Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 9 juli 2018 met producties 1 t/m 16;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie van 8 januari 2020, met producties 1 t/m 77;
- de akte wijziging/vermeerdering van eis van de vrouw met twee producties;
- de akte overlegging producties, tevens houdende eiswijziging van de man met drie producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens toelichting wijziging eis van de vrouw met producties 16a tot en met 52;
- akte overlegging producties van de man met twee producties en met spreekaantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van comparitie van 22 september 2020 en de daarin genoemde stukken.
- de akte houdende reactie en overlegging producties, tevens houdende aanvulling van eis in reconventie van de man met producties 78 t/m 118;
- de akte uitlating producties van de vrouw.
2.De feiten
1.Overwaarde huidige woning
2.Polis van levensverzekering
3.Woning in gemeenschappelijke eigendom
3.Het geschil
nettoverkoopprijs in 2005 minus de hypotheekschuld per [datum 1] 2001;
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
6 april 2018 zijn ontbonden. Deze datum geldt daarom als peildatum voor de omvang en samenstelling van de te verrekenen (of te verdelen) vermogensbestanddelen.
onder meer” kosten van de huishouding zijn. Zij hebben ook afgesproken dat de kosten van de huishouding door partijen worden betaald naar rato van hun inkomen en (als dat inkomen onvoldoende is) naar rato van hun vermogen. Partijen hebben echter jarenlang een gemeenschappelijke huishouding gevoerd zonder uitvoering te geven aan hun afspraken in de samenlevingsovereenkomst. Zij hebben naast de indicatieve opsomming in de samenlevingsovereenkomst niet afgesproken wat verder onder de kosten van de huishouding viel en partijen hebben (na de geboorte van hun kinderen) nagenoeg nooit verrekend, wat vanwege het ontbreken van een sluitende definitie van het begrip “kosten van de huishouding” een extra complicerende factor is.
- welke kosten golden als kosten van de huishouding;
- hoe hoog deze kosten maandelijks waren;
- hoe hoog de netto inkomens van partijen maandelijks waren;
- wie feitelijk wat heeft bijgedragen aan de huishoudelijke kosten en hoeveel partijen, gelet op de verhouding van hun inkomens, eigenlijk moesten bijdragen;
- of de inkomsten voldoende waren om de huishoudelijke kosten te betalen en zo nee, in hoeverre die kosten ten laste van het vermogen van een partij zijn gekomen of moesten komen.
6 april 2018, bij helfte moeten verdelen. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat de Wet verevening Pensioenrechten niet van toepassing is nu zij niet gehuwd waren. Het Pensioenfonds Metaal en Techniek (hierna: PMT), het pensioenfonds waar beide partijen ten tijde van de samenleving pensioen hebben opgebouwd, heeft partijen laten weten dat het niet meewerkt aan verevening dan wel verrekening van de waarde van het pensioen. De rechtbank zal dan ook het door de vrouw gevorderde onder XIX afwijzen. Dit betekent dat partijen buiten PMT om samen een regeling moeten treffen om de door hen opgebouwde waarde aan ouderdomspensioenrechten in de periode [datum 1] 2001 en 6 april 2018 te verdelen. Om tot een verdeling van deze ouderdomspensioenrechten te kunnen komen is het mogelijk om bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd elkaar maandelijks een bedrag te betalen waarop partijen jegens elkaar recht hebben of partijen kunnen ervoor kiezen om al eerder, bijvoorbeeld door het vaststellen van een afkoopsom, de waarde van het opgebouwde pensioen met elkaar verrekenen. Nu de vrouw vordert dat de man bij het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd de helft van het door hem tussen [datum 1] 2001 en 6 april 2018 opgebouwde ouderdomspensioen aan haar moet voldoen, de man deze wijze van verdeling niet heeft betwist en de vrouw haar vordering hieromtrent niet heeft gewijzigd, zal de rechtbank het door de vrouw gevorderde (3.1 onder XVI, voor zover deze vordering betrekking heeft op het ouderdomspensioen, en XXI) toewijzen.
- fiscaal aftrekbare hypotheekrente van € 4.524 per jaar;
- de hypotheekrente van € 4.524 per jaar;
- de hypotheekaflossing/premie levensverzekering van € 303 per maand;
- bijtelling eigen-woningforfait van € 2.820 per jaar;
- de basispremie ZVW van € 149 per maand;
- het verplicht eigen risico ZVW van € 385 per jaar;
- het eigen aandeel kosten kinderen van € 969 per jaar.
- werkelijke verwervingskosten van € 150 per maand;
- studiekosten van € 20 per maand;
- overige kosten van € 208 per maand.
- De man heeft gesteld dat de verwervingskosten reiskosten zijn, die hij niet vergoed krijgt door zijn werkgever. Nu de vrouw heeft betwist dat de man dergelijke kosten maakt en de man zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, wordt met de opgevoerde last geen rekening gehouden.
- De man heeft gesteld dat de “studiekosten” de kosten zijn van de aanvullende ziektekostenverzekering van [de zoon] , die hij voor zijn rekening neemt. Met de vrouw is de rechtbank van oordeel dat deze kosten worden geacht te zijn inbegrepen in de behoefte van [de zoon] .
- De “overige kosten” is de schade die de man stelt te lijden doordat de vrouw zelf een gedeelte van de hypotheekrente van de belastingdienst heeft teruggevraagd. Nog afgezien van het feit dat dit naar het oordeel van de rechtbank niet onrechtmatig is, (zie 4.94), strekken de door de man gestelde kosten niet in mindering op de draagkracht van de man voor het betalen van partneralimentatie.
- over de periode tussen 9 juli 2018 en 1 augustus 2020: nihil
- over de periode tussen 1 augustus 2020 en 1 april 2023: € 395
- over de periode vanaf 1 april 2023: nihil
5.De beslissing
- een bedrag van € 10.500 ter zake van de garage;
- een bedrag van € 2.150,50 ter zake van de Renault Clio;
- een bedrag van € 467,08 ter zake van het saldo op zijn betaalrekening met nummer . [.2] ;
- de helft van het saldo op zijn spaarrekening met nummer . [.1] per 6 april 2018;
- de helft van de waarde van de scooter per 6 april 2018;
- de helft van het saldo op haar spaarrekening met nummer . [.3] per 6 april 2018;
- de helft van het saldo op haar betaalrekening met nummer . [.4] per 6 april 2018;
- over de periode tussen 9 juli 2018 en 1 augustus 2020: op nihil;
- over de periode tussen 1 augustus 2020 en 1 april 2023: op € 395 bruto per maand, over de vanaf heden verschuldigde bijdrage telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- over de periode vanaf 1 april 2023: op nihil;