Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18639
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.S. Nandoe),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).
Met het besluit van 20 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A. Hol, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
M.O. Salim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992. Hij heeft op 27 december 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder met het besluit van 10 mei 2017 afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank in de uitspraak van 15 juni 2017 gegrond verklaard, omdat verweerder bij zijn beoordeling een rapport van Stichting Gave onvoldoende had betrokken. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard.
2. Met het besluit van 4 april 2019 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank in de
uitspraak van 23 mei 2019 ongegrond verklaard.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte geen geloof heeft gehecht aan de door eiser gestelde bekering tot het christendom en in verband hiermee eisers vrees voor problemen bij terugkeer naar Iran. Deze uitspraak heeft de Afdeling in hoger beroep vernietigd, omdat verweerder zijn standpunt over de betekenis van de tatoeages en de mogelijkheid tot het bedekken van die tatoeages bij terugkeer naar Iran onvoldoende heeft gemotiveerd.2
3. Het asielrelaas van eiser berust op het volgende. In 2009 is eiser veroordeeld tot zweepslagen, omdat hij met een meisje heeft gepraat en is weggerend toen hij werd aangesproken door de politie. In 2013 heeft eiser in Iran een christelijk symbool (Jezus aan het kruis) in zijn nek laten tatoeëren. In 2014 kreeg eiser bij het betreden van een stadion een probleem wegens de tatoeage, maar verdere problemen heeft hij afgekocht. In 2015 heeft eiser een tatoeage van een kruis op de achterkant van zijn rechter bovenarm laten zetten. Eiser was als reddingzwemmer in de zomer van 2015 dagelijks met ontbloot bovenlichaam op het strand. Eiser is toen door de politie mondeling gewaarschuwd voor de christelijke symbolen. Na die zomer is eiser bedreigd met een rechtszaak, maar heeft daar verder niets meer over gehoord. Tijdens zijn werk als reddingzwemmer heeft eiser een meisje, [A] gered en heeft hij haar christelijke familie leren kennen. Eiser is daarna geïnteresseerd geraakt in het christendom en de familie heeft hem bekeerd tot het christendom. [A] was eerder verloofd met een streng islamitische jongen, [B] . Op enig moment is eiser [B] tegengekomen waarbij een handgemeen is ontstaan. [B] heeft daarbij aan eisers overhemd getrokken waardoor zijn tatoeages zichtbaar werden. [B] heeft eiser uitgescholden en is daarna vertrokken. De moeder van eiser heeft hem twee uur later gebeld en gezegd dat er een inval plaats had gevonden in het ouderlijk huis. Eiser werd beticht van het propageren van het christendom. Eiser is ondergedoken en heeft daarop zijn land op illegale wijze verlaten. Eiser is voor zijn vertrek meerdere malen met de dood bedreigd door zijn oudste broer [C] . Deze broer ziet eiser als afvallige wegens zijn tatoeages. Ook is [C] opgepakt geweest door de autoriteiten en geeft hij eiser daarvan de schuld. Eenmaal in Nederland is eiser gedoopt, heeft hij zich bekeerd tot het christendom en zich in het christelijke geloof verdiept. Hij heeft zijn jongste broer [D] en diens vrouw per telefoon geëvangeliseerd. Door deze evangelisatie heeft [D] ernstige problemen ondervonden met de Iraanse autoriteiten, die berichten tussen [D] en eiser zouden hebben ingezien. Ook heeft eiser religieuze berichten op sociale media geplaatst. Eiser vreest daarom voor vervolging door de Iraanse autoriteiten. Ook vreest hij voor zijn broer [C] .
