In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser had op 1 september 2019 zijn aanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. Eiser stelde verweerder in gebreke op 10 maart 2020 en diende op 14 mei 2020 beroep in wegens het uitblijven van een besluit. Verweerder heeft uiteindelijk op 12 augustus 2020 beslist, maar de hoogte van de toegewezen bestuurlijke dwangsom van € 637,- was onderwerp van geschil.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser deels niet-ontvankelijk was, omdat verweerder in zijn besluit niet geheel tegemoet was gekomen aan de eisen van eiser. De rechtbank constateerde dat er sprake was van overmacht door de coronamaatregelen, maar dat dit niet betekende dat verweerder geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank stelde vast dat de overmachtsperiode eindigde op 16 mei 2020 en dat de dwangsom van € 1.442,- aan eiser moest worden betaald, omdat de termijn van 42 dagen voor het nemen van een besluit was overschreden.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de dwangsom betrof en bepaalde dat de hoogte van de dwangsom € 1.442,- zou zijn. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Loman en is openbaar gemaakt op 13 januari 2021.