10.3.Verweerder heeft in zijn brief van 20 september 2019 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat hem, na een eerste inventarisatie, was gebleken dat er ten aanzien van Servië sprake is van aanmerkelijke achteruitgang op de criteria democratisch bestuur, de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon en vrijheid van meningsuiting. Daarom heeft verweerder, op grond van het geldend beleid, vervolgens een uitgebreidere beoordeling uitgevoerd. Op basis van die uitgebreide beoordeling is verweerder tot de conclusie gekomen dat Servië – behalve voor een aantal groepen waartoe eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet behoort – nog steeds kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
Uit de bijlage behorende bij de brief van 20 september 2019, blijkt dat verweerder bij de tweede herbeoordeling gebruikt heeft gemaakt van de volgende informatiebronnen:
- rapporten van Freedom House uit 2018en 2019;
- het rapport “2018 Country Reports on Human Rights Practices: Serbia” van het US Department of State;
- het rapport “Report on International Religious Freedom: Serbia” uit 2018 van het US Department of State;
- het rapport “Commission Staff Working Document Serbia 2019 Report” van de Europese Commissie van 29 mei 2019;
- het rapport “Compilation on Serbia : [Universal Periodic Review]” van de Office of the United Nations High Commissioner for Human Rights van 10 november 2017;
- de Fragile State Index 2019;
- International Lesbian, Gay, Bisexual, Trans and Intersex Association: Lucas Ramon Mendos, State-Sponsored Homophobia 2019 (Geneva; ILGA, March 2019);
- EMN Inform: Safe Countries of Origin, maart 2018.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de herbeoordeling geen gebruik heeft gemaakt van alle in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen. Zo ontbreekt informatie van het EASO, de Raad van Europa en relevante internationale organisaties. Verweerder heeft ter zitting terecht opgemerkt dat uit de uitspraken van de Afdeling volgt dat hij gebruik kan maken van andere bronnen als de in voornoemde bepaling genoemde bronnen niet voorhanden zijn. Dat is juist, maar dan moet verweerder dat wel zeggen en ook motiveren. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het oordeel van de Afdeling dat verweerders aanwijzing van een land als veilig land van herkomst onder meer kenbaar en deugdelijk gemotiveerdmoet worden zodat het inzichtelijk en controleerbaar is, dat deze motivering schriftelijk dient te gebeuren.
Uit verweerders brief van 20 september 2019 – en de daarbij behorende bijlage – aan de Voorzitter van de Tweede Kamer blijkt niet dat er geen informatie beschikbaar is uit alle in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 genoemde bronnen. Ook het digitale bericht van verweerder van 11 oktober 2019 zegt daar niets over. Er is ook andere geen schriftelijke informatie beschikbaar waaruit blijkt dat dat zo is. Verweerder heeft ter zitting wel aangegeven dat die situatie zich voordoet, maar deze mondelinge informatie kan niet worden aangemerkt als een kenbare en deugdelijke motivering, die inzichtelijk en controleerbaar is. Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank, zonder nadere (schriftelijke) toelichting, ook niet aannemelijk dat er sinds 20 september 2019 geen enkele andere informatie van andere lidstaten, het EASO, de Raad van Europa of andere relevante internationale organisaties beschikbaar is over Servië. Op deze wijze kan de rechtbank de herbeoordeling van Servië als veilig land van herkomst uit 2019 niet indringend en grondig toetsen.
De vergelijking met de recente herbeoordeling ten aanzien van Marokko als veilig land van herkomst gaat niet op. Uit de door verweerder genoemde uitspraak van 20 mei 2021blijkt namelijk dat verweerder ten aanzien van Marokko in een brief aan de Tweede Kamer
– dus schriftelijk – heeft aangegeven dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 37, derde lid, van de Pri genoemde bronnen, waarbij is toegelicht dat er geen actuele rapportages zijn gevonden van het EASO, de UNHCR of de Raad van Europa die bruikbaar zijn voor de herbeoordeling. Bovendien is bij de herbeoordeling van Marokko – anders dan ten aanzien van Servië – naast US State Department en Freedom House gebruik gemaakt van andere relevante, actuele bronnen, zoals Amnesty International en Human Rights Watch.
De opmerking van verweerder ter zitting, dat eiseres geen informatie heeft ingebracht waaruit volgt dat de situatie in Servië is verslechterd en daarom niet meer kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, gaat eraan voorbij dat verweerder moet aantonen dat aan de vereisten voor aanwijzing als veilig land van herkomst is voldaan.Pas als vaststaat dat een land van herkomst als veilig kan worden aangemerkt, rust op de vreemdeling de bewijslast dat die omstandigheid zich ten aanzien van hem niet voordoet.
Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. In de brief van verweerder van 31 mei 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, die ter zitting ook is besproken, staat onder meer:
“(…) Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik besloten om thans als veilig aangemerkte landen aan een nieuwe herbeoordeling te onderwerpen. (…) Ik ben gestart met de veilige landen van herkomst met de hoogste instroom van asielzoekers. De precieze volgorde is afhankelijk van onder meer het beschikbaar komen van de landeninformatie en het moment van afronden van de analyse. De eerste landen die zijn afgerond zijn Georgië, Marokko en Tunesië. De uitkomst van deze herbeoordelingen vindt u in deze brief. De toelichting per land is opgenomen in de bijlage. De uitkomst van volgende herbeoordelingen ontvangt uw Kamer steeds na afronding per brief. (…)”
De rechtbank leidt uit deze brief af dat álle als veilig aangemerkte landen aan een herbeoordeling zullen worden onderworpen én dat de Tweede Kamer daar dan over wordt geïnformeerd. De opmerking van verweerder ter zitting, dat besloten is om dat ten aanzien van Servië niet te doen en te volstaan met een – zo begrijpt de rechtbank het – soort snelle herbeoordeling voor intern gebruik, wekt in het licht van deze brief bevreemding.
Heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld?
11. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het in de tussenuitspraak gesignaleerde motiveringsgebrek niet heeft hersteld en dat hij besluit, ook met de nadere onderbouwing in het digitale bericht van 11 oktober 2019 en ter zitting niet voldoet aan het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Pri en artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000.
Wat betekent deze conclusie voor deze zaak?
12. Gelet op wat de rechtbank in de tussenuitspraak en hierboven heeft overwogen, is het beroep gegrond. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand te laten of zelf in de zaak voorzien omdat er naar het oordeel van de rechtbank eerst een nieuwe herbeoordeling van Servië moet plaatsvinden met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2021. Voor zover bekend heeft die herbeoordeling nog niet plaatsgevonden. Verweerder zal vervolgens, met inachtneming van deze beslissing en de nieuwe herbeoordeling, een nieuw besluit moeten nemen.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.618,-.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.618,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.