4. Verweerder heeft het asielrelaas van eiser opnieuw beoordeeld en de asielaanvraag met het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder vindt de gestelde problemen van eiser in 2014 vanwege zijn tatoeage, zijn werkzaamheden voor de reddingsbrigade met tatoeages, de afvalligheid, de gestelde verdieping van het geloof en daarmee de bekering tot het christendom (nog altijd) niet geloofwaardig. Verweerder heeft bij zijn oordeel over de afvalligheid en bekering het volledige dossier van eiser, waaronder de rapporten van Stichting Gave, betrokken. Verweerder gelooft evenmin de gestelde problemen van eiser met de autoriteiten vanwege de toegedichte evangelisatie van hem zelf
en die van zijn broer [D] noch de gestelde dreiging van zijn broer [C] . Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij zijn tatoeages niet kan bedekken of bedekt kan houden. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat eiser vanwege zijn gestelde problemen, zijn tatoeages en/of vanwege zijn gestelde (toegedichte) afvalligheid en bekering bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees voor vervolging heeft dan wel dat als gevolg daarvan sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder alle door eiser bij zijn asielaanvraag overgelegde stukken, waaronder de rapporten van Stichting Gave3 bij zijn beoordeling heeft betrokken. Verder heeft verweerder op 18 december 2019 eiser aanvullend gehoord in verband met de gestelde verdieping van zijn geloof. De gestelde bekering van eiser heeft verweerder beoordeeld aan de hand van eisers verklaringen afgelegd tijdens het aanvullend gehoor van 26 oktober 2016. Op basis daarvan heeft verweerder een geheel nieuw voornemen uitgebracht, waarbij de aanwezigheid van de tatoeages in de beoordeling is betrokken. Dit voornemen maakt onderdeel uit van het bestreden besluit.
6. Eiser voert aan dat verweerder de ongeloofwaardigheid van zijn afvalligheid onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat er voor eiser niets was om zich van af te wenden, nu hij niet uit eigen overtuiging heeft geloofd, enkel als kind omdat het hem zo werd verteld en dat uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij daadwerkelijk in de islam heeft geloofd, vormt een ontoereikend motivering. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 20214, waaruit volgt dat bij afvalligheid geen sprake hoeft te zijn van een omslagpunt. Eiser verwijst in dit verband ook naar de Werkinstructie 2018/10 waarin staat vermeld dat sprake kan zijn van toegedichte afvalligheid. Volgens het deskundigenrapport van Stichting Gave redeneert de beslisambtenaar vanuit een eigen context en gaat hij uit van aannames die gebaseerd lijken op stereotypen en niet op basis van enige kennis van de Islam. De mogelijkheid om in het christelijke geloof je geloof in je eigen taal te beoefenen en te uiten en de Bijbel in eigen taal te lezen is een specifiek punt van relevantie. Dat eiser dit van belang heeft gevonden, is anders dan verweerder naar voren brengt hierover dus logisch. Kernpunt van de islamitische geloofsleer is dat de Koran alleen in het Arabisch gelezen kan worden en dat alleen in het Arabisch gebeden kan worden. Volgens Stichting Gave blijkt uit eisers eigen verklaringen dat sprake was van een geleidelijk proces en dat hij de doop heeft gezien als het moment dat hij de islam definitief de rug heeft toegekeerd. Met de doop wordt de afvalligheid een publieke zaak en doet hij daarmee afstand van het geboren moslim zijn. De beslisambtenaar heeft volgens Stichting Gave hier geen rekening gehouden met de context, waarin eiser is opgegroeid.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser ooit heeft geloofd in de islam en dat daarom van afvalligheid vanuit intern perspectief geen sprake kan zijn. Eisers verklaring dat hij door anderen als afvallige wordt beschouwd (extern perspectief), maakt dat niet anders, omdat eisers problemen met de autoriteiten, [B] en met [C] ongeloofwaardig zijn geacht.
3 rapporten Toetsing Afvalligheid en Bekering van 2 mei 2017 en van 24 april 2020.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers afvalligheid van de Islam niet geloofwaardig is. Eiser heeft meerdere malen verklaard dat hij nimmer heeft geloofd en dat hij, zodra hij oud genoeg was, zijn eigen leefregels wilde bepalen en enkel nog geloofde in een Schepper, los van enig geloof.5 Uit eisers verklaringen is ook niet gebleken dat hij worstelde met vragen over het geloof of dat hij op zoek was naar zingeving op het moment dat hij in aanraking kwam met het christendom. Eisers verklaring dat hij een afkeer had van de islam omdat hij door de taal geen direct contact met God had, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden omdat eiser dat niet heeft onderbouwd en hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt waarom dit specifieke punt voor hem zo belangrijk was dat hij zich heeft afgekeerd van de Islam. Bij een
dergelijke vergaande stap mag een nadere uitleg hierover wel verwacht worden. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment dat hij afstand zou hebben genomen van de islam. Eiser heeft eerst gezegd dat dat rond zijn vijftiende jaar was en later dat dit recent was toen hij in Nederland was. Weer later heeft eiser gezegd dat dit na het motorongeluk was rond zijn achttiende jaar.6 Nu dit een feit is van groot persoonlijk belang, heeft verweerder de gestelde afvalligheid van eiser ongeloofwaardig kunnen vinden.
