, blijkt dat verweerder bij de tweede herbeoordeling gebruikt heeft gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- rapporten van Freedom House uit 2018 [12] en 2019 [13] ;
- het rapport “2018 Country Reports on Human Rights Practices: Serbia” van het US Department of State [14] ;
- het rapport “Report on International Religious Freedom: Serbia” uit 2018 van het US Department of State [15] ;
- het rapport “Commission Staff Working Document Serbia 2019 Report” van de Europese Commissie van 29 mei 2019 [16] ;
- het rapport “Compilation on Serbia : [Universal Periodic Review]” van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights van 10 november 2017 [17] ;
- de Fragile State Index 2019 [18] ;
- International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association: Lucas Ramon Mendos, State-Sponsored Homophobia 2019 (Geneva; ILGA, March 2019) [19] ;
- EMN Inform: Safe Countries of Origin, maart 2018 [20] .
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de herbeoordeling geen gebruik heeft gemaakt van alle in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen. Zo ontbreekt informatie van het EASO, de Raad van Europa en relevante internationale organisaties. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat uit de uitspraken van de Afdeling volgt dat hij gebruik kan maken van andere bronnen als de in voornoemde bepaling genoemde bronnen niet voorhanden zijn. Dat is juist, maar dan moet verweerder dat wel zeggen en ook motiveren. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het oordeel van de Afdeling dat verweerders aanwijzing van een land als veilig land van herkomst onder meer kenbaar en deugdelijk gemotiveerd [21] moet worden zodat het inzichtelijk en controleerbaar is, dat deze motivering schriftelijk dient te gebeuren.
Uit verweerders brief van 20 september 2019 – en de daarbij behorende bijlage – aan de Voorzitter van de Tweede Kamer blijkt niet dat er geen informatie beschikbaar is uit alle in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen. Ook het digitale bericht van verweerder van 11 oktober 2019 zegt daar niets over. Er is ook andere geen schriftelijke informatie beschikbaar waaruit blijkt dat dat zo is. Verweerder heeft ter zitting wel aangegeven dat die situatie zich voordoet, maar deze mondelinge informatie kan niet worden aangemerkt als een kenbare en deugdelijke motivering, die inzichtelijk en controleerbaar is. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere (schriftelijke) toelichting, ook niet aannemelijk dat er sinds 20 september 2019 geen enkele andere informatie van andere lidstaten, het EASO, de Raad van Europa of andere relevante internationale organisaties beschikbaar is over Servië. Op deze wijze kan de rechtbank de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst uit 2019 niet indringend en grondig toetsen.
De vergelijking met de recente herbeoordeling ten aanzien van Marokko als veilig land van herkomst gaat niet op. Uit de door verweerder genoemde uitspraak van 20 mei 2021 [22] blijkt namelijk dat verweerder ten aanzien van Marokko in een brief aan de Tweede Kamer
– dus schriftelijk – heeft aangegeven dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, waarbij is toegelicht dat er geen actuele rapportages zijn gevonden van het EASO, de UNHCR of de Raad van Europa die bruikbaar zijn voor de herbeoordeling. Bovendien is bij de herbeoordeling van Marokko – anders dan ten aanzien van Servië – naast US State Department en Freedom House gebruik gemaakt van andere relevante, actuele bronnen, zoals Amnesty International en Human Rights Watch.
De opmerking van verweerder ter zitting, dat eiseres geen informatie heeft ingebracht waaruit volgt dat de situatie in Servië is verslechterd en daarom niet meer kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, gaat eraan voorbij dat verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan. [23] Pas als vaststaat dat een land van herkomst als veilig kan worden aangemerkt, rust op de vreemdeling de bewijslast dat die omstandigheid zich ten aanzien van hem niet voordoet.
Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. In de brief van verweerder van 31 mei 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, die ter zitting ook is besproken, staat onder meer:
“(…) Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik besloten om thans als veilig aangemerkte landen aan een nieuwe herbeoordeling te onderwerpen. (…) Ik ben gestart met de veilige landen van herkomst met de hoogste instroom van asielzoekers. De precieze volgorde is afhankelijk van onder meer het beschikbaar komen van de landeninformatie en het moment van afronden van de analyse. De eerste landen die zijn afgerond zijn Georgië, Marokko en Tunesië. De uitkomst van deze herbeoordelingen vindt u in deze brief. De toelichting per land is opgenomen in de bijlage. De uitkomst van volgende herbeoordelingen ontvangt uw Kamer steeds na afronding per brief. (…)”
De rechtbank leidt uit deze brief af dat álle als veilig aangemerkte landen aan een herbeoordeling zullen worden onderworpen én dat de Tweede Kamer daar dan over wordt geïnformeerd. De opmerking van verweerder ter zitting, dat besloten is om dat ten aanzien van Servië niet te doen en te volstaan met een – zo begrijpt de rechtbank het – soort snelle herbeoordeling voor intern gebruik, wekt in het licht van deze brief bevreemding.
Heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld?
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het in de tussenuitspraak gesignaleerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld en dat hij besluit, ook met de nadere onderbouwing in het digitale bericht van 11 oktober 2019 en ter zitting niet voldoet aan het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Pri en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000.
Wat betekent deze conclusie voor deze zaak?
12. Gelet op wat de rechtbank in de tussenuitspraak en hierboven heeft overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand te laten of zelf in de zaak voorzien omdat er naar het oordeel van de rechtbank eerst een nieuwe herbeoordeling van Servië moet plaatsvinden met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021. Voor zover bekend heeft die herbeoordeling nog niet plaatsgevonden. Verweerder zal vervolgens, met inachtneming van deze beslissing en de nieuwe herbeoordeling, een nieuw besluit moeten nemen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.618,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.618,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Staatscourant 2015, 40568, nummer 695431.
3.Zie de uitspraken van 3 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2115) en 24 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3090).
4.Kamerstukken 19 637, nr. 2349, met als onderwerp ‘Herbeoordeling Veilige landen van herkomst eerste tranche’, kenmerk 2125798.
7.Kamerstukken 19637, nr. 2531.
8.Kamerstukken 19637, nr. 2726.
10.R.o. 10.1 tot en met 10.2.
11.Kamerstukken 19637, nr. 2531.
12.https://freedomhouse.org/report/freedom-world/2018/serbia
13.https://freedomhouse.org/report/freedom-world/2019/serbia
14.https://www.state.gov/reports/2018-country-reports-on-human-rights-practices/serbia/
15.US State Department, 2018 Report on International Religious Freedom: Serbia;
16.https://ec.europa.eu/neighbourhood-enlargement/sites/near/files/20190529-serbia-report.pdf
17.https://undocs.org/pdf?symbol=en/A/HRC/WG.6/29/SRB/2
18.https://fragilestatesindex.org/country-data/
19.https://ilga.org/downloads/ILGA_State_Sponsored_Homophobia_2019_light.pdf
20.http://emn.ie/files/p_201803140327442018_inform_safe_country_of_origin_14.03.2018.pdf
21.ECLI:NL:RVS:2016:2474, r.o. 3.5.
22.ECLI:NL:RBDHA:2021:5248, r.o. 5.1.1.
23.Zie Afdeling 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, r.o. 3.4.1.