9. Aan de stelling van Stichting Gave dat het bij eiser een geleidelijk proces is geweest dat vanaf zijn 15e jaar in gang is gezet en het niet zozeer een bewuste keuze is geweest, heeft verweerder voorbij mogen gaan, omdat eiser dat niet zelf heeft verklaard. Eiser heeft gezegd dat hij niet wist wanneer hij daadwerkelijk afstand nam van het geloof, dat hij een geboren moslim was en bleef, dat hij niet praktiseerde en hij geen specifiek moment kon noemen dat hij nooit praktiserend was geweest.7 Verder heeft eiser met name in het algemeen kritiek geuit op de voorschriften en regels binnen de islam. De uitspraak van rechtbank Amsterdam, waarin staat dat Werkinstructie 2018/10 niet vermeldt dat er een omslagpunt in de afvalligheid moet zijn geweest, leidt in dit geval niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ook niet een duidelijk omslagpunt als vereiste gesteld. Verweerder heeft anders dan in die uitspraak hier voldoende gemotiveerd waarom van afvalligheid bij eiser geen sprake is.
Bekering tot het christendom
10. Eiser voert aan dat verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden. Eiser verwijst naar het deskundigenrapport van 9 december 2020 van Stichting Gave, waarin zij persisteert in haar oordeel dat eisers bekering geloofwaardig is. Eiser heeft daadwerkelijk een godsgeloof overgehouden na zijn afvalligheid van de islam als startpunt van zijn bekering, waarbij sprake was van een latente zingevingsvraag. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiser, indien hij worstelde met zijn gevoelens over het geloof, hij online in het Farsi naar informatie had kunnen zoeken. Gezien het restrictieve Iraanse regime was het voor eiser onmogelijk om aan deze informatie te komen. Hierbij wordt verwezen naar het US Country Report on Human Rights Practices Iran over 20198. Uit eisers verklaringen blijkt dat sprake was van een geleidelijk proces en dat hij de doop heeft gezien als het moment dat hij de islam definitief de rug heeft toegekeerd. Met de doop wordt de afvalligheid een publieke zaak en
5 Aanmeldgehoor, pagina 3 en Aanvullend gehoor 18 december 2019, pagina 13.
6 Aanvullend gehoor 26 oktober 2016, pagina’s 7, 8 en 9
8 United States Department of State Country Report on Human Rights Practices Iran over 2019.
doet eiser daarmee afstand van het geboren moslim zijn. Door eiser keer op keer te vragen wat nu eigenlijk het moment van bekering is geweest, voelde hij zich onder druk gezet om een specifiek moment te benoemen. Dit mocht niet van hem worden verwacht. De beslisambtenaar heeft geen rekening gehouden met de context, waarin eiser is opgegroeid. Dat eiser zich na het motorongeluk begon af te vragen waarom God dit deed, duidt er ook op dat hij bezig was met geloofs- en zingevingsvragen. Eiser heeft blijk gegeven van een zeker godsgeloof, die hij had overgehouden na zijn afstand van de islam en niet valt in te zien waarom hij er niet voor open stond om daar een nadere invulling aan te geven, op een wijze die tegemoet komt aan hetgeen hem in de islam was gaan tegenstaan, zoals het geen contact kunnen leggen met God in je eigen taal en het aanwakkeren van vrees voor God.
Tegenover deze negatieve ervaringen en gevoelens heeft eiser zijn positieve ervaringen met [A] moeder gezet en de positieve gevoelens die hij daarbij had. Eiser heeft voldoende duidelijk gemaakt welke redenen hij had om geïnteresseerd te raken in het christendom en waarom hij regelmatig met de moeder van [A] heeft gesproken over het geloof.
Vanwege zijn drukke baan heeft eiser zich niet verder in het christendom kunnen verdiepen. Verder blijkt uit eisers relaas niet dat hij ervaring heeft met andere Iraniërs die in Iran met het christendom in aanraking waren gekomen, maar er voor hadden gekozen om de boot af te houden. Verweerder heeft daarom niet van eiser mogen verlangen om te verklaren waarom hij niet afwijzend tegenover het Christelijk geloof stond of daarover geen twijfels had. Bovendien heeft eiser in zijn aanvullingen en correcties aangegeven dat hij niet direct alles geloofde wat [A] moeder hem vertelde en dat hij onder meer moeite had met het begrip van de Heilige Drie-eenheid en met het idee dat Jezus gelijk staat aan God en uit een maagd is geboren. Hiermee heeft eiser wel degelijk aangegeven dat hij twijfels had over het christendom De positieve sfeer in de kerk kan voorts wel degelijk hebben bijgedragen aan de gedachte en ervaring van eiser dat bij de christenen geen angst is voor de hel. Nu eiser als moslim is opgegroeid en op school is onderwezen in een omgeving waar mensen bang worden gemaakt voor God, is het niet onaannemelijk dat eiser persoonlijk angst voor God en de islam heeft gevoeld. De motivering van verweerder van de geloofwaardigheid van eisers bekering schiet tekort, omdat geen aandacht is besteed aan de relatie tussen de motieven voor bekering tot het christelijke geloof en zijn vroegere ervaringen met de islam en er geen aandacht is geweest voor de affectieve aspecten en voor de geleidelijkheid van eisers bekeringsproces.
11. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van de bekering van eiser heeft verweerder Werkinstructie 2019/18 als uitgangspunt genomen. Verweerder toetst of aannemelijk is dat de door de vreemdeling gestelde bekering gebaseerd is op een diepgewortelde innerlijke overtuiging. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich op drie elementen, te weten: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen
verklaringen van de vreemdeling, maar ook andere informatie in het dossier, zoals verklaringen van derde partijen, wordt betrokken.
12. Verweerder heeft in het met het besluit gehandhaafde voornemen, de bekering van eiser ongeloofwaardig bevonden, omdat eisers motieven en zijn proces tot bekering onvoldoende heeft kunnen uitleggen. Verweerder heeft dat standpunt uitvoerig met argumenten onderbouwd. Verweerder is niet gebleken van een diepgevoelde verandering bij eiser door zijn kennismaking met het christendom. Eiser heeft verklaard dat hij door het contact met het christendom rust in zijn hart en geest kreeg, dat hij niet meer kon liegen of over anderen oordelen en de waarheid moest vertellen. Daarmee onderscheidt eiser zich niet met anderen die kennisnemen met de algemene leefregels uit de bijbel. Eiser heeft ook niet kunnen uitleggen waarom hij als christen de hel niet hoeft te vrezen. Eiser heeft verklaard dat hij iedere dag veranderde, maar heeft niet duidelijk kunnen maken wat die verandering precies was. Verweerder heeft verder betrokken dat eiser niet consistent heeft verklaard over het moment van zijn bekering, terwijl dit een feit is van groot persoonlijk belang. Daarbij heeft eiser het onderscheid tussen zich christen voelen en met zijn hele hart in Jezus geloven na een wonder niet duidelijk weten te maken, terwijl dit volgens verweerder persoonlijke en ingrijpende omstandigheden zijn. Dat zijn bekering volgens Stichting Gave een geleidelijk proces is geweest, laat onverlet dat eiser geen inzicht heeft kunnen geven welke informatie hem over de streep heeft getrokken. Eiser is er niet in is geslaagd om inzicht te verschaffen in het denkproces van het actieve aspect van zijn gestelde bekering, noch heeft hij eenduidig kunnen verklaren over zijn bekeringsproces. Dat eiser zich op zijn gemak voelde in de kerk, zich welkom voelde, het interessant en mooi vond, een prettige sfeer en rust ervoer, zich prettig voelde en dat hij ook zoals de kerkbezoekers wilde zijn, mag volgens verweerder zo zijn, maar niet is gebleken dat eiser een bepaalde religieuze interesse had die hem naar de kerk leidde. Noch blijkt uit zijn verklaringen dat het christendom voor hem persoonlijk een bijzondere betekenis had. Dit zijn onderscheidende elementen tussen iemand die naar de kerk gaat vanwege het geloof of om andere redenen. Eiser heeft de aantrekkingskracht van het christendom niet in relatie gebracht met zichzelf, zijn overtuigingen en levensgeschiedenis. Hij heeft niet gereflecteerd op zichzelf in relatie tot het geloof. In plaats daarvan heeft eiser volstaan met algemene verklaringen die een ieder met basale kennis van de bijbel zou kunnen afleggen. Nu hij stelt te zijn bekeerd mocht van hem meer persoonlijke en gedetailleerde verklaringen worden verwacht. Eiser noemde Jezus, maar hij heeft nagelaten om te verklaren waarom Jezus voor hem zo belangrijk was, niet gebleken is dat eiser kampte met het gevoel dat hij zonden had begaan. Eiser heeft de doop geen persoonlijke betekenis kunnen geven. Het is eiser niet gelukt om te verklaren waarom juist het verhaal van Paulus, zijn favoriete Bijbelverhaal is en dit niet gekoppeld aan zijn eigen leven. Verweerder erkent dat eiser kennis heeft opgedaan van de bijbel en actief is op religieus gebied zoals naar de kerk gaan. Uit zijn verklaringen hierover is echter niet gebleken dat eiser persoonlijke betekenis gaf aan zijn geloof. Eiser heeft gekozen voor de pinkstergemeente (de Ichtus-kerk), omdat deze kerk tegenover het AZC stond. Eiser heeft onderzoek gedaan naar de verschillende stromingen, maar heeft geen persoonlijke redenen gegeven voor zijn kerk keuze die het aannemelijk maken dat het hier om een bewuste weloverwogen keuze gaat.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hiermee niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn bekering tot het christendom niet aannemelijk heeft gemaakt. Op grond van de verklaringen van eiser heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat niet gebleken is wat de kennis en
activiteiten die eiser ten aanzien van zijn nieuwe religie ontplooit persoonlijk voor hem betekent en welke verandering dit bij hem heeft teweeg gebracht.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de rapporten van Stichting Gave die eiser bij zijn zienswijze en in beroep heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaring dat hij afstand heeft genomen van de islam en dat hij is bekeerd tot het christendom niet dezelfde waarde heeft hoeven hechten als eiser dat wenst te zien. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat een organisatie als Stichting Gave, anders dan verweerder, geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht. Wel kan een rapport van Stichting Gave dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar dat laat onverlet dat die vreemdeling (ook) tegenover verweerder overtuigende verklaringen moet kunnen afleggen over zijn bekering, het proces dat daartoe heeft geleid en de gestelde verdieping van zijn geloof.10
15. Verweerder is in het besluit en in het verweerschrift uitvoerig ingegaan op alle kritiekpunten in de rapporten van Stichting Gave. Verweerder heeft zich daarin voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser nooit in de islam heeft geloofd en hij daarvan ook geen afstand heeft gedaan. En ook dat eiser ten overstaan van verweerder, de relatie tussen de motieven voor zijn bekering tot het christelijk geloof en zijn vroeger ervaringen met de islam niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser zich na het motorongeluk begon af te vragen waarom God dit deed, heeft verweerder onvoldoende aanwijzing mogen vinden dat eiser bezig was met geloofs-of zingevingsvragen, omdat eiser nog twee momenten heeft genoemd waarop hij afstand zou hebben genomen van de islam. Indien het motorongeluk een belangrijke rol speelde in de geloofsontwikkeling van eiser, had verwacht mogen worden dat eiser dat op een eerder moment had verklaard. Eiser heeft dat echter niet gedaan. Verweerder heeft daarom evenmin hoeven aannemen dat eiser op dat moment bezig was met zingevingsvragen over het geloof. Verweerder heeft verder mogen meewegen dat het in Iran gevaarlijk is en niet gebruikelijk is om je te bekeren tot het Christendom. Verweerder heeft daarom van eiser mogen verlangen dat hij kan verklaren waarom hij ondanks de situatie in Iran na een aanraking met het Christendom hier gelet op de situatie in dat land, niet eerst afwijzend tegenover stond of in ieder geval twijfels had. Eisers verklaring dat hij het direct allemaal geloofde wat er over het Christendom werd verteld11, heeft verweerder daarom onvoldoende mogen vinden.
16. Verweerder heeft verder mogen meewegen dat eiser vaag is gebleven over de oriëntatie naar zijn gestelde geloof. Verweerder heeft verder mogen tegenwerpen dat hij over zijn verandering die hij heeft ervaren naar aanleiding van zijn gesprekken met de moeder van [A] , is blijven steken in algemeenheden door te verklaren dat het christendom hem leerde dat God rust, liefde en vergeving is en hij niet meer roddelde over anderen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser daarmee onvoldoende inzicht heeft gegeven hoe die verandering zijn persoonlijke leven heeft beïnvloed. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment van zijn bekering. Dat dit was na het motorongeluk omdat eiser zich toen met geloofs- en zingevingsvragen is gaan bezighouden, heeft verweerder niet hoeven volgen nu eiser nog twee momenten heeft genoemd waarop hij afstand zou hebben genomen van de islam. Of eiser zich in Iran of in
11 Aanvullend gehoor 26 oktober 2016, pagina 13.
Nederland heeft bekeerd, moet hij zich kunnen herinneren. Hieruit blijkt niet dat bij eiser sprake is geweest van een bewust en weloverwogen proces tot bekering.
17. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat tijdens de gehoren aan eiser te hoge eisen zijn gesteld of dat geen rekening is gehouden met eisers leeftijd en achtergrond. Ook ziet de rechtbank in de verklaringen niet terug dat eiser zich onder druk gezet voelde. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om over zijn problemen te spreken en de gehoren hebben plaatsgevonden in het Farsi, de moedertaal van eiser. Eiser heeft ook steeds gezegd dat hij de tolk goed heeft verstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op basis van de afgelegde verklaringen van eiser heeft kunnen beslissen en in de rapporten van Stichting Gave geen aanleiding hoeven zien voor een andere weging van eisers verklaringen.
18. Eiser voert aan dat hij zijn christelijke tatoeages in zijn nek en op zijn bovenarm niet bij alle activiteiten kan bedekken en dat verweerder dat ook niet van hem mag verlangen. Eiser verwijst naar de uitspraak van 20 februari 2020 van de Afdeling12, waaruit blijkt dat niet relevant is waar de tatoeages zich bevinden en of hij die tatoeages kan bedekken.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van eiser verlangd kan worden dat hij zijn tatoeages bedekt houdt en dat hij dat eenvoudig kan doen. Verweerder betrekt daarbij dat eiser de tatoeage van het kruis niet heeft gezet vanwege een voor hem diepgewortelde innerlijke geloofsovertuiging.
20. Eiser heeft in 2013 in Iran een tatoeage laten zetten van een Jezus aan het kruis met doornenkrans, in zijn nek op drie centimeter van de haargrens. In 2015 heeft eiser een tatoeage laten zetten van een kruis op zijn rechter onderarm. Eiser heeft verklaard dat hij zijn tatoeages van een kruis heeft gekozen omdat dat hip was en [naam] ook zo’n soortgelijk kruis heeft. Uit de uitspraken van 31 mei 2018 en 21 november 2019 van de Afdeling13 volgt dat indien de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij alleen al door zijn christelijke tatoeage in Iran een gegronde vrees voor vervolging of reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, de vraag aan de orde komt of het mede gelet op de locatie van de tatoeage, aannemelijk is dat de vreemdeling die tatoeage met kleding kan bedekken en na terugkeer in Iran onder alle omstandigheden bedekt kan houden om zo het aangenomen risico te voorkomen. Door verweerder wordt aangenomen dat eiser bij terugkeer naar Iran gelet op de situatie aldaar zijn tatoeages bedekt moet houden. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het voornemen op pagina 40 en 41 voldoende heeft gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat van eiser kan worden verlangd dat hij zijn tatoeages bedekt houdt. Verweerder kan worden gevolgd dat eiser de tatoeages in zijn nek en op zijn onderarm ook eenvoudig met gangbare kleding, zoals een polo of overhemd ook bedekt kan houden. De uitspraak van 20 februari 2020 van de Afdeling waar eiser naar verwijst, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft de aanwezigheid van de tatoeages in de beoordeling betrokken en omdat er aan de tatoeages geen godsdienstige overtuiging ten grondslag ligt, mocht van eiser worden verwacht dat hij deze bedekt. Hij kan deze ook bedekken omdat deze zich bevinden op een
niet direct zichtbare plek. Niet valt in te zien dat dit standpunt niet in lijn is met vorengenoemde uitspraak van de Afdeling. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar een recente uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 202114 die ondersteuning biedt aan het door verweerder ingenomen standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit en het daarin opgenomen voornemen.
21. Met betrekking tot de (doods)bedreigingen die zijn broer [C] zou hebben geuit, heeft eiser volstaan met een verwijzing naar zijn zienswijze. Verweerder heeft in het besluit de argumenten van eiser in de zienswijze gemotiveerd weerlegd. Verweerder heeft zich daarin niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde bedreiging van zijn broer ongeloofwaardig is. Dat eiser vanwege zijn bekering voor zijn broer [C] heeft te vrezen, heeft verweerder gelet op wat hiervoor is geoordeeld, evenmin geloofwaardig hoeven vinden.
Problemen met de autoriteiten wegens toegedichte afvalligheid/bekering
22. Eiser voert aan dat hij in Iran werd beschuldigd van propaganda voor het christendom. Eiser is in Iran aangevallen door [B] , de streng islamitische ex-verloofde van zijn vriendin [A] , het meisje dat eiser gered heeft, die zich heeft bekeerd tot het christendom. Bij die aanval zou [B] de tatoeage van eiser hebben gezien en eiser hebben uitgescholden. [B] of zijn vader, die een hoge functie bij de gemeente heeft, zouden eiser kunnen aangeven.
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit asielelement niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden en heeft dit voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft kunnen meewegen dat eiser vaag heeft verklaard dat hij vanwege zijn omgang met [A] en de gesprekken over het geloof met haar moeder, werd beschuldigd van het propageren van christendom. Eiser heeft bijvoorbeeld niet kunnen duiden welke belangrijke of invloedrijke functie de vader van [B] had, terwijl dit gelet op de gevolgen die dit voor hem zou hebben wel van hem verwacht mocht worden. Ook heeft eiser het tijdstip van de aanval door [B] niet kunnen aangeven. Nu eiser stelt dat die aanval de reden was om zijn land te ontvluchten, had verweerder wel mogen verwachten dat hij hier meer en duidelijker over had kunnen verklaren. De rechtbank volgt verweerder in zijn motivering dat de toegedichte afvalligheid/bekering niet geloofwaardig is.
Problemen wegens evangelisatie broer [D]
24. Eiser voert verder aan dat hij zijn broer [D] en schoonzus heeft geëvangeliseerd en dat [D] hierdoor problemen heeft ervaren. Toen zijn broer en zijn en schoonzus in Turkije verbleven heeft eiser hen via WhatsApp foto’s en een filmpjes gestuurd van zijn christelijke activiteiten en Bijbelspreuken. Eiser dacht dat hij dat veilig kon doen. [D] is echter teruggekeerd naar Iran zonder de bestanden op zijn telefoon te verwijderen. Eiser stelt dat de Iraanse autoriteiten [D] bij zijn inreis hebben geconfronteerd met de evangelisatie van eiser en dat zij hebben geprobeerd om bij [D] een tatoeage van Maria
weg te branden. Als bewijs daarvan heeft eiser foto’s van de verwondingen op de rug van [D] overgelegd. Hierdoor zou ook eiser problemen kunnen krijgen.
25. De rechtbank oordeelt hierover dat nu niet geloofwaardig is dat eiser is bekeerd, verweerder in het verlengde hiervan evenmin geloofwaardig heeft hoeven vinden dat eiser zijn broer [D] heeft geëvangeliseerd. Verweerder heeft in het voornemen15 en in de beschikking16 ook voldoende gemotiveerd waarom dit asielelement ongeloofwaardig is. Uit de foto’s kan verder niet worden afgeleid wanneer en waardoor het letsel op de rug van [D] is ontstaan en of dit het gevolg is geweest van door de autoriteiten ontdekte berichten die afkomstig zijn van eiser.
Religieuze berichten op social media
26. Eiser voert aan dat hij een oprechte bekeerling is die openlijk zijn geloof wil uitdragen in Iran. Eiser heeft dit in beroep nader onderbouwd met e-mails, video's, Whatsapp-berichten, berichten van Facebook en Instagram en getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat hij anderen evangeliseert. De moeder van eiser is als gevolg van zijn religieuze activiteiten op sociale media op straat uitgescholden voor het baren van een ongelovige (een ‘kafir’). Hieruit blijkt volgens eiser dat men in Iran zijn activiteiten op sociale media bekijkt, waardoor aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten van zijn bekering op de hoogte zijn. Eiser verwijst ook naar het Algemeen ambtsbericht Iran van maart 2019.17 Nu eiser zich publiekelijk op het openbare gedeelte van zijn Instagram- en Facebook account uitlaat over zijn bekering en probeert anderen te bekeren, meent eiser dat hij wél in de negatieve aandacht van de autoriteiten komt te staan. Met zijn uitingen op sociale media is eiser niet enkel actief in de privésfeer gebleven. Eiser is van oordeel dat hij hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Iran een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
27. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het ambtsbericht Iran van maart 2019 niet volgt dat iedere Iraniër die zich in het buitenland bevindt en van wie informatie op het internet staat, in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten staat. In dit geval is het niet geloofwaardig dat betrokkene voordien christelijke activiteiten verrichtte en mag van hem worden verwacht dat hij dit niet doet bij terugkeer. Aangezien het ongeloofwaardig is dat eiser bekeert is tot het Christendom mag van hem verwacht worden dat hij zijn Christelijke berichten van zijn sociale media verwijderd.
28. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser met de overgelegde berichten op sociale media niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten of veiligheidsdiensten staat. Behalve zijn bijdragen op Instagram en Facebook heeft eiser geen andere acties verricht waardoor hij volgens de Iraanse autoriteiten een bedreiging voor de nationale veiligheid zou zijn. Uit het ambtsbericht Iran van maart 201918 volgt dat online uitlatingen in het buitenland over bekering tot het christendom bij terugkeer niet direct zal leiden tot vervolging, maar dat de persoon in kwestie wel in de verhoogde aandacht kan komen te staan, wat betekent dat hij gemonitord zal worden door de Iraanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Iraanse autoriteiten alle sociale media profielen van alle Iraniërs monitoren. Verweerder heeft van
17 Op pagina 26, 32 en 38.
eiser kunnen vragen dat hij voor vertrek de christelijke uitingen van zijn sociale media verwijderd en dat hij desgevraagd ontkent te zijn bekeerd om zo een risico op een artikel 3 EVRM schending te voorkomen.
Deelname politieke activiteiten
Eiser voert verder aan hij in Nederland politiek actief is tegen het Iraanse regime, om zo de stem van zijn broer en alle andere onderdrukten in Iran te laten horen. Eiser is teamlid geworden van de Collaborative Demonstration Council in the Netherlands (GDCN) van mevrouw [E] en is altijd aanwezig bij hun demonstraties. Daarnaast maakt eiser deel uit van het beveiligingsteam en maakt hij films en foto’s voor hun sociale media. Eiser overlegt diverse foto’s en screenshots van zijn deelname aan demonstraties in [plaats 1] en in [plaats 2] . Een filmpje van een demonstratie is op de website van de Iranian Transition Council geplaatst, waarop eiser is te zien in een oranje hesje. Foto's en video's van een demonstratie op 7 november 2020 op het [locatie] zijn op het Telegramaccount van DORRTV geplaatst. Ook op het openbare gedeelte van zijn Instagram- en Facebook account heeft eiser foto's en filmpjes van zijn deelname aan de demonstraties geplaatst. Naar aanleiding van deze post is eiser bedreigd door een plaatsgenoot uit Iran. Hiermee is volgens eiser aannemelijk dat zijn politieke activiteiten bekend zijn geraakt bij de Iraanse autoriteiten, waardoor hij in Iran een reëel risico loopt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Verweerder mag niet verlangen dat eiser zich in geval van terugkeer naar Iran terughoudend opstelt, omdat bij hem sprake is van een diepgewortelde politieke overtuiging dat het Iraanse regime niet deugt. Volgens het ambtsbericht zullen Iraniërs die niet op hun eigen paspoort, maar op een laissez-passer terugreizen, bij aankomst in Iran ondervraagd worden door de grenspolitie en/of de inlichtingendienst over de reden van vertrek.
30. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij hem sprake is van een oprechte en daadwerkelijke fundamentele politieke overtuiging. Het enkel deelnemen aan demonstraties is onvoldoende. Verweerder heeft daarom van eiser mogen vragen dat hij berichten en foto’s in dit kader op sociale media verwijdert.
31. Het standpunt van verweerder dat eiser evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten in Iran bekend zijn met eisers politieke activiteiten in Nederland, kan de rechtbank volgen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij vanwege een toegedichte politieke overtuiging heeft te vrezen voor problemen bij terugkeer in Iran.
Dat eiser bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor diegene die hem op Facebook/Instagram heeft bedreigd, is niet onderbouwd. Eiser weet niet wie [accountnaam 1] en [accountnaam 2] zijn en waarom deze personen hem na terugkeer naar Iran zouden kunnen traceren. De enkele stelling dat het er op lijkt dat deze persoon zich in Iran bevindt, is onvoldoende. Dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties maakt nog niet dat hij alsnog in de (negatieve) belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Niet aannemelijk is gemaakt dat de Iraanse autoriteiten alle demonstraties in het buitenland monitoren en iedere deelnemer hieraan controleren. Daarnaast is niet gebleken dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten die eiser voor organisator Colllaborative Demonstration Council zou verrichten. Ook kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat gesteld noch gebleken is dat eiser in Nederland heeft gemerkt dat hij speciale aandacht geniet van de Iraanse autoriteiten omdat zij op wat voor een wijze dan ook op de hoogte zouden zijn van zijn politieke activiteiten.
32. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran voor vervolging heeft te vrezen dan wel dat hij een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
33. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.